Rechtbank Limburg 20-07-2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:6022

Datum publicatie05-08-2022
ZaaknummerC/03/305572 / JE RK 22-957
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsMaastricht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verlenging OTS/MUHP tot meerderjarigheid. GI informeert vader in grote lijnen, maar ihkv AVG en gelet op de leeftijd/mening van de jongere niet alles. De kinderrechter ziet echter niet in waarom de GI de vader niet volledig zou hoeven te informeren. Zijn gezag moet door de GI ten volle worden erkend. Ook bij verzoeken om informatie aan instanties en hulpverlening moet de gevraagde informatie worden verstrekt. Als dat betekent dat jongere dan niet meer wil medewerken, is het aan de GI om daar consequenties aan te verbinden.

Volledige uitspraak


RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Maastricht

Zaaknummer: C/03/305572 / JE RK 22-957

Datum uitspraak: 20 juli 2022

Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,

hierna te noemen de GI,

gevestigd te Heerlen,

betreffende

[minderjarige] , hierna te noemen [minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,

wonend op een geheim adres binnen het arrondissement Limburg,

[de vader] ,

hierna te noemen de vader,

wonend te [woonplaats] .

1Het procesverloop

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoek met bijlagen van de GI van 25 mei 2022, ingekomen bij de griffie op 25 mei 2022;

- de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 20 juli 2022 en waarbij zijn verschenen:
- de vader;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

1.2.

De moeder en [minderjarige] , hoewel behoorlijk opgeroepen, zijn niet verschenen ter mondelinge behandeling.

1.3.

[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

2. De feiten

2.1.

Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige] verblijft in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs.

2.2.

Bij beschikking van deze rechtbank, locatie Roermond van 30 juli 2013 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] uitgesproken. Deze maatregel is nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 30 juli 2022. Bij beschikking van deze rechtbank van 7 september 2021 is (na een eerder verleende spoedmachtiging op 30 augustus 2021) een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs. Deze maatregel is daarna verlengd tot 30 juli 2022.

3Het verzoek

3.1.

De GI verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen tot aan zijn meerderjarigheid, aldus tot 19 april 2023 en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen tot aan zijn meerderjarigheid.

Ter onderbouwing stelt de GI dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] is een kwetsbare jongen met een onveilige en instabiele gezinsgeschiedenis, die nog externe structuur en stimulering nodig heeft. Hij heeft problemen met emotieregulatie en kan zijn eigen belangen niet altijd overzien omdat hij of te impulsief of te vermijdend handelt, zijn eigen zelfstandigheid overschat en vanwege een beperkt probleeminzicht nog onvoldoende in staat is om zijn eigen belangen zelfstandig te behartigen. [minderjarige] heeft weerstand tegen het actief meewerken aan een toekomstplan dat gericht is op het veiligstellen van zijn belangen naar meerderjarigheid toe. Hij staat afhoudend ten opzichte van therapie en is wisselend gemotiveerd voor het zelfstandigheidstraject dat voor hem is uitgestippeld. [minderjarige] is beïnvloedbaar door de [naam] en de zorgaanbieder heeft (te) weinig zicht op zijn vriendennetwerk. Hij heeft leerproblemen en (veel) schoolverzuim ten gevolge van een zwakke leerhouding en matige motivatie. [minderjarige] heeft overgewicht en een ongezond voedingspatroon. Er is een verstoorde relatie met de vader vanwege huiselijk geweld. Hij kan niet opgroeien bij de moeder door haar beperkte draagkracht en mogelijkheden.

De opvoedingssituaite van [minderjarige] is te complex om over te dragen naar het vrijwillig kader.

3.2.

Ter zitting heeft de GI aanvullend gesteld dat [minderjarige] sinds kort nagenoeg altijd bij de moeder en haar partner is. De GI heeft daarover wel afspraken met [minderjarige] gemaakt, die inhouden dat hij naar school, stage en werk moet gaan en minimaal twee dagen per week op de groep moet verblijven omdat de plaatsing aldaar anders wordt gestopt. Volgens de moeder houdt [minderjarige] zich goed aan de regels en de grenzen die zij stelt, is hij op tijd thuis en spreekt hij ook met de moeder af met wie hij wel en niet mag omgaan. De moeder heeft de GI ook laten weten dat zij niet ziet dat [minderjarige] op kamers kan gaan wonen, want hij is daar niet zelfstandig genoeg voor. De GI deelt die mening. Daar komt bij dat de GI ook ziet dat [minderjarige] niet intrinsiek gemotiveerd is voor het driefasen-traject binnen de groep om tot zelfstandigheid (kamerbewoning) te komen. Omdat de moeder eerder overvraagd was, maar het nu goed lijkt te gaan met [minderjarige] thuis, heeft de GI ter zitting haar verzoek gewijzigd en verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van twee maanden. Dit geeft de GI en de moeder de gelegenheid om te bekijken of het thuis ook goed blijft gaan met [minderjarige] en om ambulante hulp van Xonar in te zetten, zodat de uithuisplaatsing daarmee goed kan worden afgesloten. Daarbij benadrukt de GI dat het niet in het belang van [minderjarige] is om de uithuisplaatsing nu al definitief af te sluiten. De mogelijkheid dat het bij de moeder thuis toch weer verkeerd loopt is immers zeker aanwezig en als de maatregel dan is komen te vervallen, zal [minderjarige] opnieuw in een crisisgroep geplaatst moeten worden. Gelet op zijn geschiedenis in de jeugdzorg en het feit dat hij hulpverleningsmoe is, acht de GI dat niet in zijn belang.

4Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.

De vader heeft ter zitting gesteld dat hij het jammer vindt dat de GI [minderjarige] nu wel bij de moeder thuis laat zijn, terwijl de vader dat vorig jaar al heeft voorgesteld. Ondanks dat hij er toen geen vertrouwen in had dat dit goed zou komen (en dat vertrouwen nu ook niet heeft), denkt de vader dat [minderjarige] dan nu niet zo ontspoord was geweest. [minderjarige] moet nu heel goede (psychische) begeleiding krijgen, want anders vreest de vader dat het na het bereiken van zijn achttiende levensjaar helemaal mis gaat. Daarbij stelt de vader dat, hoewel hij het [minderjarige] gunt om bij de moeder te wonen, hij betwijfelt of de moeder consequent genoeg is voor [minderjarige] . De vader heeft echter ook geen alternatief. De vader zelf heeft [minderjarige] tot zijn spijt al lange tijd niet meer gezien. Hij benadrukt echter dat hij op de achtergrond en ondanks dat hij niet veel informatie krijgt van de GI, wel zijn vaderrol blijft vervullen. De deur blijft voor [minderjarige] dan ook op een kier staan. Tot slot geeft de vader aan dat hij het jammer vindt dat hij niet (voldoende) door de GI op de hoogte wordt gebracht over [minderjarige] .

5De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling

5.1.

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de duur van een ondertoezichtstelling verlengen, indien de minderjarige nog zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder, door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is te dragen.

5.2.

Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat aan de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. Gebleken is dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] kampt met trauma’s en daarnaast is er in zekere mate sprake van een verstoorde of onveilige hechting ten gevolge van zijn turbulente verleden. Hoewel de ouders steeds nader tot elkaar lijken te komen door middel van ouderbemiddeling, is deze ontwikkeling nog pril, liggen zij nog altijd niet op een lijn en heeft [minderjarige] veel last van loyaliteitsgevoelens ten opzichte van de strijd die de ouders onderling voeren. Daarnaast ontbreekt het momenteel nog steeds aan contact tussen de vader en [minderjarige] , hetgeen niet goed is voor zijn identiteitsontwikkeling. De contacten tussen [minderjarige] en de moeder zijn daarentegen wel verbeterd en verlopen steeds meer stabiel. De GI constateert echter dat [minderjarige] steeds vaker de ruimte neemt om gemaakte afspraken met de hulpverlening daarover te verbreken (door langer bij de moeder te verblijven), hetgeen de moeder ook toestaat. Dit roept de vraag op in hoeverre de ouders, althans de moeder, maar ook [minderjarige] , bereid is om zich te houden aan adviezen en afspraken met hulpverlening, die in het belang van [minderjarige] worden gegeven en gemaakt. Dat [minderjarige] de behandeling van Amacura, waarvan de GI heeft geadviseerd om dit voort te zetten in verband met zijn coping, emotieregulatie en zijn relatie met de ouders, heeft stopgezet en daar niet meer gemotiveerd voor is, is hiervan ook een voorbeeld en baart ernstige zorgen. Dat geldt temeer nu [minderjarige] op korte termijn meerderjarig zal worden en hij nog veel te leren heeft op weg naar zelfstandigheid. Gelet op voornoemde ontwikkelingsbedreigingen acht de kinderrechter afschalen naar het vrijwillig kader niet aangewezen. Gedwongen hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling is daarom noodzakelijk om het continueren van de ingezette hulpverlening te waarborgen, maar ook om [minderjarige] te blijven stimuleren zich in te zetten voor zijn toekomst en daarbij ook de noodzakelijke hulp te aanvaarden. Daarbij is het van belang dat de ouders op een lijn komen te liggen, zodat [minderjarige] niet alleen in de toekomst mogelijk weer onbelast contact met beide ouders zou kunnen hebben, maar ook zodat hij zich gesteund voelt door beide ouders in zijn weg naar zelfstandigheid en de hobbels die hij daarbij nog zal moeten overwinnen. Daarvoor is nodig dat de ouders positief betrokken worden bij de noodzakelijke hulpverlening van [minderjarige] zodat er een stabiel toekomstperspectief gerealiseerd kan worden waarin [minderjarige] ook kan profiteren van het familienetwerk en professionele hulp, eventueel in het kader van de verlengde Jeugdwet. De kinderrechter is van oordeel dat de verzochte termijn nog nodig is voor het wegnemen van de ernstige ontwikkelingsbedreigingen, zodat het verzoek zal worden toegewezen.

Uithuisplaatsing

5.3.

Op grond van artikel 1:265c lid 1 BW kan de kinderrechter de duur van een machtiging tot uithuisplaatsing verlengen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

5.4.

De GI verzoekt om een verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing. Nu reeds bij beschikking van deze rechtbank van 7 september 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een van een jeugdhulpaanbieder is verleend, deze ook is verlengd en uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het de bedoeling is dat [minderjarige] ook op zijn huidige plek kan verblijven, begrijpt de kinderrechter het verzoek van de GI als een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.

5.5.

Gelet op de hiervoor vermelde ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] is de kinderrechter van oordeel dat ook de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Hoewel ter zitting gebleken is dat [minderjarige] nu voornamelijk weer bij de moeder verblijft (hetgeen ook steeds zijn wens was) en dat volgens de moeder ook goed gaat, is deze ontwikkeling nog pril. Ter zitting heeft de GI gesteld dat zij nog enige tijd nodig heeft om te bekijken hoe zich dit verder zal ontwikkelen en om ambulante hulpverlening van Xonar in te zetten, om [minderjarige] (en de moeder en haar partner) hierbij te ondersteunen. De kinderrechter is van mening dat [minderjarige] deze kans ook moet krijgen. Daarbij acht de kinderrechter het met de GI wel van belang dat enerzijds Xonar de gang van zaken monitort en anderzijds dat er een vangnet is zodat [minderjarige] niet terug de crisisjeugdhulp in hoeft te gaan, mocht de thuisplaatsing onverhoopt toch mislukken. De kinderrechter hoopt dat [minderjarige] bij de moeder kan blijven laten zien dat hij in staat is om zich aan de gemaakte afspraken te houden, zodat hij zich positief kan blijven ontwikkelen en definitief niet meer terug hoeft naar de groep. Dat geldt te meer gelet op zijn leeftijd, waarbij het van belang is dat hij leert steeds meer eigen verantwoordelijkheid te nemen en op eigen benen te staan. De kinderrechter zal het verzoek van de GI daarom toewijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/zorgaanbieder 24-uurs verlenen voor de duur van twee maanden.

5.6.

Tot slot overweegt de kinderrechter als volgt. Ter zitting is gebleken dat de vader niet volledig door de GI wordt geïnformeerd over [minderjarige] . Zo wist hij bijvoorbeeld niets af van een gepland RTO en uit de stukken blijkt ook dat het evaluatieverslag van de ondertoezichtstelling niet met de vader besproken is omdat [minderjarige] hier geen toestemming voor geeft. De GI heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat zij de vader wel in grote lijnen informeert, maar in het kader van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en gelet op de leeftijd en de mening van [minderjarige] , niet alles met de vader deelt, ook omdat [minderjarige] dan misschien niet meer mee wil werken aan gesprekken. De kinderrechter ziet echter niet in waarom de GI de vader niet volledig zou hoeven te informeren met betrekking tot (het verloop van) de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing en de ontwikkelingen van [minderjarige] . Het gezag van de vader moet door de GI ten volle worden erkend, hetgeen betekent dat hij dezelfde informatie als de moeder moet ontvangen en ook uitgenodigd moet worden voor gesprekken over/met [minderjarige] . Als dat betekent dat [minderjarige] dan zijn medewerking niet meer daaraan wil verlenen, is het aan de GI om daar consequenties (voor [minderjarige] ) aan te verbinden. Ook als de vader zelfstandig verzoekt om informatie over [minderjarige] dienen instanties en de hulpverlening hieraan mee te werken en de gevraagde informatie te verstrekken. De kinderrechter vertrouwt erop dat de GI voortaan aan haar verplichtingen ter zake zal voldoen.

6De beslissing

De kinderrechter:

6.1.

verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 30 juli 2022 tot aan de meerderjarigheid van [minderjarige] , aldus tot 19 april 2023;

6.2.

verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs voor de duur van twee maanden, aldus tot 30 september 2022;

6.3.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022 door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. Schuman, als griffier en op schrift gesteld op 29 juli 2022.

CS

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733