Rechtbank Zeeland-West-Brabant 29-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4332

Datum publicatie02-08-2022
ZaaknummerC/02/398485/JE RK 22-1015, C/02/395447/JE RK 22-407 en C/02/395878/JE RK 22-500
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMiddelburg
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Afwijzing verzoek uithuisplaatsing; 1:259 BW > Vervanging GI
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Afwijzing verlenging muhp en vervanging GI (verzoek bijzondere curator). De kinderrechter neemt de GI een aantal zaken kwalijk, waaronder onzorgvuldige besluitvorming, een laat verlengingsverzoek ondanks eerdere waarschuwing, een vervanger ter zitting die onvoldoende vragen kan beantwoorden. GI 2 krijgt de opdracht voor regie op de achtergrond. Hulpverlening moet met spoed een veiligheidsplan op te stellen en dit door te sturen aan de GI. De GI mag het kind bij een evt. uithuisplaatsing niet op een groep plaatsen.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Middelburg

Zaaknummer: C/02/398485 / JE RK 22-1015, C/02/395447 / JE RK 22-407 en

C/02/395878 / JE RK 22-500

Datum uitspraak: 29 juni 2022

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling, een vervanging GI een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING ,

locatie Eindhoven, hierna te noemen: de GI,

verzoekster in de zaken met kenmerk: C/02/395447 / JE RK 22-407, C/02/398485 / JE RK 22-1015,

belanghebbende in de zaak met kenmerk: C/02/395878 / JE RK 22-500,

en

mr. C.E.J.E. KOUIJZER, in haar hoedanigheid van bijzondere curator van de hierna nader te noemen [minderjarige] , hierna te noemen de bijzondere curator,

gevestigd te Middelburg,

verzoekster in de zaak met kenmerk: C/02/395878 / JE RK 22-500,

belanghebbende in de zaken met kenmerk: C/02/395447 / JE RK 22-407, C/02/398485 / JE RK 22-1015,

betreffende

[naam] , geboren op [geboortedag] 2005 te Vlissingen,

hierna te noemen: [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam] ,

hierna te noemen: de moeder,

wonende te [plaats] ,

advocaat: mr. M.V. de Nooijer, te Middelburg.

De kinderrechter merkt als informanten aan:

Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, hierna te noemen: JBWZ

gevestigd te Middelburg.

[naam] ,

ambulant begeleidster [praktijk 1] ;

[naam] ,

ambulant begeleidster [praktijk 2] .

Het (verdere) procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:

In de zaak met kenmerk C/02/395447 / JE RK 22-407 en C/02/395878 / JE RK 22-500:

- de beschikking van 23 maart 2022 en de daarin vermelde stukken;

- bereidverklaring Stichting Jeugdbescherming west Zeeland van 13 mei 2022;

- briefrapportage van de GI van 10 juni 2022;

- de brief van de GI van 15 juni 2022.

- de brief (met bijlagen) van mr. M.V. de Nooijer van 23 juni 2022, ingekomen bij de griffie op 24 juni 2022.

In de zaak met kenmerk C/02/398485 / JE RK 22-1015:

- het verzoek met bijlagen van de GI van 15 juni 2022, ingekomen bij de griffie op 15 juni 2022;

- de op 16 juni 2022 nagezonden stukken.

- de brief (met bijlagen) van mr. M.V. de Nooijer van 23 juni 2022, ingekomen bij de griffie op 24 juni 2022.

Op 29 juni 2022 heeft de kinderrechter vanwege de samenhang de zaken gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.

Verschenen zijn:
- [minderjarige] , die apart is gehoord, bijgestaan door de bijzondere curator;

- de bijzondere curator;

- de moeder, bijgestaan door mr. M.V. de Nooijer;
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling;

- een tweetal vertegenwoordigers van JBWZ;

- de informanten.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.

Bij beschikking van 2 april 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en is ten aanzien van [minderjarige] een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een netwerkpleeggezin, namelijk de grootouders van moederszijde. Bij beschikking van 24 september 2021 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 2 oktober 2021 en tot 2 april 2022.

Bij beschikking van 14 januari 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 14 januari 2022 en tot 2 april 2022.

Bij beschikking van 26 januari 2022 heeft de rechtbank een bijzondere curator over [minderjarige] benoemd om [minderjarige] in en buiten rechte te vertegenwoordigen en om te onderzoeken en de rechtbank te informeren over welke verblijfplaats van [minderjarige] het meest in haar belang is.

Bij beschikking van 22 februari 2022 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 22 februari 2022 en tot 8 maart 2022. Bij beschikking van 4 maart 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 8 maart 2022 en tot 2 april 2022.

Bij beschikking van 23 maart 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 2 april 2022 en tot 2 juli 2022. Het resterende verzoek is aangehouden. In diezelfde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten de woongroep van [de stichting] te [plaats] , met ingang van 2 april 2022 en tot 2 juli 2022 verlengd. Het resterende verzoek is afgewezen.

Gelet daarop verblijft [minderjarige] momenteel in de woongroep van [de stichting] te [plaats] .

Bij beschikking van 23 maart 2022 is daarnaast mr. Kouijzer tot bijzondere curator over de minderjarige benoemd en is het verzoek tot vervanging van de GI aangehouden.

Het verzoek

In de zaak met kenmerk C/02/398485 / JE RK 22-1015:

De GI verzoekt de machtiging tot plaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht voor verblijf in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden te verlengen.

De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

In de zaak met kenmerk C/02/395447 / JE RK 22-407:

De GI heeft verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.

Thans ligt nog ter beoordeling voor het restantverzoek, zijnde de verlenging van de ondertoezichtstelling met ingang van 2 juli 2022 en tot 2 april 2023.

In de zaak met kenmerk C/02/395878 / JE RK 22-500:

De bijzondere curator heeft verzocht de GI Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te vervangen door een andere GI waarbij zij de voorkeur uitspreekt voor Stichting Jeugdbescherming west Zeeland dan wel de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Reclassering.

Het standpunt van de belanghebbenden

[minderjarige] heeft, samen met de bijzondere curator, laten weten dat het niet goed met haar gaat en dat zij niet langer bij [de stichting] in [plaats] wil blijven, maar – in ieder geval voorlopig – bij haar moeder wil wonen. Het wonen in [plaats] , in het bijzonder ook op een groep, breekt haar op. [minderjarige] eet slecht en zij komt nauwelijks van haar kamer. Er is geen sprake van therapie, school of enige andere vorm van dagbesteding. [minderjarige] leeft op wanneer zij naar haar moeder gaat. Dan ondernemen zij samen leuke dingen. [minderjarige] heeft veel last van onzekerheid en spanning, omdat zij steeds niet weet waar zij zal komen te wonen.

De GI handhaaft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Er is geen bezwaar tegen de vervanging van de GI. Ten aanzien van het verzoek tot de machtiging tot plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder stelt de GI dat dit een gedeeltelijke plaatsing betreft. [minderjarige] kan dan in de weekenden bij haar moeder verblijven. De GI ziet geen mogelijkheden voor [minderjarige] om bij de moeder te verblijven en is de afgelopen tijd op zoek geweest naar alternatieven in de zin van een begeleid wonen project in Zeeland. Vanwege de wachtlijsten en het feit dat [minderjarige] nog geen achttien jaar is, is er nog geen geschikte plek gevonden. Of [minderjarige] bij de moeder kan wonen, is nog niet onderzocht. Hetzelfde geldt voor de aanstelling van een mentor of coach voor [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling is toegelicht dat in het MDCO-overleg is bepaald dat moet worden ingezet op een traject begeleid wonen in Zeeland in combinatie met verblijf bij moeder. Op vrijdag of maandag zou dan IPT kunnen worden ingezet, om te beoordelen of [minderjarige] thuis kan wonen. In aanvulling op het verzoekschrift is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat er inmiddels een plaats voor [minderjarige] bij Juvent is gevonden. Het is nog onbekend wat dit precies inhoudt.

Door en namens de moeder is aangevoerd dat er ter zake het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van de GI wederom een aantal formele bezwaren zijn, die eerder ook aan de orde zijn gesteld tijdens de mondelinge behandeling van 23 maart 2022 ten aanzien van de aangehouden verzoeken. De actuele beschikking op grond waarvan verdere besluitvorming moet plaatsvinden is immers niet bij het verzoek gevoegd en de OTS-rapportage bevat nog steeds verouderde informatie. Het verzoekschrift voldoet hiermee niet aan de eisen van het procesreglement en moet reeds om die reden worden afgewezen.

Naast deze formele bezwaren, is het bovendien bezwaarlijk dat de GI evenals bij de vorige mondelinge behandeling is vertegenwoordigd door een vervangster, die geen concrete antwoorden op relevante vragen kan geven.

Wat betreft het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing is naar voren gebracht dat het verzoek ook inhoudelijk niet compleet is. Relevante informatie, zoals verslaglegging vanuit [de stichting] , is buiten beschouwing gelaten en ook het standpunt van moeder is niet correct weergegeven. Zij accepteert wel hulpverlening, maar wordt niet serieus genomen door de GI. De begeleiding vanuit [de stichting] heeft aangegeven dat [minderjarige] erg ongelukkig overkomt en dat zij [minderjarige] niet vooruit zien komen. Volgens [de stichting] verdient de moeder een kans. Waarom dit niet als zodanig terugkomt in de rapportage is onbegrijpelijk.

Volgens de moeder komt [minderjarige] bij haar tot rust. Bij haar eet [minderjarige] wel en zodra zij thuiskomt van de groep gaat zij uit zichzelf eerst douchen. De moeder zou graag zien dat [minderjarige] weer thuis komt wonen en dat er vanuit die situatie wordt gezocht naar een geschikte plek voor [minderjarige] om zelfstandig te gaan wonen. Na afloop van de vorige mondelinge behandeling heeft de moeder twee professionals in de personen van mevrouw [naam] ( [praktijk 2] ) en mevrouw [naam] ( [praktijk 1] ) bereid gevonden die kennis en ervaring hebben met begeleiding aan autistische kinderen en hun ouder(s). Zij kunnen allebei vanuit hun eigen rol hulp begeleiding en hulp bieden aan [minderjarige] en de moeder indien [minderjarige] weer thuis woont. De GI heeft deze thuisplaatsing niet in overweging genomen, terwijl daartoe wel een opdracht was gegeven door de kinderrechter. De informatie van de GI dat een wachtlijst bij deze hulpaanbieder daar reeds aan in de weg staat, klopt niet. Beiden geven immers aan per direct te kunnen beginnen. In samenwerking met hen is een begeleidingsplan opgemaakt dat ook ter kennisgeving aan de GI is gestuurd. De GI heeft hier niets mee gedaan. Zodra [minderjarige] bij haar moeder komt te wonen, kunnen zij de ondersteuning bieden die nodig is.

De bijzondere curator handhaaft het verzoek tot wijziging van de GI. De werkwijze van de huidige GI is niet helpend of ondersteunend voor [minderjarige] . De GI is niet persoonlijk in contact geweest met [minderjarige] en door een verslechterde verstandhouding is er geen samenwerking met de moeder. Bij spoedvragen moet er een week gewacht worden, omdat besluitvorming enkel plaatsvindt binnen het MDCO. Oplossingen die door de moeder worden aangedragen worden verworpen en de communicatie verloopt grimmig en langs elkaar heen. Als de ondertoezichtstelling wordt verlengd dan moet de GI vervangen worden. Er zijn steeds verschillende personen bij [minderjarige] betrokken geweest die het dossier niet of onvoldoende kennen. Indien de GI wordt vervangen door JBWZ zullen ook zij zich wederom moeten inlezen. Volgens de bijzondere curator kan niet worden uitgesloten dat de noodzakelijke hulp ten behoeve van [minderjarige] ook in een vrijwillig kader kan worden voortgezet, zij het dat nu nog sprake is van een wankel evenwicht. Hopelijk heeft JBWZ in het geval de ondertoezichtstelling wordt verlengd een andere werkwijze, zonder MDCO-overleggen, maar met korte lijnen.

Door de bijzondere curator is verder toegelicht dat [minderjarige] een rustige woonsituatie nodig heeft, niet zijnde bij een groep, omdat zij zich daarin onveilig voelt. Ten opzichte van de vorige mondelinge behandeling is bij [minderjarige] geen sprake meer van stilstand, maar van achteruitgang. Een plaats bij Juvent is reeds om die reden niet in haar belang. [minderjarige] kan zich vinden in het begeleidingsplan van [praktijk 2] en is al bekend met mevrouw [naam] . Haar mening telt volgens de bijzondere curator zwaar mee, zeker ook gelet op het feit dat zij al zeventien is.

De informanten hebben aangegeven allebei te kunnen worden betrokken vanuit hun eigen rol, dat wil zeggen afzonderlijke begeleiding voor [minderjarige] en de moeder, waarbij zal moeten worden ingezet op het systeem. Zij kunnen de moeder en [minderjarige] begeleiden, zodra [minderjarige] thuisgeplaatst wordt. Mevrouw [naam] heeft een screening van de situatie thuis bij de moeder gedaan en ziet daarin geen onveiligheid. Indien het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing wordt afgewezen en [minderjarige] thuis komt te wonen, kan er met spoed een veiligheidsplan worden gemaakt. Tijdens de kennismaking is daar al een voorzet voor gemaakt.

JBWZ heeft zich bereid verklaard de uitvoering van de ondertoezichtstelling op zich te nemen. Ter zitting is aangegeven dat zij geen nadere informatie van de GI heeft ontvangen over de potentiële plek bij Juvent. De informatie zoals die verder is gebleken uit de mondelinge behandeling, aan de zijde van [minderjarige] en haar bijzondere curator, de moeder en de informanten, neemt zij ter kennis aan.

De (verdere) beoordeling

De beoordeling van de formele bezwaren

Namens de moeder zijn procesrechtelijke bezwaren naar voren gebracht tegen het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van de GI. De kinderrechter stelt in deze zaak vast dat de GI, kennelijk wederom, niet conform de eisen van het procesreglement heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat de beschikking van 23 maart 2022 ontbreekt bij het ingediende verzoek, maar deze is nagezonden op 16 juni 2022.

Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de huidige machtiging uithuisplaatsing op 2 juli 2022 verloopt en het verzoek van de GI tot machtiging uithuisplaatsing uiterlijk op 7 mei 2022 door de griffie had moeten worden ontvangen. De GI heeft het verzoek tot machtiging uithuishuisplaatsing niet acht weken voorafgaand aan het verlopen van de voorgaande machtiging ingediend. Dit terwijl de GI in de beschikking van 23 maart 2022 uitdrukkelijk is gewezen op de gevolgen van zo’n termijnoverschrijding. Door deze handelswijze creëert de GI een uiterst onwenselijke situatie voor alle andere procesdeelnemers, in het bijzonder [minderjarige] ten aanzien van wie een ingrijpend verzoek ter beoordeling voorligt.

De kinderrechter zal desalniettemin aan deze formele bezwaren voorbij gaan, omdat zij het niet in het belang van [minderjarige] vindt als deze een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de GI in de weg staan. De formele bezwaren wegen echter wel mee in de beoordeling van het verzoek tot vervanging van de GI.

De kinderrechter zal de voorliggende verzoeken dan ook op inhoudelijke gronden beoordelen.

Wettelijk kader

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter,

mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de

ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

Op grond van artikel 1:259 BW kan de kinderrechter de GI die het toezicht heeft, vervangen door een andere GI, op verzoek van de GI die het toezicht heeft, de Raad, een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder.

Op grond van artikel 1 :265b lid 1 BW kan de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de GI, bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.

De inhoudelijke beoordeling

In de zaken met kenmerk C/02/395447 / JE RK 22-407 en C/02/395878 / JE RK 22-500

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de (resterende) duur van negen maanden. Ten behoeve van de verdere uitvoering van de ondertoezichtstelling zal zij de gecertificeerde instelling Leger Des Heils Jeugdbescherming & Reclassering vervangen door de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland. De kinderrechter zal deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

Zij overweegt daartoe als volgt.

De kinderrechter neemt in het gesprek met [minderjarige] waar dat [minderjarige] vrijwel meteen door spanning en emotie nauwelijks in staat is om zich naar de kinderrechter toe te uiten over hoe het met haar gaat. Zij leidt hieruit af dat de onzekerheid van [minderjarige] over haar verblijf, in [plaats] , bij de moeder of elders, zwaar op haar drukt. Deze onzekerheid plaatst een kind als [minderjarige] , gediagnosticeerd met een stoornis in het autistisch spectrum, in een zichtbaar ondraaglijke situatie. [minderjarige] komt bij de woongroep van [de stichting] niet toe aan dagbesteding of school en ook een behandeling is niet aan de orde. Het baart de kinderrechter ernstig zorgen dat [minderjarige] de afgelopen periode verder achteruit is gegaan en de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] enkel is toegenomen, en dat dit verband houdt met haar verblijf bij [de stichting] dat niet aansluit op haar specifieke ontwikkelingsbehoeften.

Gelet op de zorgen die er zijn en het feit dat [minderjarige] niet aan haar ontwikkeling toe komt, zal de kinderrechter daarom de ondertoezichtstelling verlengen.

De kinderrechter acht daarbij gronden aanwezig om het verzoek tot vervanging van de GI toe te wijzen. De kinderrechter stelt immers vast dat door een verslechterde verstandhouding tussen de moeder en de GI enige vorm van samenwerking in het belang van [minderjarige] ontbreekt. Zowel de bijzondere curator als de GI en de moeder zien het belang van vervanging in en JBWZ heeft zich bereid verklaard om de uitvoering van de ondertoezichtstelling over te nemen.

Ten aanzien van de vervanging van de GI overweegt de kinderrechter verder als volgt.

Gelet op de overgelegde informatie en de mondelinge behandeling plaatst de kinderrechter vraagtekens bij het handelen van de GI. Bij beschikking van 23 maart 2022 is de GI, conform een eerdere opdracht bij beschikking van 4 maart 2022, verzocht om op voortvarende wijze aan de slag te gaan met de opdracht om [minderjarige] aan te melden bij een voorziening voor beschermd of begeleid wonen en tijdig aan te geven welke voorzieningen dit alternatief kunnen bieden en op welke termijn dit kan gebeuren. Bij [minderjarige] werd immers ook toen een sterke negatieve ontwikkeling sinds haar verblijf in [plaats] waargenomen. Reeds toen was duidelijk dat het verblijf van [minderjarige] op de woongroep bij [de stichting] geen goede optie werd bevonden voor [minderjarige] voor de langere termijn. De GI is verder, gelet op de termijn waarop andere voorzieningen [minderjarige] zouden kunnen opnemen, aangespoord om een tijdelijk verblijf van [minderjarige] bij de moeder, ter overbrugging van die termijn, te onderzoeken. Daarbij is toen benadrukt dat de beoordeling van de geschiktheid van de moeder dient te berusten op nieuwe en concrete gegevens waaruit blijkt dat de GI ook daadwerkelijk haar geschiktheid heeft onderzocht. Tot slot is de verwachting uitgesproken dat de GI concrete stappen zet om te onderzoeken wie als mentor voor [minderjarige] kan fungeren, zodat [minderjarige] , ongeacht waar zij woont of verblijft, op iemand kan terugvallen.

Het is de kinderrechter echter gebleken dat de GI slechts aan één van deze drie concrete opdrachten, gesteld in de beschikking van 23 maart 2022, uitvoering heeft gegeven, in die zin dat zij [minderjarige] bij verschillende instellingen heeft aangemeld. Op grond van verouderde informatie, te weten de beschikking van 14 januari 2022, heeft de GI verder, in tegenspraak met de beschikking van 23 maart 2022, zonder nader onderzoek uitgesloten dat [minderjarige] terug bij de moeder kan wonen. De GI heeft daarmee ten onrechte een positie ingenomen die haar niet toekomt. Daar komt bij dat de GI nagelaten heeft om te onderbouwen waarom [minderjarige] beter op haar plek zal zijn bij de woongroep bij [de stichting] tot er een plaats in een voorziening voor beschermd of begeleid wonen voor haar vrij komt. De kinderrechter is pas tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over een plek bij Juvent, zonder nadere uitleg over de aard van deze plaatsing en de termijn waarbinnen die plaats zou kunnen vinden. Daarnaast ontbreekt recente verslaglegging in de OTS-rapportage, waaronder verslagen vanuit [de stichting] .

Deze gang van zaken, in een zaak als deze met deze kind-eigen problematiek, getuigt niet van zorgvuldige besluitvorming. Door de gebrekkige samenwerking met de GI hebben de moeder en haar advocaat uiteindelijk de stappen gezet die op de weg van de GI lagen. Dankzij hun inzet is de situatie bij de moeder thuis gescreend en ligt er een plan voor intensieve ambulante hulpverlening. De kinderrechter neemt dit de GI kwalijk, nu zij in het belang van [minderjarige] is aangesteld en zich daartoe dient in te zetten. Ook het feit dat op de mondelinge behandeling wederom een vervanger verschijnt die niet door de jeugdbeschermer dusdanig op de hoogte gesteld is van het dossier, om inhoudelijke vragen te kunnen beantwoorden, neemt de kinderrechter de GI erg kwalijk. Dit geldt te meer nu de inhoud van het verzoekschrift machtiging tot plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder vragen oproept.

In de zaak met kenmerk C/02/398485 / JE RK 22-1015:

Over het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder overweegt de kinderrechter nader als volgt.

De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige] , gelet op de achteruitgang in haar ontwikkeling, niet langer bij [de stichting] kan blijven wonen en er een einde moet worden gemaakt aan de onzekere situatie waar [minderjarige] nu al te lang in verkeert. Dat betekent dat in het belang van [minderjarige] moet worden besloten waar zij wel terecht kan. Het doel is en blijft daarbij dat [minderjarige] naar een begeleid woonsituatie gaat waar zij zelfstandig leert wonen. Een dergelijke plek is echter nog niet gevonden. Ten aanzien van de plek bij Juvent die ter zitting is aangedragen, is niets bekend. Vragen hierover heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling niet kunnen beantwoorden. De kans is aanwezig dat dit wederom een plek op een woongroep betreft, terwijl [minderjarige] daar veel last van ondervindt. Op een groep lijkt het [minderjarige] immers te ontbreken aan een gevoel van veiligheid, waardoor zij dusdanig in haar functioneren wordt beperkt dat basale zaken zoals eten en douchen voor haar moeilijk te realiseren zijn. Een tijdelijke plek bij voor haar onbekende mensen, zal [minderjarige] naar het oordeel van de kinderrechter dan ook meer kwaad dan goed doen. Tijdens de mondelinge behandeling is het de kinderrechter duidelijk geworden dat [minderjarige] in de weekenden dat zij bij haar moeder is, tot rust komt en wel dingen onderneemt. Dat blijkt overigens ook uit het verzoekschrift. Daarin wordt aangegeven dat [minderjarige] in de door de GI beoogde voortgezette situatie in [plaats] alle weekenden bij haar moeder kan verblijven.

De kinderrechter is van oordeel dat gelet op het voorgaande de terugplaatsing van [minderjarige] bij haar moeder op dit moment het beste alternatief is. Zowel [minderjarige] als haar moeder zijn bereid zich daartoe in te zetten met de ondersteuning van [praktijk 2] en [praktijk 1] . [minderjarige] heeft ook vertrouwen in het door deze hulpverleners opgestelde plan. [minderjarige] ervaart rust bij haar moeder en belangrijker, zij ervaart er veiligheid waardoor zij wel eet en doucht en dingen kan ondernemen.

Dit betekent dat het verzoek tot machtiging tot plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder door de kinderrechter wordt afgewezen.

JBWZ wordt de opdracht gegeven om in deze zaak de regie op de achtergrond te voeren. [praktijk 2] en [praktijk 1] dienen net als de moeder de samenwerking met JBWZ op te zoeken. De kinderrechter geeft de opdracht aan [praktijk 1] en [praktijk 2] om met spoed een veiligheidsplan op te stellen en dit door te sturen aan JBWZ. Voor JBWZ is het van belang dat mocht er onverhoopt iets misgaan waardoor [minderjarige] niet langer bij haar moeder kan blijven wonen, [minderjarige] niet op een groep mag worden geplaatst.

Ten overvloede merkt de kinderrechter op dat de bijzondere curator is aangesteld voor de duur van de ondertoezichtstelling. Nu de ondertoezichtstelling doorloopt, loopt ook de aanstelling van de bijzondere curator door. De kinderrechter overweegt ten overvloed dat zij het gelet op de kwetsbare situatie, in het belang van [minderjarige] vindt dat zij niet alleen in rechte, maar ook daarbuiten wordt vertegenwoordigd, in eerste instantie door het behoud van contact en daarmee samenhangend de vertrouwensband. De kinderrechter vertrouwt erop dat de bijzondere curator op gepaste wijze actie onderneemt zodra zij meent dat het belang van [minderjarige] daartoe noopt.

De beslissing

De kinderrechter:

verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 2 juli 2022 en tot 2 april 2023;

vervangt de gecertificeerde instelling Leger Des Heils Jeugdbescherming & Reclassering door de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022 door mr. R. de Jong, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.C.J. de Bont, als griffier.

Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 14 juli 2022.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733