Rechtbank Overijssel 03-08-2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:2288

Datum publicatie05-08-2022
ZaaknummerC/08/277931 / HA ZA 22-68
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlmelo
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Pensioenrechten;
Pensioen; Pensioenverevening
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Geen aanleiding in hetgeen man aanvoert om vrouw aanspraak op pensioenverevening te ontzeggen. Man zou dan moeten aantonen onvoldoende financiële middelen over te houden om behoorlijk van te leven. Vrouw heeft haar recht - door stil te zitten - niet verwerkt. Het stilzitten maakt dat beroep op R&B slaagt. Vrouw heeft niet eerder beroep gedaan op verevening, terwijl zij eerder wetenschap had dit recht. Positie man zou onredelijk worden verzwaard als hij reeds uitgekeerde pensioen van voor dagvaarding zou moeten verevenen.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Almelo

zaaknummer / rolnummer: C/08/277931 / HA ZA 22-68

Vonnis van 3 augustus 2022

in de zaak van

[A] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. M.H. van der Linden te Almelo,

tegen

[B] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. G.H. Hoekman te Almelo.


1De (belangrijkste) beslissingen in het kort

1.1.

Partijen zijn tot 3 augustus 2005 met elkaar gehuwd geweest. De vrouw vordert kort gezegd verevening van het tijdens het huwelijk door de man opgebouwde ouderdomspensioen (hierna: pensioen). De man vordert op zijn beurt de vrouw te veroordelen om de helft van het tijdens het huwelijk door haar opgebouwde pensioen aan de man te voldoen.

1.2.

De rechtbank wijst van beide partijen de vorderingen die zien op de pensioenverevening (voor zover de vrouw ook pensioen heeft opgebouwd tijdens het huwelijk) toe, met dien verstande dat de vordering tot betaling aan de vrouw van een gedeelte van het reeds vóór de dag van de dagvaarding aan de man uitgekeerde pensioen op grond van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid wordt afgewezen, nu niet is gebleken dat de vrouw – anders dan door één kort telefoontje van een familielid van haar – eerder dan in de dagvaarding een beroep heeft gedaan op pensioenverevening en de man financieel gezien zwaar zou worden getroffen als hij tot een dergelijke (na)betaling zou moeten overgaan. De proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, ondanks dat de vrouw de man rauwelijks lijkt te hebben gedagvaard.

2De procedure

2.1.

De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:

  • de dagvaarding;

  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in voorwaardelijke reconventie;

  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;

  • de op 16 juni 2022 door de vrouw nagezonden productie;

  • de op 20 juni 2022 door de man nagezonden producties.

2.2.

Op 13 april 2022 is bij tussenvonnis een mondelinge behandeling bevolen. De mondelinge behandeling heeft op 21 juni 2022 plaatsgevonden.

2.3.

Vervolgens is vonnis bepaald.

3De feiten

3.1.

Partijen zijn op [datum] 1979 met elkaar gehuwd. De echtscheidingsbeschikking is op 3 augustus 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.2.

Na de scheiding van partijen heeft geen pensioenverevening plaatsgevonden.

4Het geschil

in conventie
4.1.

De vrouw vordert kort gezegd:

a. een verklaring voor recht dat zij voor de helft rechthebbende is op het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen;

de man te veroordelen om aan de vrouw te verstrekken:

- een waarde-opgave van het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen;

- een opgave van het tijdstip waarop de pensioenuitkeringen een aanvang hebben genomen;

een dwangsom te verbinden aan de hiervoor onder b gevorderde veroordelingen;

primair de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan een akte van cessie, waardoor aan de vrouw gecedeerd wordt haar aanspraak op het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen, althans om zijn medewerking te verlenen aan lastgeving dan wel volmacht;

subsidiair de man te veroordelen om per de datum van dit vonnis de helft van het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw uit te keren en hiervoor een garantiestelling af te geven aan de vrouw;

de man te veroordelen om de helft van het door hem ontvangen pensioen vanaf het moment dat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt tot de datum van dit vonnis, en dat ziet op de huwelijkse periode, aan de vrouw te betalen;

de man te veroordelen in de proceskosten en nakosten.

4.2.

De vrouw voert daartoe aan dat na de scheiding van partijen geen pensioenverevening heeft plaatsgevonden, terwijl zij daar op grond van artikel 2 lid 1 Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (hierna: WVPS) recht op heeft.

4.3.

De man voert verweer. Hij voert aan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als de vrouw aanspraak zou kunnen maken op een deel van de tijdens het huwelijk door de man opgebouwde, en al dan niet reeds aan hem uitbetaalde, pensioenrechten. Ten aanzien van de reeds aan hem uitgekeerde pensioengelden beroept hij zich tevens op rechtsverwerking. Bovendien is hij van mening dat rauwelijks is gedagvaard.

4.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

4.5.

Voor het geval wordt geoordeeld dat de vrouw aanspraak kan maken op verevening van het tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde pensioen, vordert de man kort gezegd:

a. de vrouw te veroordelen om de helft van het tijdens het huwelijk door haar opgebouwde pensioen aan de man te voldoen;

de vrouw te veroordelen in de proceskosten.

4.6.

De vrouw voert als verweer dat zij tijdens het huwelijk geen pensioen heeft opgebouwd.

4.7.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5De beoordeling

in conventie

Pensioenverevening

5.1.

Op grond van artikel 2 lid 1 WVPS heeft de ene echtgenoot (in conventie: de vrouw) recht op pensioenverevening ter zake van de door de andere echtgenoot (in conventie: de man) tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen. Uit lid 2 van dit artikel vloeit voort dat voor de vrouw een recht ontstaat jegens de pensioenuitvoerder op uitbetaling van de haar toekomende pensioentermijnen, mits binnen twee jaar na scheiding daarvan mededeling is gedaan aan de pensioenuitvoerder. Als de hiervoor bedoelde mededeling niet binnen twee jaar heeft plaatsgevonden, ontstaat op grond van artikel 2 lid 6 WVPS voor de vrouw een recht jegens de man op uitbetaling van het aan haar toekomende pensioengedeelte. Andersom heeft de man dit recht tegenover de vrouw voor zover de vrouw pensioen heeft opgebouwd tijdens het huwelijk. De vrouw vordert kort gezegd nakoming van dit – uit de wet voortvloeiende – recht op pensioenverevening.

5.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat de hiervoor genoemde mededeling niet binnen twee jaar na de scheidingsdatum aan de pensioenuitvoerder is gedaan en de vrouw dus in beginsel tegenover de man recht heeft op uitbetaling van de helft van het door hem tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen.

5.3.

De man is echter van mening dat op grond van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid de bepalingen van de WVPS buiten toepassing moeten blijven. Hiertoe voert hij onder meer aan dat de pensioenopbouw relatief gering is geweest, doordat hij tijdens het huwelijk gedeeltelijk is afgekeurd en hij over de door hem ontvangen WAO-uitkering geen pensioen heeft opgebouwd. Daarnaast brengt hij onder meer naar voren dat tijdens het huwelijk een pensioengat is ontstaan doordat zijn onderneming failliet is gegaan, en dat hij na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd gedeeltelijk moest blijven werken in verband met zijn slechte financiële situatie. Na het huwelijk draaide hij bovendien in financiële zin op voor de (studie)kosten van de kinderen, heeft hij geld moeten lenen van familieleden en kennissen om rond te kunnen blijven komen en is hij op enig moment ook in de schuldsanering terecht gekomen. Volgens de man ontvangt de vrouw daarentegen een AOW-uitkering van ongeveer € 1.300,- netto per maand en heeft zij recht op diverse toeslagen. De vrouw zou volgens de man dan ook op een hoger inkomen dan hij uitkomen als ze ook nog eens de helft zou ontvangen van het door hem tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen. De vrouw zou verder na het huwelijk de opbrengst van de verkoop van de caravan hebben gehouden en tijdens het huwelijk geld hebben vergokt.

5.4.

De rechtbank ziet in de door de man aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om de vrouw de aanspraak op pensioenverevening te ontzeggen, temeer nu uitgangspunt dient te zijn dat echtgenoten gedurende het huwelijk gezamenlijk pensioenvermogen opbouwen en dat – ook in geval van scheiding – ieder de helft toekomt. In de wetsgeschiedenis staat hierover onder meer:

Uitgangspunt van de wettelijke regeling is dat de opbouw van pensioenrechten tijdens het huwelijk een gezamenlijke inspanning is van beide echtgenoten teneinde na het 65e levensjaar te kunnen beschikken over een aanvullend pensioen. Dit brengt met zich, dat iedere echtgenoot op de pensioengerechtigde leeftijd van de andere echtgenoot aanspraak krijgt op de helft van het vanaf de huwelijkssluiting tot het tijdstip van scheiding opgebouwde pensioen. 1

5.5.

De door de man aangevoerde feiten en omstandigheden, wat daar ook van zij, kunnen hier geen verandering in brengen. De WVSP stelt immers niet als voorwaarde dat de vereveningsplichtige na pensioenverevening een hoger inkomen dient over te houden dan de vereveningsgerechtigde. Onder omstandigheden kan de financiële situatie van de vereveningsplichtige wel een rol spelen, bijvoorbeeld als de vereveningsplichtige onvoldoende pensioen overhoudt om behoorlijk van te leven. De man heeft echter niet onderbouwd gesteld waaruit zou kunnen blijken dat hij onvoldoende financiële middelen zou overhouden om behoorlijk van te leven. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de financiële positie van de vrouw ook niet ruim is. De omstandigheden die zich tijdens en na het huwelijk met betrekking tot de financiële situatie van de boedel hebben voorgedaan, kunnen verder geen afbreuk doen aan de pensioenafspraken over een weer, nu deze onder het eigen regime van de WVPS vallen.

5.6.

De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de vrouw recht heeft op pensioenverevening en de man dient mee te werken aan de door de vrouw gevorderde akte van cessie, zodat de aanspraak van de vrouw op het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen – voor zover die nog moet worden uitgekeerd – aan haar wordt gecedeerd.

Nabetaling reeds ontvangen pensioengelden

5.7.

De vrouw vordert ook veroordeling van de man tot betaling van de helft van het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde en reeds vóór de datum van het vonnis ontvangen pensioen. De man voert hiertegen verweer.

5.8.

De rechtbank begrijpt het verweer van de man zo dat hij zich beroept op rechtsverwerking, omdat hij – 17 jaar na echtscheidingsdatum en twee jaar nadat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt in april 2020 – er geen rekening meer mee hoefde te houden dat hij zijn pensioenrechten zou moeten delen. Daarnaast is de man van mening dat het op basis van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij een deel van de al door hem ontvangen pensioengelden aan de vrouw zou moeten betalen. Dit vindt hij temeer nu hij het financieel gezien niet ruim heeft en hij de al uitgekeerde pensioengelden reeds heeft geconsumeerd.

5.9.

De vrouw brengt naar voren dat een familielid van de vrouw een aantal jaar geleden aan de deur van de man is geweest om pensioenpapieren door hem te laten ondertekenen. Daarnaast zou haar advocaat een drietal brieven aan de man hebben gestuurd, waarbij de vrouw heeft verzocht om mee te werken aan de pensioenverevening. De man betwist deze stelling van de vrouw. De man erkent dat hij een aantal jaar geleden eenmaal door een familielid van de vrouw is gebeld. Daarbij is hem verzocht om ondertekening van pensioenpapieren, omdat de vrouw recht zou hebben op (een deel) van zijn pensioen. De man heeft toen aangegeven dat “dat niet op deze manier gaat”, waarna het gesprek al gauw eindigde. Vervolgens heeft de man niets meer van de vrouw vernomen, totdat hij de dagvaarding ontving.

5.10.

De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van rechtsverwerking. Voor het aannemen van rechtsverwerking is alleen tijdsverloop namelijk onvoldoende. Er moeten bijzondere omstandigheden zijn als gevolg waarvan bij de man het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de vrouw haar aanspraak niet (meer) geldend zou maken, of als gevolg waarvan de positie van de man onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard als de vrouw haar aanspraak alsnog geldend zou maken. 2

5.11.

Naast het feit dat de vrouw heeft stilgezeten, zijn er geen bijzondere omstandigheden gesteld die maken dat sprake is van rechtsverwerking.

5.12.

De rechtbank is op grond van het stilzitten van de vrouw echter wel van oordeel dat het beroep op de redelijkheid en billijkheid gedeeltelijk slaagt. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat voorafgaand aan de dagvaarding – anders dan middels een kort eenmalig contact met een familielid van de vrouw – een uitdrukkelijk beroep is gedaan op pensioenverevening. Zij stelt dat de man ervan op de hoogte was dat zij aanspraak wilde maken op de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen, maar de door haar in dat verband aangehaalde aanschrijvingen van haar advocaat zijn niet in het geding gebracht.

5.13.

Het is aldus niet gebleken dat de vrouw eerder dan in de dagvaarding een beroep heeft gedaan op verevening, terwijl zij kennelijk wel al eerder wetenschap had van haar recht daarop.

5.14.

Daarnaast overweegt de rechtbank in dat verband dat blijkens de onbetwiste stelling van de man tijdens de zitting, zijn pensioen en AOW-uitkering samen circa € 1.400,- netto bedragen en ook zijn huidige partner geen groot inkomen heeft; zij ontvangt binnenkort – bovenop haar AOW-uitkering – slechts circa € 500,- bruto per maand aan pensioen. Dit is door de vrouw niet betwist. De vrouw heeft naar voren gebracht dat het bestedingsniveau van de man hoog is, maar dat is niet vast komen te staan. De rechtbank overweegt dan ook dat de man geen sterke financiële positie heeft.

5.15.

Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de positie van de man onredelijk zou worden verzwaard als hij een deel van het reeds vóór de dag van de dagvaarding aan hem uitgekeerde pensioen alsnog met de vrouw zou moeten verevenen. De rechtbank acht het dan ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid om de man te veroordelen om het deel van het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen dat vóór de dag van de dagvaarding al aan de man was uitgekeerd (alsnog) aan de vrouw te moeten betalen. Deze vordering wijst de rechtbank dan ook af. Voor zover de vordering ziet op de ontvangen pensioengelden vanaf de dagvaarding tot de dag van dit vonnis wordt de vordering toegewezen, nu de man er vanaf het ontvangen van de dagvaarding rekening mee heeft kunnen houden dat hij mogelijk een deel van de door hem ontvangen pensioengelden aan de vrouw zou moeten betalen.

Overleggen stukken

5.16.

De vrouw vordert de man te veroordelen om binnen een week na dit vonnis een waarde-opgave van het door de man over het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen te verstrekken en een opgave te doen van het tijdstip waarop de uitkeringen een aanvang hebben genomen.

5.17.

Weliswaar heeft de man in deze procedure een aantal stukken van zijn pensioenuitvoerder ingebracht, maar daaruit blijkt niet zonder meer wat het opgebouwde pensioen is ten tijde van het huwelijk. Ook blijkt daaruit niet op welk moment de uitkeringen een aanvang hebben genomen.

5.18.

Nu de man geen verweer heeft gevoerd tegen deze vorderingen, wijst de rechtbank deze vorderingen toe.

5.19.

De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde termijn voor het overleggen van de stukken kort is, mede gelet op het feit dat de man de stukken mogelijk nog zou moeten opvragen bij zijn pensioengever en dan dus afhankelijk is van de medewerking van een derde partij. Mede om die reden is het naar het oordeel van de rechtbank niet redelijk om op dit moment al een dwangsom aan de veroordelingen te verbinden.

5.20.

De rechtbank veroordeelt de man daarom om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis de hiervoor onder 4.1 sub b genoemde stukken aan de vrouw te verstrekken.

Proceskosten

5.21.

Beide partijen vorderen veroordeling van de andere partij in de proceskosten.

5.22.

De man stelt dat hij rauwelijks is gedagvaard. Hij stelt slechts eenmalig een kort telefoontje te hebben gehad van een familielid waarbij hem is gevraagd pensioenpapieren te ondertekenen, maar daarna heeft hij niks meer van de vrouw vernomen tot de dagvaarding.

5.23.

De rechtbank is van oordeel dat de vrouw – voor het geval zij naast het telefoontje van haar familielid niet heeft getracht de kwestie buiten rechte op te lossen met de man – niet op een nette manier heeft gehandeld. In het onderhavige geval leidt dit echter niet tot een proceskostenveroordeling van de vrouw.

5.24.

Uitgangspunt is namelijk dat tussen ex-echtgenoten proceskosten worden gecompenseerd en dat iedere partij dus de eigen kosten draagt. Er kunnen zich omstandigheden voordoen, waardoor er aanleiding bestaat om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. Dergelijke omstandigheden ziet de rechtbank in dit geval echter niet. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat niet is gebleken dat de man na het ontvangen van de dagvaarding voornemens was zijn medewerking te verlenen aan de pensioenverevening, terwijl hij erkent dat de vrouw daar op basis van de wet in beginsel recht op heeft. Immers is niet gesteld of gebleken dat hij na het ontvangen van de dagvaarding bijvoorbeeld zijn medewerking heeft verleend aan het cederen van het recht op pensioen, voor het gedeelte waarop de vrouw op basis van de wet aanspraak kon maken.

5.25.

Deze houding van de man leidt ertoe dat de rechtbank geen aanleiding ziet om af te wijken van het uitgangspunt dat bij ex-echtgenoten de proceskosten worden gecompenseerd.

in reconventie

Pensioenverevening

5.26.

De man stelt dat de vrouw pensioen heeft opgebouwd en vordert de vrouw te veroordelen om de helft van het tijdens het huwelijk door haar opgebouwde pensioen aan de man te voldoen. De vrouw betwist dat zij pensioen heeft opgebouwd tijdens het huwelijk van partijen.

5.27.

Overeenkomstig hetgeen hiervoor onder 5.1 en 5.2 overwogen, heeft de man op basis van de WVPS recht op de helft van het tijdens het huwelijk door de vrouw opgebouwde pensioen. De rechtbank veroordeelt de vrouw dan ook, voor zover zij pensioen tijdens het huwelijk heeft opgebouwd, de helft daarvan aan de man te voldoen.

Proceskosten

5.28.

Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6De beslissing

De rechtbank

in conventie

6.1.

verklaart voor recht dat de vrouw voor de helft rechthebbende is op het door de man over het tijdvak [datum] 1979 tot aan de echtscheiding (3 augustus 2005) opgebouwde pensioen uit hoofde van zijn dienstverband(en), met dien verstande dat de vrouw niet langer recht heeft op enig deel van het pensioen dat in de periode vanaf de pensioendatum tot de dag van de dagvaarding aan de man is uitgekeerd;

6.2.

veroordeelt de man om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis aan de vrouw te verstrekken:

- een waarde-opgave van het door de man over het tijdvak [datum] 1979 tot aan de echtscheiding (3 augustus 2005) opgebouwde pensioen van onder andere het Pensioenfonds Metaal en Techniek met inachtneming van de gebruikelijke indexatie;

- een opgave te doen van het tijdstip waarop de uitkeringen een aanvang hebben genomen;

6.3.

veroordeelt de man zijn medewerking te verlenen aan het opmaken van een akte van cessie, waardoor aan de vrouw gecedeerd wordt haar aanspraak vanaf de datum van dit vonnis op het door de man gedurende het huwelijk opgebouwde pensioen tijdens zijn dienstverband;

6.4.

veroordeelt de man om de helft van het door hem ontvangen pensioen vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de datum van dit vonnis en dat ziet op de huwelijkse periode binnen een maand na het vonnis aan de vrouw te voldoen;

6.5.

verklaart dit vonnis in conventie voor wat betreft de onderdelen 6.2, 6.3 en 6.4 uitvoerbaar bij voorraad;

6.6.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

6.7.

wijst het meer of anders gevorderde af.

in reconventie

6.8.

veroordeelt de vouw om de helft van het tijdens het huwelijk door haar opgebouwde pensioen over de periode 17 april 1979 tot en met 3 augustus 2005 aan de man te voldoen;

6.9.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

6.10.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 3 augustus 2022. (JK)

1

Kamerstukken II 1990/91, 21893, nr. 3, p. 3.

2

Vgl: Gerechtshof Den Haag 6 maart 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:716, r.o. 16.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733