Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 09-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6989

Datum publicatie11-08-2022
Zaaknummer200.285.892
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenErfrecht; Testamentair vruchtgebruik
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vruchtgebruikster van woning is in ernstige mate is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen doordat haar zoon in de woning is gaan wonen - met het risico dat sprake is van verhuur en dat zoo beroep kan doen op huurdersbescherming - nadat zijzelf naar het verzorgingstehuis was verhuisd. Hof: Rb heeft het vruchtgebruik terecht onder bewind gesteld. Kosten van bewind komen voor rekening vruchtgebruikster.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.285.892

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, Zittingsplaats Utrecht, 194084)

arrest van 9 augustus 2022

in de zaak van

[appellant] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [naam1 ],

wonende te [woonplaats1] ,

appellant,

in eerste aanleg: verweerster ( [naam1 ] ),

hierna: [appellant] en [naam1 ] ,

advocaat: mr. H. de Groen,

tegen:

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats2] ,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: eiseres,

hierna: [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. J.H. Six-van der Werf.

1Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 2 november 2021 hier over.

1.2

Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:

- de akte overlegging producties van [geïntimeerde] ;

- de mondelinge behandeling van 8 maart 2022 met de door beide advocaten overgelegde spreekaantekeningen.

1.3

Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2De kern van de zaak

2.1

Deze zaak gaat om de vraag of [naam1 ] als vruchtgebruikster van de woning aan de [adres] te [plaats1] (hierna: de woning) in ernstige mate is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen doordat haar zoon in de woning is gaan wonen nadat [naam1 ] naar het verzorgingstehuis was verhuisd en of het vruchtgebruik daarom onder bewind kan worden gesteld.

2.2

De heer [naam2] (de vader van [geïntimeerde] , hierna: de vader) is [in] 2002 overleden. In zijn testament van 22 juni 1990 heeft de vader het levenslang vruchtgebruik van zijn gehele zuivere nalatenschap gelegateerd aan zijn (tweede) echtgenote, mevrouw [naam1 ] (hierna: [naam1 ] ) en zijn dochter, [geïntimeerde] , tot enig erfgename benoemd. Tot de nalatenschap behoort onder meer de woning. Bij notariële akte van 27 april 2005 is op (onder meer) de woning een vruchtgebruik ten gunste van [naam1 ] gevestigd. [geïntimeerde] is daardoor hoofdgerechtigde van de woning.

2.3

Rond half januari 2018 heeft [naam1 ] de woning verlaten om permanent in een verzorgingstehuis te gaan wonen. Nadat de woning een jaar heeft leeggestaan, is begin 2019 een van de zoons van [naam1 ] (hierna: de zoon) in de woning gaan wonen.

2.4

[geïntimeerde] heeft de rechtbank gevraagd om haar als hoofdgerechtigde het beheer van de woning toe te kennen, dan wel het vruchtgebruik van [naam1 ] van de woning onder bewind te stellen op de voet van artikel 3:221 BW, met benoeming van [geïntimeerde] tot bewindvoerder. [naam1 ] heeft verweer gevoerd. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] (deels) toegewezen en bij vonnis van 29 juli 2020 het vruchtgebruik van [naam1 ] van de woning voor de duur van een jaar onder bewind gesteld, met benoeming van een derde, mr. Vrolijks, tot bewindvoerder.

2.5

Op verzoek van de zoon heeft de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland bij beschikking van 17 september 2020 de goederen van [naam1 ] onder bewind gesteld vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand. [appellant] is in die beschikking tot bewindvoerder benoemd.

2.6

[appellant] is het niet eens met het vonnis van de rechtbank van 29 juli 2020 en is in hoger beroep gegaan. Hij vraagt het hof, samengevat, om het vonnis te vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.

2.7

[geïntimeerde] heeft rond juli 2021 in een procedure tegen [appellant] bij de rechtbank Midden-Nederland zowel in incident als in de hoofdzaak verlenging gevorderd van de onderbewindstelling van het vruchtgebruik van de woning. De rechtbank Midden-Nederland heeft bij vonnis van 1 september 2021 als voorlopige voorziening het vruchtgebruik van de woning voor de duur van de betreffende procedure uitgesproken, met (opnieuw) benoeming van mr. Vrolijks tot bewindvoerder.

3Het oordeel van het hof

3.1

Het hof komt tot het oordeel dat [naam1 ] in ernstige mate

tekortschiet in haar verplichtingen als vruchtgebruikster jegens [geïntimeerde] door haar zoon de woning te laten bewonen, zodat de rechtbank terecht is overgegaan tot onderbewindstelling van het vruchtgebruik van de woning. Het hof licht dat hieronder toe.

Grenzen van de rechtsstrijd en grondslag benoeming (grieven 1 en 2)

3.2

In grief 1 voert [appellant] aan dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden door een derde als bewindvoerder te benoemen en door deze bewindvoerder de opdracht te geven om “naast (toezicht op) de zorg voor de woning – een beslissing te nemen over de woning” en “te beslissen of de stiefmoeder ( [naam1 ] , toev. hof) belang heeft bij de bewoning door de zoon en onder welke voorwaarden”. [appellant] wijst erop dat [geïntimeerde] dit niet had gevorderd zodat sprake is van strijd met artikel 24 Rv en dat [naam1 ] zich hier niet of onvoldoende tegen heeft kunnen verweren. Verder stelt [appellant] dat een wettelijke grondslag voor de benoeming van een derde als bewindvoerder ontbreekt, zodat het vonnis ook om die reden moet worden vernietigd.

3.3

Het hof volgt [appellant] hierin niet. Op grond van artikel 3:221 lid 1 BW kan de rechtbank op vordering van de hoofdgerechtigde (hier: [geïntimeerde] ) aan deze het beheer toekennen of het vruchtgebruik onder bewind stellen. [geïntimeerde] heeft in haar procesinleiding bij de rechtbank subsidiair gevorderd dat het vruchtgebruik van de woning onder bewind wordt gesteld met benoeming van haarzelf tot bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling van 1 juli 2020 heeft de rechtbank met partijen de mogelijkheid besproken om een derde te benoemen tot bewindvoerder in plaats van [geïntimeerde] . Uit de stukken blijkt niet dat [naam1 ] ter zitting tegen de benoeming van een derde heeft geprotesteerd, zodat [geïntimeerde] , zoals zij ter zitting bij het hof onweersproken heeft toegelicht, geacht kan worden haar vordering in zoverre mondeling te hebben gewijzigd. De rechtbank kan verder op grond van artikel 3:221 lid 3 BW voor het bewind zodanige voorschriften geven als zij dienstig acht. De rechtbank kon aan het bewind dus de opdracht verbinden zoals zij in deze zaak heeft gedaan. [naam1 ] heeft zich hierover naar oordeel van het hof bovendien voldoende kunnen uitlaten. Uit de aktes van 14 juli 2020 van zowel [naam1 ] als [geïntimeerde] blijkt dat zowel de benoeming van een derde als bewindvoerder als de opdracht die aan de bewindvoerder zou worden gegeven, tijdens de mondelinge behandeling door de rechtbank met partijen is besproken. [naam1 ] heeft zich hierover tijdens die mondelinge behandeling en ook nadien, bij akte van 14 juli 2020, kunnen uitlaten. De grieven 1 en 2 slagen dan ook niet.

Tekortschieten in de nakoming van verplichtingen door vruchtgebruikster (grief 4)

3.4

Het hof zal vervolgens beoordelen of sprake is van in ernstige mate tekortschieten in de nakoming van haar verplichtingen als vruchtgebruikster door [naam1 ] , zoals [geïntimeerde] stelt en [appellant] betwist. Zoals eerder vermeld, beantwoordt het hof die vraag bevestigend.

3.5

Aanvankelijk heeft [naam1 ] , toen zij naar het verzorgingstehuis was verhuisd, de woning gedurende een jaar leeg laten staan en niet onderhouden, wat een tekortkoming vormt in de nakoming van haar verplichtingen als vruchtgebruikster. [naam1 ] is op grond van artikel 3:207 lid 3 BW namelijk verplicht om ten aanzien van de woning en het beheer daarvan de zorg van een goed vruchtgebruiker in acht te nemen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het laten leegstaan en niet onderhouden van een woning niet goed is voor een woning, zodat in zoverre sprake was van een tekortkoming.

3.6

Tijdens de procedure bij de rechtbank is het [geïntimeerde] verder gebleken dat de zoon van [naam1 ] sinds begin 2019 in de woning is gaan wonen, terwijl [naam1 ] zelf in het verzorgingstehuis woont. De juridische grondslag voor de bewoning door de zoon is onduidelijk, mede omdat [naam1 ] vanwege haar geestelijke toestand niet meer kan toelichten of haar zoon met haar toestemming in de woning is gaan wonen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] toegelicht dat de zoon inmiddels een maandelijks bedrag van € 340,- aan [naam1 ] betaalt om de kosten voor de woning te dekken, zodat [naam1 ] geen dubbele woonlasten heeft en niet inteert op haar vermogen. Mede doordat de grondslag van de bewoning niet duidelijk is, bestaat door deze gang van zaken een risico dat de bewoning tegen betaling door de zoon als huur zal worden aangemerkt in de zin van boek 7 BW en dat [geïntimeerde] , als hoofdgerechtigde van de woning (en zonder daar toestemming voor te hebben gegeven, zoals art. 3:217 lid 2 BW vereist), na het overlijden van [naam1 ] opgescheept blijkt te zitten met de zoon als huurder die vervolgens mogelijk met succes een beroep kan doen op huurbescherming. [geïntimeerde] zou daardoor dan alsnog niet vrij kunnen beschikken over de woning waarvan zij hoofdgerechtigde is. Door het in het leven roepen van het risico dat sprake is van verhuur en dat de zoon een beroep kan doen op huurbescherming, terwijl [geïntimeerde] daar geen weet van heeft gehad en daarvoor ook geen toestemming heeft gegeven, heeft [naam1 ] gehandeld in strijd met de zorg die een goed vruchtgebruiker in acht heeft te nemen. Hoewel het hof wel wil aannemen dat [naam1 ] er belang bij kan hebben dat haar zoon bij haar in de buurt woont en haar zo makkelijk in het verzorgingstehuis kan bezoeken, zoals [appellant] aanvoert, maakt het voorgaande niet anders. [naam1 ] schiet hierdoor in ernstige mate tekort in haar verplichtingen jegens [geïntimeerde] , zodat de rechtbank ook op die grond het vruchtgebruik onder bewind kon stellen. Grief 4 faalt daarmee.

Kosten bewindvoering (grief 3)

3.7

Gelet op het voorgaande acht het hof het redelijk dat de kosten voor de onderbewindstelling van het vruchtgebruik voor rekening van [naam1 ] komen (artikel 3:221 lid 3 BW in verbinding met artikel 4:159 BW) . Ook grief 3 slaagt dus niet.

3.8

Grief 5 ziet op het dictum van het vonnis en heeft geen zelfstandige betekenis. Gelet op het voorgaande slaagt deze grief evenmin.

De conclusie

3.9

Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.

4De beslissing

Het hof:

1. bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 juli 2020;

2. veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :

a. € 332,,- aan griffierecht

b. € 2.228,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief
€ 1.114,-)

3. wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.L. van der Bel en R.E. Brinkman en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2022.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733