Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 09-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6973

Datum publicatie11-08-2022
Zaaknummer200.304.566/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenOverig; Straatverbod/contactverbod/huiselijk geweld;
Familieprocesrecht;
Kinderen; Geen omgang (een van) ouders;
Jeugdbescherming / Jeugdwet
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Straatverbod van 6 maanden niet betekend, maar wel nageleefd in de 6 maanden na vonnis in KG dd 19-11-21. Hof: verbod terecht opgelegd, maar niet meer geldig voor zover het ziet op periode vanaf 6 maanden na vonnis. Man heeft zich aan verbod gehouden, ondanks dat het verbod formeel nog niet was ingegaan. Hierdoor voor kinderen de beoogde rust en een gevoel van veiligheid gecreëerd; verbod heeft daarmee zijn werking gehad.
Volgt bekrachtiging voor periode tot 6 maanden na vonnis en vernietiging voor periode daarna.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.304.566/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 209258)

arrest van 9 augustus 2022

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats1] ,

appellant,

bij de rechtbank: gedaagde,

hierna: de man,

advocaat: mr. A.A.M. Kroon-Jongbloed, die kantoor houdt te Groningen,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats1] ,

geïntimeerde,

bij de rechtbank: eiseres,

hierna: de vrouw,

advocaat: mr. R.A. Remport Urban, die kantoor houdt te Linne.

1De procedure bij de rechtbank

Voor het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 19 november 2021 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen (hierna: het bestreden vonnis).

2Het verloop van het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep van 15 december 2021 met bijlage(n) (en met grieven);

- de memorie van antwoord van 18 januari 2022;

- het tussenarrest van het hof van 12 april 2022;

- een journaalbericht namens de man van 29 juni 2022 met bijlage(n).

2.2

Op 11 juli 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.

De man is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Ook is de advocaat van de vrouw verschenen.

Ter zitting heeft de advocaat van de man mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen.

3. De vaststaande feiten

3.1

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:

3.2

De man en de vrouw zijn [in] 2005 met elkaar gehuwd in Hongarije.

Zij hebben samen twee kinderen gekregen, [de minderjarige1] , geboren [in] 2009, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2013, hierna tezamen te noemen: de kinderen.

3.3

De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.

3.4

Bij beschikking van 4 september 2020 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (hierna: de GI), voor de periode van een jaar. De ondertoezichtstelling is inmiddels verlengd tot 4 september 2022.

3.5

Bij beschikking van 15 september 2020 is – voor zover hier van belang – de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken, het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw bepaald en een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen om het weekend bij de man verblijven, en de vakanties worden gedeeld.

3.6

Bij beschikking van 18 november 2021 (hersteld bij beschikking van 29 november 2021) heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de zorgregeling uit de beschikking van 15 september 2020 op verzoek van de GI voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, dat wil zeggen tot 4 september 2022, gewijzigd in die zin dat het contact van de kinderen met de man plaatsvindt onder regie van de GI.

3.7

Op 12 april 2022 heeft dit hof zowel het hoger beroep van de vrouw tegen de beschikking van 15 september 2020 als het hoger beroep van de man tegen de beschikking van 18 november 2021 afgewezen en de betreffende beschikkingen van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd.

4Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1

De vrouw heeft in eerste aanleg gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. een contactverbod uit te spreken opdat het de man wordt verboden om gedurende een half jaar contact op te nemen met de vrouw en de kinderen van partijen;

II. een straatverbod uit te spreken opdat het de man wordt verboden om gedurende een half jaar zich op te houden in de [adres1] te [woonplaats1] , zijnde de woning van de vrouw, alsmede de [adres2] te [woonplaats1] , zijnde de school van de kinderen.

4.2

De man heeft in eerste aanleg geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de vrouw.

4.3

De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – vonnis van 19 november 2021 de man verboden zich gedurende zes maanden na betekening van het vonnis op te houden c.q. te bevinden in de [adres1] te [woonplaats1] en de [adres2] te [woonplaats1] , de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, en de overige vorderingen afgewezen.

5De omvang van het geschil in hoger beroep

5.1

De man is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis.

De man vordert in hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover dat betrekking heeft op het straatverbod en de compensatie van de proceskosten en, opnieuw rechtdoende, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar vorderingen in eerste aanleg geheel af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.

5.2

De vrouw heeft verweer gevoerd en vordert in hoger beroep, zoals ter zitting nader is toegelicht door de advocaat van de vrouw, het bestreden vonnis te bekrachtigen en de vorderingen van de man af te wijzen.

6De motivering van de beslissing in hoger beroep

6.1

Uit de stukken en wat op de zitting is gezegd, is gebleken dat tussen de man en de vrouw gecompliceerde echtscheidingsproblematiek speelt, waarvan het einde vooralsnog niet in zicht is. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting aangegeven dat de vrouw niet bij de mondelinge behandeling aanwezig was omdat zij dat niet aankon. De vrouw heeft angsten voor de man en volgens haar voelen ook de kinderen zich niet veilig bij de man.

6.2

Het hof overweegt dat een straatverbod een ingrijpende maatregel is die inbreuk maakt op het recht op persoonlijke vrijheid, waaronder begrepen het recht op vrije verplaatsing. Voor het opleggen van een dergelijke ingrijpende maatregel moet sprake zijn van feiten en omstandigheden die in hoge mate zo’n inbreuk rechtvaardigen.

6.3

In de beslissing van de voorzieningenrechter is bepaald dat het daarin opgelegde straatverbod voor de man geldt ‘gedurende zes maanden na betekening van het vonnis’.

Vast staat dat het bestreden vonnis niet is betekend.

De vragen die aan het hof voorliggen zijn of het straatverbod terecht is opgelegd en of de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het straatverbod in de onderhavige situatie, waarin deze beslissing (nog) niet is betekend, ongewijzigd in stand moet blijven.

6.4

Ten aanzien van de vraag of het straatverbod terecht is opgelegd volgt het hof het oordeel en de motivering van de voorzieningenrechter. Ten tijde van het bestreden vonnis waren er gegronde redenen om het straatverbod aan de man op te leggen. De kinderen leken reële angsten voor de man te hebben (ongeacht of die angstgevoelens terecht zijn). Het verbod was bedoeld om per direct rust te creëren in de situatie gedurende een beperkte periode van zes maanden, waarin onder leiding van de GI de omgang tussen de man en de kinderen weer kon worden opgebouwd en er gewerkt kon worden aan het (herstel van het) vertrouwen over en weer. Daarbij stond het belang van de kinderen centraal en woog het ongemak van de man van het straatverbod niet op tegen het belang van de kinderen bij een gevoel van veiligheid in hun woon- en schoolsituatie. Het hof is dan ook van oordeel dat het straatverbod voor een periode van zes maanden terecht aan de man is opgelegd.

6.5

Door de man is gesteld (en door de vrouw is niet weersproken) dat hij in de zes maanden nadat het vonnis is gewezen niet in de [adres1] en de [adres2] in [woonplaats1] is geweest omdat dit hem verboden was door de rechter. Het hof concludeert daaruit dat, ondanks dat het vonnis met daarin het verbod nog niet was betekend en het verbod daarmee formeel nog niet was ingegaan, de man zich aan het straatverbod heeft gehouden, er voor de kinderen rust en een gevoel van veiligheid in hun woon- en schoolsituatie is gecreëerd en dat het verbod daarmee zijn werking heeft gehad.

Ten aanzien van de vraag of de beslissing over het straatverbod in de onderhavige situatie, waarin het vonnis niet is betekend, maar het verbod feitelijk wel is nageleefd, nog gedurende een langere periode dan die zes maanden in stand moet blijven, oordeelt het hof als volgt.

De vrouw heeft nagelaten om in hoger beroep te onderbouwen dat zij (ook) na het verstrijken van de periode van zes maanden na het bestreden vonnis nog een (spoedeisend) belang heeft bij verdere instandhouding van het straatverbod. In aanmerking nemende dat (onder regie van de GI) de omgang tussen de man en de kinderen inmiddels weer op gang is gekomen, zijn er naar het oordeel van het hof geen gronden om het straatverbod langer in stand te houden dan zes maanden nadat het bestreden vonnis is gewezen.

6.6

Het voorgaande maakt dat het hof het bestreden vonnis voor zover dit betrekking heeft op het straatverbod zal vernietigen met ingang van 19 mei 2022 (zes maanden na de datum van het vonnis) en zal bekrachtigen voor de periode tot 19 mei 2022.

6.7

Gelet op de aard en de uitkomst van de procedure vindt het hof een proceskostenveroordeling zoals door de man verzocht niet op zijn plaats. Het hof vindt dat de proceskosten in beide instanties tussen de partijen dienen te worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof zal aldus beslissen.

7De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

vernietigt met ingang van 19 mei 2022 het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 november 2021 voor zover het de man daarbij verboden is zich gedurende zes maanden na betekening van het vonnis op te houden c.q. te bevinden in de [adres1] te [woonplaats1] en de [adres2] te [woonplaats1] ;

bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 november 2021 voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten van de procedure in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. I.M. Dölle, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en J.G. Knot, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2022.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733