Rechtbank Zeeland-West-Brabant 14-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4495

Datum publicatie09-08-2022
Zaaknummerc/02/386121 fa rk 21-2587
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsBreda
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Gemeenschapsschulden art. 1:96
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Echtscheiding. Negatieve gemeenschap van goederen. Afwijking hoofdregel art. 1:100 BW. Man creëerde bewust volstrekt onverantwoorde financiële situatie. Man loog over hebben werk en loonbeslag inkomsten en vertelde vrouw dat zijn inkomen alsnog tot uitkering zou komen. Feitelijk hadden partijen alleen inkomen vrouw. Door geld te lenen leefden partijen alsof zij twee inkomens hadden. Vrouw in waan dat lening kon worden afgelost na einde beslaglegging. Verdeling schuld € 81.000: € 25.000 voor vrouw, € 56.000 voor man.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Breda

Zaaknummer: C/02/386121 FA RK 21-2587

beschikking betreffende echtscheiding

in de zaak van

[naam 1] ,

wonende te [naam 1],

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen,

en

[naam 2],

wonende te [woonplaats 1], feitelijk verblijvende te [verblijfplaats],

hierna te noemen de man,

advocaat mr. M.J.E.M. Edelmann.

1. Het procesverloop

1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:

- het op 28 mei 2021 van de vrouw ontvangen verzoekschrift met bijlagen;

- het op 31 augustus 2021 van de man ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek;

- het op 15 november 2021 van de vrouw ontvangen aanvullend verzoekschrift met bijlagen;

- de op 10 januari 2022 van de man ontvangen reactie op het aanvullend verzoekschrift;

- de brief van mr. Van Nuenen-Meulesteen van 21 april 2022 tevens houdende aanvullend en gewijzigd verzoek van de vrouw, met bijlagen;

- de brief van mr. Edelmann van 10 mei 2022 met bijlagen.

1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 12 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2De feiten

2.1.

Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:

- zij zijn op [datum 1] in de gemeente Breda met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen;

- voorafgaand aan hun huwelijk is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren:

[datum 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 2013, roepnaam [voornaam] (hierna ook: [voornaam]);

- zij hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan;

- zij hebben de Nederlandse nationaliteit;

- hun huwelijk is duurzaam ontwricht.

3De verzoeken

De vrouw verzoekt nu, samengevat,

- echtscheiding;

- bepaling dat de minderjarige haar hoofdverblijf zal hebben bij haar;

- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;

- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige van € 150,= per maand;

- bepaling dat zij de huurster van de echtelijke woning zal zijn;

- gelasten van de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen, zoals door haar beschreven.

De man verzoekt nu, samengevat,

- echtscheiding;

- bepaling dat de minderjarige haar hoofdverblijf zal hebben bij hem;

- vaststelling van een door de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige van € 275,= per maand;

- bepaling dat de vrouw de huurster van de echtelijke woning zal zijn.

De man heeft ter zitting ingetrokken zijn verzoek tot bevel tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen.

4De beoordeling

4.1.

De rechtbank acht de vrouw en de man ontvankelijk in haar en zijn echtscheidingsverzoek. De door hen aangevoerde omstandigheden zijn van dien aard dat van de vrouw en de man redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat een door beide partijen opgesteld ouderschapsplan wordt overgelegd.

4.2.

De verzoeken tot

- echtscheiding;

- toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw,

liggen als op de wet gegrond en niet weersproken voor toewijzing gereed.

Hoofdverblijf en zorg-/contactregeling

4.3.

Beide partijen verzoeken het hoofdverblijf van de minderjarige [voornaam] bij haar/hem te bepalen. Ter zitting heeft de man toegelicht dat hij het liefst heeft dat het hoofdverblijf bij hem zou worden bepaald, in combinatie met een co-ouderschapsregeling, maar dat zou dan zijn vanaf het moment dat hij een eigen woning heeft. De man woont nu nog bij zijn ouders.

4.4.

De rechtbank zal het verzoek van de vrouw met betrekking tot het hoofdverblijf toewijzen en het hoofdverblijf van [voornaam] bij de vrouw bepalen, conform de huidige feitelijke situatie. De vrouw heeft ter zitting onweersproken gesteld dat op dit moment goed gaat met [voornaam]; ze is de echtscheiding van partijen nog wel aan het verwerken, maar hulpverlening is thans niet aan de orde. Verder staat ook vast dat de man nog niet over eigen woonruimte beschikt en dat nog niet duidelijk is wanneer dat wel het geval zal zijn, zodat ook om die reden op dit moment toewijzing van het verzoek van de man om het hoofdverblijf bij hem te bepalen niet aan de orde is.

4.5.

De vrouw heeft verzocht een regeling vast te stellen waarbij de man en [voornaam] contact met elkaar hebben eenmaal per twee weken een weekend, in de woning van de ouders van de man. Voorts heeft zij aanvullend verzocht, indien de man niet bereid is het door haar overgelegde concept ouderschapsplan te ondertekenen, de verdeling van vakanties en feestdagen vast te stellen zoals opgenomen in dat ouderschapsplan, als volgt:

Herfstvakantie: even jaren moeder, oneven jaren vader.

Kerstvakantie:

Even jaren:

• week 1 + Kerstavond en Eerste Kerstdag bij moeder

• week 2 + Tweede Kerstdag en 31 december/1 januari bij vader

Oneven jaren:

• week 1 + Kerstavond en Eerste Kerstdag bij vader

• Week 2 + Tweede Kerstdag en 31 december/1 januari bij moeder

Voorjaarsvakantie: even jaren moeder, oneven jaren vader

Meivakantie:

Even jaren: week 1 bij vader en week 2 bij moeder

Oneven jaren: week 1 bij moeder en week 2 bij vader

Pasen: even jaren bij vader, oneven jaren bij moeder

Pinksteren: even jaren bij moeder, oneven jaren: bij vader

Hemelvaart: even jaren bij moeder, oneven jaren: bij vader

Zomervakantie:

Even jaren: eerste drie weken bij moeder en laatste drie weken bij vader

Oneven jaren: eerste drie weken bij vader en laatste drie weken bij moeder

Bijzondere dagen:

Vaderdag: bij vader

Moederdag: bij moeder

Studiedagen:

Verdelen ouders jaarlijks in overleg bij helfte.

De man heeft geen zelfstandig verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling gedaan.

4.6.

De feitelijke zorgregeling is nu zo dat [voornaam] eenmaal per twee weken van vrijdag 18:30 uur tot zondag 18:30 uur bij de man verblijft. Partijen hebben ter zitting uitgesproken dat, indien en voor zover in de huidige woonsituatie van de man verandering komt in die zin dat de man over eigen woonruimte zal gaan beschikken, zij allebei de intentie hebben om dan met elkaar te bezien of er een uitbreiding van de contacten van [voornaam] met de man mogelijk is. De rechtbank vertrouwt er op dat partijen hieraan op die manier gevolg zullen geven als deze situatie zich voordoet. Verder heeft de man ter zitting aangegeven dat het voorstel van de vrouw met betrekking tot de verdeling van de vakanties en feestdagen, zoals door haar opgenomen in het concept ouderschapsplan, wat hem betreft akkoord is. Daarbij is door partijen nog aangevuld dat over een mogelijke wijziging daarvan ook overleg kan worden gevoerd, maar dat dat -als het over een langere periode gaat- wel ruim van tevoren dient te worden aangegeven door de man bij de vrouw.

De rechtbank zal overeenkomstig het voorgaande beslissen. Deze regeling wordt in het belang van [voornaam] geacht.

Kinderalimentatie

4.7.

Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de man een bedrag aan kinderalimentatie van € 150,= per maand aan de vrouw zal voldoen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en de ingangsdatum hiervan bepalen op de datum van deze beschikking.

Verdeling

4.8.

Partijen zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij de verdeling van deze gemeenschap moet als uitgangspunt worden aangenomen dat partijen in gelijke mate delen in de goederen van de gemeenschap, terwijl ieder de schulden van de gemeenschap voor de helft moet dragen.

Peildatum

4.9.

De gemeenschap van goederen is op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en sub b BW ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, te weten 28 mei 2021. Die datum is ook bepalend voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap. De peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de gemeenschap is in beginsel de datum waarop de feitelijke verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. Van deze peildata zal ook in het onderstaande worden uitgegaan, tenzij daarvan ambtshalve of op verzoek van partijen uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Samenstelling gemeenschap

4.10.

De gemeenschap bestond op de peildatum van 28 mei 2021, volgens opgave van partijen zelf, uit de volgende bestanddelen (activa en passiva):

- inboedel;

- saldi op bankrekeningen;

- diverse schulden.

Inboedel

4.11.

Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat zij de inboedel in onderling overleg zullen verdelen. Zij verlangen hierover geen nadere beslissing (meer) van de rechtbank.

Saldi bankrekeningen

4.12.

Partijen hadden op de peildatum de volgende bankrekeningen:
- ING-rekening met nummer [rekeningnummer 1], op naam van beide partijen;

- ING-rekening met nummer [rekeningnummer 2], op naam van de vrouw;

- ING-rekening met nummer [rekeningnummer 2], op naam van de man.

Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de en/of-rekening wordt opgeheven. Partijen zijn het er ook over eens dat de vrouw nog een bedrag van € 920,30 aan de man zal voldoen, in verband met de door hem aangezuiverde debetstand van deze rekening.

Verder hebben partijen ter zitting afgesproken dat het positieve saldo dat nu nog op deze rekening staat, mag worden gebruikt om een i-pad voor [voornaam] aan te schaffen.

Partijen zijn het er ook over eens dat de bankrekening op naam van de vrouw door haar wordt voortgezet, zonder verrekening van het saldo en dat de bankrekening op naam van de man door hem wordt voortgezet, zonder verrekening van het saldo.

Diverse schulden

- Creditcard ING, op naam van beide pp

4.13.

Partijen zijn het erover eens dat er op de peildatum een debetstand was van € 3.189,51. Deze schuld is door de vrouw afgelost. Partijen zijn het er over eens dat de vrouw daardoor een vordering heeft op de man ter hoogte van de helft van dit bedrag. De man dient daarom

€ 1.594,75 aan de vrouw te voldoen.

- Schuld bij Belastingdienst

4.14.

Partijen zijn het erover eens dat er op de peildatum een schuld bij de belastingdienst bestond. De exacte hoogte hiervan is niet duidelijk geworden. Partijen zijn overeengekomen dat de man de aflossing van deze schuld, voor zover dat niet al reeds is gedaan, geheel voor zijn rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen en de vrouw ter zake zal vrijwaren.

- Schuld bij de moeder van de vrouw van € 81.000,=

4.15.

Tussen partijen is niet in geschil dat partijen een schuld hebben aan de moeder van de vrouw ter hoogte van € 81.000,= op de peildatum. Partijen zijn verdeeld over hun onderlinge draagplicht voor deze schuld.

4.16.

De vrouw stelt dat de man op grond van de omstandigheden zoals door haar geschetst volledig draagplichtig is voor deze schuld en dat hij deze als eigen schuld zal moeten voldoen onder vrijwaring van de vrouw. Zij doet een beroep op artikel 1:100 lid 2 BW.

De man is van mening dat niet afgeweken dient te worden van de hoofdregel en dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor deze schuld.

4.17.

Van belang is dat vanaf 1 januari 2018 artikel 1:100 BW is gewijzigd. Voor gemeenschappen die na 1 januari 2018 zijn ontbonden dient uitgegaan te worden van de wettekst die geldt na 1 januari 2018 (Hoge Raad 19 april 2019 ECLI:NL:HR:2019:636). De hoofdregel van artikel 1:100 BW is dat beide echtgenoten gelijk draagplichtig zijn met betrekking tot gemeenschapsschulden; in het tweede lid is een uitzondering geformuleerd op voormelde hoofdregel indien er sprake is van een negatieve boedel. Artikel 1:100 lid 2 BW luidt als volgt:

Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden een andere draagplicht voortvloeit”.

Door degene die zich beroept op artikel 1:100 lid 2 BW dienen feiten en omstandigheden te worden gesteld op basis waarvan geoordeeld kan worden of van een gelijke draagplicht kan worden afgeweken.

4.18.

Vast staat dat de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden te voldoen.

4.19.

Op grond van de stukken en de nadere toelichting van partijen ter zitting heeft de rechtbank verder het volgende vastgesteld. De man heeft de vrouw jarenlang wijs gemaakt dat hij werkte, maar dat op zijn loon permanent loonbeslag lag zodat dit inkomen om die reden niet direct beschikbaar was/zou zijn voor het gezin. Hij zou namelijk slachtoffer zijn van identiteitsfraude, waardoor een enorme schuld bij de belastingdienst zou zijn ontstaan met een daaropvolgende beslaglegging. Tevens zouden partijen een van de gedupeerden zijn van de toeslagenaffaire. Omdat de man de vrouw daarbij heeft laten geloven dat zijn inkomen alsnog tot uitkering zou komen, hebben partijen jarenlang geleefd, en uitgaven gedaan, alsof er twee inkomens beschikbaar waren; een inkomen van de man en het inkomen van de vrouw. De maandelijkse tekorten (lees: het beweerdelijke inkomen van de man dat later tot uitkering zou komen) zijn door de jaren heen gedicht met geldleningen van partijen bij de moeder van de vrouw, totaal voor een bedrag van € 81.000,=. Medio april 2021 is de vrouw erachter gekomen dat de man (vanaf 2013) nooit heeft gewerkt, geen enkel inkomen heeft genoten, er dus ook geen beslag lag op welk inkomen dan ook, en dat er dus nooit iets van salaris van de man zou worden ontvangen door partijen. Zijn vrije tijd had de man al die jaren benut om zeer minutieus (een veelheid) brieven, mails en overige stukken te vervalsen, waarmee hij haar telkenmale overtuigde van zijn verhaal. De man heeft hiermee bewust een volstrekt onverantwoorde financiële situatie voor partijen gecreëerd. Met in achtneming van het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval af te wijken van de hoofdregel.

4.20.

Het standpunt van de vrouw dat deze schuld aan haar moeder volledig voor rekening van de man dient te komen zal evenwel worden verworpen. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat vast staat dat met de gelden voornamelijk kosten van de huishouding zijn betaald, en daarnaast ook een aantal “luxere” uitgaven zoals het aanleggen van een tuin en de aanschaf van persoonlijke goederen. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de gemeenschap, en dus ook de vrouw, in zoverre wel geprofiteerd heeft van de (geleende) gelden. Evenwel verkeerde de vrouw in de veronderstelling dat deze bedragen in deze omvang konden worden geleend voor deze uitgaven, omdat de uitbetalingen van het salaris van de man nog zouden volgen. Met deze uitbetalingen kon immers de schuld worden afgelost. De man wist echter al die tijd dat dat niet geval was. Maar, zo heeft hij aangegeven, hij heeft daartegen niet geprotesteerd omdat hij de vrouw dit gunde vanwege zijn schuldgevoel over hetgeen hij wel wist en de vrouw niet. Als de vrouw hiervan op de hoogte was geweest, zo heeft zij onweersproken verklaard op zitting, waren zij niet in deze dure huurwoning blijven wonen, was er wellicht wel een bedrag geleend maar zeker niet in de omvang zoals dat nu het geval is, en hadden zij al deze onverantwoorde uitgaven zeker niet gedaan. Ze hebben en hadden immers geen spaartegoeden danwel andere noemenswaardige bezittingen die maken dat het aangaan van dergelijke financiële verplichtingen verstandig zou zijn geweest.

4.21.

Dit alles resulteert, in afwijking van de hoofdregel, in een draagplicht voor de schuld aan de moeder van de vrouw voor een bedrag van € 25.000,= voor de vrouw en voor de man voor een bedrag van € 56.000,=.

Aanspraken en verplichtingen

4.22.

Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de man de helft van de door de vrouw na de peildatum betaalde gemeentelijke belastingen ten behoeve van de echtelijke woning aan haar zal voldoen, zijnde de helft van € 409,05 = € 204,50.

Proceskosten

4.23.

Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5De beslissing

De rechtbank

spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum 2] in de gemeente Breda

met elkaar gehuwd;

bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarige [datum 1], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum] 2013 (roepnaam [voornaam]), haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw;

bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en genoemde minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per twee weken van vrijdag 18:30 uur tot zondag 18:30 uur en gedurende een deel van de vakanties en feestdagen zoals opgenomen in rechtsoverweging 4.5, nader in onderling overleg door partijen te regelen, met inachtneming van rechtsoverweging 4.6;

bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van de datum van deze beschikking ten behoeve van de verzorging en opvoeding van genoemde minderjarige aan de vrouw,

voor de toekomst bij vooruitbetaling, moet voldoen een bedrag van € 150,= (honderdvijftig euro) per maand;

bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand de huurster zal zijn van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2];

gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 4.12 tot en met 4.22;

compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op .

cvdv

Mededeling van de griffier:

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het

gerechtshof ’s-Hertogenbosch.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733