Rechtbank Noord-Holland 25-05-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:6648

Datum publicatie01-08-2022
ZaaknummerC/15/324545 / FA RK 22-351 (bodemprocedure) C/15/324501 / FA RK 22-330 (provisionele voorziening ex 223 Rv)
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezag; Geen omgang (een van) ouders; Begeleide omgang (BOR);
Overig; Straatverbod/contactverbod/huiselijk geweld;
Jeugdbescherming / Jeugdwet
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vraag of sprake is van ‘family life’ (art. 8 EVRM) of nauwe persoonlijke betrekking tussen man en zoon vrouw ("kind 2") hoeft niet te worden beantwoord. Rechtbank acht omgang tussen hen in strijd met zwaarwegende belangen van dit kind. Daarnaast wordt verzoek vader om medegezag over dochter ("kind 1") te krijgen afgewezen; moeder hoeft hem evenmin over haar te informeren en te consulteren. Van haar kan gezien alles wat is gebeurd niet worden gevraagd met man te overleggen.
Wel minimale BOR met dochter onder regie GI.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Haarlem

gezag en omgang

zaak-/rekestnr.: C/15/324545 / FA RK 22-351 (bodemprocedure)

C/15/324501 / FA RK 22-330 (provisionele voorziening ex 223 Rv)

Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 25 mei 2022


in de zaken van:

[de man] ,

wonende te [plaats] ,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. drs. J.F.M. van Weegberg, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [plaats] ,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. F.D. van Damme, kantoorhoudende te Beverwijk.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure in beide zaken blijkt uit:

- het verzoek, met bijlagen, van de man van 24 januari 2022, ingekomen op dezelfde datum;

- de brief, met bijlage, van de advocaat van de vrouw van 3 februari 2022;

- het verweer, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vrouw van 21 april 2022, ingekomen op dezelfde datum;

- het e-mailbericht, met bijlage, van de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de GI) van 27 april 2022.

1.2.

De behandeling van de zaken heeft tegelijkertijd plaatsgevonden op de zitting van
28 april 2022 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. drs. Van Weegberg en de vrouw door mr. Van Damme.

Tevens waren aanwezig [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI en [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2De feiten

2.1.

Partijen hebben tot medio 2021 een affectieve relatie met elkaar gehad.

2.2.

Het minderjarige kind van partijen is:

- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .

2.3.

De man heeft [de minderjarige 1] erkend.

De vrouw heeft van rechtswege het gezag over [de minderjarige 1] .

De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] is bij de vrouw.

2.4.

Uit de relatie tussen de vrouw en [naam] , overleden op [datum] te [plaats] , is geboren de minderjarige:

- [de minderjarige 2] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .

2.5.

De vrouw heeft sinds het overlijden van [naam] , het gezag over [de minderjarige 2] . De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 2] is bij haar.

2.6.

Bij beschikking van deze rechtbank van 7 juni 2021 zijn beide minderjarigen voorlopig onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is vervolgens definitief uitgesproken en duurt thans nog tot 19 augustus 2022.

2.7.

Op 8 juli en 6 oktober 2021 heeft de officier van justitie de man een contactverbod opgelegd t.a.v. de vrouw en een gebiedsverbod voor diverse adressen, waaronder dat van de vrouw. Bij de gedragsaanwijzing van 6 oktober 2021 is de man ook een contactverbod opgelegd met beide minderjarigen. De raadkamer van deze rechtbank heeft op 8 november 2021 geoordeeld dat het contactverbod met de kinderen disproportioneel is en de aanwijzing van 6 oktober 2021 in zoverre vervallen verklaard.

3Het verzoek

3.1.

De man heeft verzocht een voorlopige omgangsregeling vast te stellen waarbij hij met ingang van het tweede weekend nadat de beschikking is gegeven, recht heeft op omgang met beide minderjarigen:

- wekelijks 4 x op zaterdag van 10:00 tot 19:30 uur;

- vervolgens wekelijks 4 x van zaterdag 10:00 uur tot zondag 13:00 uur;

- vervolgens wekelijks 4 x van vrijdag uit school tot zondag 19:30 uur;

- vervolgens week op week af, met als wisselmoment vrijdag uit school/ kinderopvang/17:00 uur;

- 50% van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg af te spreken en zoveel mogelijk aansluitend bij de reguliere regeling;

- Vaderdag;

- de verjaardag van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] (om en om);

- de verjaardag van de man,

waarbij hij, in ieder geval voorlopig, zal zorgdragen voor het halen en brengen.


Verder heeft de man verzocht als definitieve regeling vast te leggen dat de kinderen met ingang van het tweede weekend nadat de beschikking is gegeven, bij hem verblijven:

- week op week af, met als wisselmoment vrijdag uit school/kinderopvang/17:00 uur;

- 50% van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg af te spreken en zoveel mogelijk aansluitend bij de reguliere regeling;

- Vaderdag;

- de verjaardag van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] (om en om);

- de verjaardag van de man,

en daarbij te bepalen dat partijen ieder de helft van het brengen en halen voor hun rekening nemen, dan wel tenminste een omgangsregeling te bepalen die de rechtbank redelijk acht.

3.2.

Daarnaast heeft de man verzocht een voorlopige en een definitieve informatie- en consultatieregeling vast te stellen, waarbij:

- de vrouw hem bij iedere relevante gelegenheid die zich hiervoor leent, op een deugdelijke manier consulteert;

- de vrouw hem per maand dan wel per kwartaal op deugdelijke wijze per e-mail, WhatsApp of op een andere manier schriftelijk informeert, inclusief een recente, goedgelijkende foto, over de algemene en sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige 1] en ook [de minderjarige 2] , hun lichamelijke ontwikkeling, medische aangelegenheden, crèche, school, BSO, sport en sociale activiteiten en vakantie en vrije tijd, voor het eerst binnen twee weken na de datum van deze beschikking.

3.3.

De man heeft gevraagd een dwangsom aan zowel de omgangs- als de informatie- en consultatieregeling te verbinden van € 1.000,- voor iedere keer dat de vrouw, nadat twee dagen na betekening zijn verstreken, niet aan de beschikking voldoet, en hierbij geen maximum vast te stellen. De man heeft verder verzocht hem te machtigen de beschikking ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm, als de vrouw deze twee dagen na betekening niet nakomt.
Ook heeft hij verzocht te bepalen dat de vrouw haar onvoorwaardelijke medewerking zal verlenen aan alle begeleidingstrajecten, onderzoeken of andere maatregelen die de kinderen betreffen, op verbeurte van een dwangsom van € 1000,- voor iedere dag dat zij in gebreke blijft vanaf twee dagen na betekening van de beschikking.

3.4.

Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de man aangevoerd dat hij vanaf de geboorte van [de minderjarige 1] , samen met de vrouw, voor haar heeft gezorgd. Daarnaast heeft hij, samen met de vrouw, bijna zes jaar gezorgd voor [de minderjarige 2] , zodat sprake is van family life tussen hem en [de minderjarige 2] .

Sinds partijen uit elkaar zijn, heeft hij enige tijd geen omgang met de kinderen gehad, daarom kan een korte opbouwfase nodig zijn. Sinds eind december 2021 heeft hij weer begeleid contact met [de minderjarige 1] , maar hij vindt de uitbreiding hiervan te weinig en te langzaam, en [de minderjarige 2] heeft hij al maanden niet gezien. De vrouw heeft (onterecht) bezwaar tegen de omgang: de man benadrukt de plicht van de vrouw het contact tussen hem en de kinderen te bevorderen, evenals de verantwoordelijkheid van de rechter hierin. Hij is bereid mee te werken aan een onderzoek door de Raad of een traject als ‘Ouderschap Blijft’. Hij verzoekt in dat geval de vrouw een dwangsom op te leggen, vanwege haar handelen tot op heden.
Hij voorspelt dat zij vertragende tactieken zal inzetten en heeft benadrukt dat de dwangsom alleen is bedoeld om (de voortgang van) de omgang te waarborgen.

3.5.

Tot slot heeft de man verzocht hem mede te belasten met het gezag over [de minderjarige 1] .

Hij heeft aangevoerd dat de vrouw de papieren om dit onderling te regelen al had getekend, maar dat zij op haar toestemming is teruggekomen. Hij acht het in het belang van [de minderjarige 1]
dat de ouders gezamenlijk het gezag over haar hebben. Op die manier ontstaat er gelijkwaar-digheid tussen hen, wat een voorwaarde is voor overleg over kindgerelateerde zaken. In zijn visie zal het de communicatie tussen partijen verbeteren. Ook voorkomt gezamenlijk gezag dat hij door de vrouw uit het leven van [de minderjarige 1] wordt geweerd en stelt het hem beter in staat door derden bij zijn dochter betrokken te worden. Hij wil alleen gezagsgerelateerde beslissingen nemen; niet allerlei dagelijkse beslissingen die door de vrouw worden genomen. Hij zal zo nodig aan alle hulpverlening meewerken in het belang van [de minderjarige 1] . Als er al een verschil van mening tussen de ouders ontstaat over een beslissing, moet nog maar blijken dat [de minderjarige 1] daardoor klem komt te zitten.


4Verweer en zelfstandig verzoek

4.1.

De vrouw is van mening dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoeken, subsidiair dat deze moeten worden afgewezen.
Van haar kant heeft zij verzocht hem het recht op omgang met beide minderjarigen te ontzeggen voor onbepaalde tijd, of tenminste voor een periode die de rechtbank juist acht.

4.2.

Als onderbouwing heeft de vrouw aangevoerd dat de onderlinge relatie tussen partijen ernstig is verstoord. Vanwege vele geweldsincidenten, stalking en bedreiging door de man heeft zij in juli 2021 een Aware-knop gekregen. Zij is zo bang voor de man, dat ze niet meer samen met hem kan zijn. Door alle problemen is er een gebrek aan vertrouwen in elkaar en zijn ze niet in staat met elkaar te communiceren. Zij heeft er geen enkel vertrouwen in dat ze met de man gezagsbeslissingen zal kunnen nemen. Ondanks de ondertoezichtstelling heeft [de minderjarige 1] nog veel last van de stroeve samenwerking tussen de ouders.
De vrouw betwist uitdrukkelijk dat zij formulieren heeft ondertekend om het gezamenlijk gezag te regelen: de man heeft haar met fysiek geweld binnengehouden, en gezegd dat zij pas weg mocht als ze die papieren ondertekende.

4.3.

De vrouw heeft verder gesteld dat de man er door eigen toedoen voor heeft gezorgd dat de omgangsregeling die onder regie van de gezinsvoogd is opgestart, tweemaal is stopgezet. Verder weigert de man de noodzakelijke hulpverlening en de regie van de gezinsvoogd bij de omgang en zijn er grote zorgen over zijn opvoedershandelen en de opvoedomgeving bij hem. Vanwege alle incidenten en de houding van de man naar haar en de gezinsvoogd, is er bij de vrouw geen enkel draagvlak (meer) voor omgang tussen hem en [de minderjarige 1] .

In het verzoek tot dwangsommen moet de man primair niet-ontvankelijk worden verklaard, subsidiair zal het opleggen daarvan de al slechte verhouding niet ten goede komen. Zijn verzoek de sterke arm te mogen inzetten, moet primair niet-ontvankelijk worden verklaard, subsidiair is toewijzing daarvan overbodig.

4.4.

Ten aanzien van [de minderjarige 2] is de vrouw primair van mening dat de man niet ontvankelijk is in zijn verzoek, want hij is geen ouder van [de minderjarige 2] in de zin van de wet. Subsidiair heeft zij herhaald wat hiervoor is weergegeven. Daarnaast betwist zij het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [de minderjarige 2] : uitsluitend tijdsverloop maakt niet dat hiervan sprake is en zij ontkent en betwist dat de man een vaderfiguur voor hem is geweest. De man was feitelijk niet vaak in het gezin aanwezig, is voor [de minderjarige 2] nooit emotioneel beschikbaar geweest en heeft hem dagelijks gekleineerd en geïntimideerd. [de minderjarige 2] heeft vorig jaar aan de Raad duidelijk aangegeven geen omgang te willen en een nare tijd met de man te hebben gehad. [de minderjarige 2] heeft nu hulpverlening bij [Praktijk] om de nare ervaringen te verwerken, en die Praktijk acht omgang niet in zijn belang.
(Meer) subsidiair is de vrouw van mening dat sprake is van één of meer ontzeggingsgronden die aan omgang in de weg staan.

4.5.

De vrouw verwacht verder dat een informatieregeling, vanwege de nare ervaringen in het verleden, nadelige gevolgen zal hebben voor het veiligheidsgevoel van de kinderen en hun geestelijk en lichamelijk welzijn. Voor hun genezingsproces is van belang dat de man een plek krijgt in hun leven die recht doet aan de periode dat hij wèl beschikbaar is geweest als verzorger en opvoeder. Hij moet zich echter realiseren dat zijn negatieve houding ten aanzien van de vrouw, op de lange termijn schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen. Primair heeft de vrouw afwijzing van het verzoek verzocht, subsidiair te bepalen dat de informatievoorziening zal plaatsvinden onder regie van de GI.

4.6.

Tot slot is verzocht de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodat ieder de eigen kosten draagt.

5De standpunten van de GI en de Raad

5.1.

Namens de GI is naar voren gebracht dat er tijdens de omgang liefdevol contact is tussen de man en [de minderjarige 1] . De GI heeft de ouders al geadviseerd geleidelijk toe te werken naar een omgangsregeling van om de week een weekend, van vrijdagmiddag (vanuit de gastouder) tot maandagochtend (naar de gastouder). De opbouw zou onder regie van de GI moeten plaats-vinden, waarbij de GI – zoveel mogelijk in overleg met ouders – tempo en invulling bepaalt.

De GI heeft hen verder geadviseerd gedurende die opbouw te werken aan verbetering van de communicatie en het vertrouwen in elkaar, waarbij hulpverlening kan worden ingezet.
De GI is van mening dat in de toekomst onderzoek van de Raad naar het gezag nodig is.

Omgang tussen [de minderjarige 2] en de man acht de GI niet in het belang van [de minderjarige 2] . Het belangrijkste is dat die nu rust krijgt, en ruimte voor zijn behandeling.

5.2.

De Raad heeft gezegd dat het nadelig voor [de minderjarige 1] zou zijn als de ouders samen met het gezag worden belast. De Raad ziet momenteel voor de ouders geen mogelijkheid het gezag samen uit te oefenen. Op termijn zou de Raad daarnaar onderzoek kunnen doen.
Omgang tussen [de minderjarige 1] en de man is wel in haar belang. Die moet geleidelijk worden uitgebreid, onder regie van de GI, maar het is niet verstandig nu een uitgebreide regeling vast te leggen en zeker niet een met een omvang zoals gevraagd.

Het is belangrijk dat de man op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkelingen van [de minderjarige 1] . Die informatie kan nu lopen via de GI, op termijn moeten hierover dan nieuwe afspraken worden gemaakt.

Omgang met [de minderjarige 2] wordt ontraden, nu gebleken is dat hij behoorlijk beschadigd is en zowel zijn school, de gezinsvoogd als [Praktijk] omgang niet in zijn belang achten.

6
6. De beoordeling
ten aanzien van de omgang met [de minderjarige 2]

6.1.

Het (als productie 26 overgelegde) verslag met betrekking tot individuele therapiesessies vermeldt:

Tijdens de sessies is naar voren gekomen dat [de minderjarige 2] een negatief zelfbeeld heeft.
Daarnaast blijkt dat hij veel last heeft van nare gebeurtenissen uit het verleden.
Die gebeurtenissen hebben te maken met de ex-partner van moeder, [de man] .
Zo geeft [de minderjarige 2] aan dat hij de hele tijd alert is, veel om zich heen kijkt wanneer hij buiten is en dit ook eng vindt. [de minderjarige 2] is bang [de man] tegen te komen op straat. [de minderjarige 2] doet negatieve uitspraken over [de man] , zegt met rust gelaten te willen worden, [de man] nooit meer te hoeven zien en hem uit zijn leven te willen. [de minderjarige 2] vertelt over verschillende gebeurtenissen in de thuissituatie in de afgelopen jaren, waaruit het negatieve zelfbeeld te verklaren is. Zo geeft hij bijvoorbeeld aan ‘kankerkind’ genoemd te zijn.
Het is niet in het belang van [de minderjarige 2] contact op te bouwen met [de man] . [de minderjarige 2] ervaart hem niet als vaderfiguur. Hij ervaart nare herinneringen in het contact met [de man] en is bang voor herhaling van die gebeurtenissen. [de minderjarige 2] heeft de interactie met [de man] als negatief ervaren en doet negatieve uitspraken over hem.
Zijn uitdrukkelijke wens is geen contact te hebben.

Het (als productie 9 overgelegde) raadsrapport d.d. 11 augustus 2021 vermeldt (pag. 17) over het gesprek op 3 augustus 2021 tussen de raadsonderzoeker en [de minderjarige 2] :

[de minderjarige 2] vertelt dat hij [de man] niet wil zien en hij mist hem ook niet. Toen [de man] thuis woonde, kreeg hij klappen van hem; dat gebeurde een paar keer per week. [de minderjarige 2] wil daarom niet dat zijn moeder en [de man] samenwonen, want hij wil geen klappen meer van hem krijgen;
en (pag. 18) dat de mentor van de basisschool van [de minderjarige 2] heeft gemeld:

[de minderjarige 2] praat op school niet over zijn stiefvader. Zij heeft in hun systeem teruggelezen over een enkel incident waarbij [de minderjarige 2] iets over hem vertelde. [de minderjarige 2] sprak op dat moment tegen een stagiaire en een collega heeft het in het systeem gezet.
[de minderjarige 2] vroeg haar of zij wist hoe hij vanmorgen werd genoemd. Vervolgens zei hij dat hij die ochtend ‘kankerkind’ was genoemd door zijn stiefvader, omdat hij geen pindakaas op zijn brood wilde.

6.2.

Ter zitting gevraagd naar het gewicht dat aan deze uitspraken moet worden toegekend, heeft de man geantwoord: Geen. Het zou een projectie betreffen van de angst van de moeder op haar zoon. De vrouw heeft echter geen reden bang voor hem te zijn, en hij wil niet naar het verleden, maar juist naar de toekomst kijken.
Dat hier sprake is van projectie, kan niet worden uitgesloten. De vrouw is immers bang voor de man (zij had verzocht afzonderlijk van de man te worden gehoord), zij is de primaire verzorger van [de minderjarige 2] , heeft dus dagelijks intensief contact met hem en de man geen enkel.

Daar staat tegenover, dat de angst van de vrouw niet zomaar kan worden weggewoven.
Tussen partijen staat immers vast dat:

  • aan de man in september 2018 een tijdelijk huisverbod is opgelegd;

  • de crisisdienst van Veilig Thuis op 23 mei 2021 de melding van de politie ontving
    dat de man de vrouw in het gezicht had geslagen;

  • de officier van justitie de man op 8 juli 2021 n.a.v. een incident op 6 juli 2021 een gedragsaanwijzing heeft gegeven, op grond waarvan de man zich 90 dagen niet mocht ophouden binnen een straal van 50 meter van zowel de woning als het werkadres van de vrouw;

  • de man deze gedragsaanwijzing heeft overtreden en hem daarvoor een gevangenisstraf is opgelegd van 30 dagen, waarvan 19 voorwaardelijk;

  • de man op 8 november 2021 is veroordeeld voor vernieling van de buitenspiegel en de hoedenplank van de auto van de vrouw op 6 juli 2021;

  • de vrouw een zogenoemde Aware-knop heeft gekregen, terwijl die niet op enkel verzoek worden verstrekt, maar uitsluitend wanneer daar gegronde redenen voor zijn.

Wat er zij van de waarde van een spijtbetuiging: dat de man excuses heeft aangeboden voor zijn gedrag op 6 juli 2021 – waarbij de vrouw met beide kinderen in de auto zat – is gesteld noch gebleken. Evenmin dat hij de (materiële) schade inmiddels heeft vergoed.

Onder deze omstandigheden behoeft de vraag of sprake is van ‘family life’ als bedoeld in art. 8 EVRM dan wel een nauwe persoonlijke betrekking, zoals door de man gesteld, geen beantwoording. De rechtbank acht omgang met de man in strijd met zwaarwegende belangen van [de minderjarige 2] , zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.

ten aanzien van het gezag over [de minderjarige 1]

6.3.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, wordt het verzoek tot gezamenlijk gezag eveneens afgewezen.
Vaststaat dat de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord en er zijn geen aanwijzingen dat die situatie op afzienbare termijn zal verbeteren.
Met de Raad is de rechtbank dan ook van oordeel dat het partijen niet zal lukken samen over [de minderjarige 1] te overleggen en beslissingen te nemen. Voldoende aannemelijk is geworden dat de moeder, gelet op voornoemde gebeurtenissen en de zorg die zij heeft voor twee kinderen, waarvan er één extra zorg behoeft, hiervoor op dit moment ook onvoldoende draagkracht heeft.
Gezamenlijk gezag is dus niet in het belang van [de minderjarige 1] . Er is geen aanleiding voor onderzoek door de Raad op dit punt, omdat eerst zal moeten blijken welke vooruitgang er in de omgang kan worden geboekt en of de verstandhouding tussen de ouders zal verbeteren.

ten aanzien van de omgang tussen de man en [de minderjarige 1]

6.4.

Gebleken is dat de omgang tussen de man en [de minderjarige 1] onder begeleiding van de GI wordt opgebouwd. In januari 2022 is begonnen met een begeleide omgang van eens in de twee weken een uur op kantoor. Volgens het schema dat door de voormalig gezinsvoogd is opgesteld, heeft op 1 en 15 april 2022 gedurende twee uur onbegeleide omgang plaats-gevonden. Er wordt van uitgegaan dat omgang nu eens per twee weken plaatsvindt.

Ter zitting was duidelijk dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat de omgang liefdevol is, dat [de minderjarige 1] geniet van het contact met haar vader en dat dit geen negatieve weerslag op haar heeft.
Onder deze omstandigheden is het in haar belang, omgang te blijven hebben met haar vader.
De rechtbank begrijpt dat, met de zorg voor twee kinderen en de moeizame relatie tussen partijen, veel op de vrouw afkomt. Gelet echter op het belang van [de minderjarige 1] om plezier te hebben met haar vader en een goede band met hem op te bouwen, kan en mag van de vrouw gevraagd worden dat zij de omgang faciliteert.

Partijen hebben ter zitting hun waardering uitgesproken over de huidige gezinsvoogd:
beiden zijn zeer tevreden over het vele werk dat zij heeft verzet en de resultaten die dat heeft opgeleverd.
De rechtbank zou er dan ook de voorkeur aan geven de omgang helemaal aan het regie van [vertegenwoordiger van de GI] over te laten; zij heeft immers zicht heeft op (de belangen van) [de minderjarige 1] , op het verloop van de omgang en zij kan snel met de ouders in overleg treden.
Sinds het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) is dit echter niet goed meer mogelijk en moet de rechter desgevraagd een minimumregeling vaststellen.
Daarom zal huidige regeling worden vastgelegd als minimum en bepaald worden dat de GI de regie heeft over de verdere invulling en uitbreiding van de omgang.

Gelet hierop zal het verzoek van de vrouw de man het recht op omgang met [de minderjarige 1] te ontzeggen, worden afgewezen, evenals het verzoek van de man reeds thans een uitgebreidere omgangsregeling vast te stellen.

informatie- en consultatieregeling

6.5.

Met betrekking tot de informatie- en consultatieregeling kan van de vrouw niet gevraagd worden met de man te overleggen over hun dochter, vanwege de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden.
Het hoogst haalbare op dit moment is dat de GI de man informeert over [de minderjarige 1] , of dat de vrouw hem – zoals de GI heeft voorgesteld – informeert via een schriftje dat bij de omgang wordt meegegeven.
Dit betekent dat het verzoek van de man zal worden afgewezen en dat het aan de GI is
om invulling te geven aan de informatieverstrekking, zoals ter zitting besproken.

dwangsommen en sterke arm

6.6.

De rechtbank ziet geen aanleiding een dwangsom op te leggen of de inzet van de sterke arm te bepalen, zoals is verzocht. Deze verzoeken zullen dan ook worden afgewezen.

provisionele voorziening

6.7.

Het verzoek een provisionele voorziening vast te stellen, zal worden afgewezen.
In het kader van de ondertoezichtstelling wordt immers zorgvuldig gewerkt aan de (opbouw van de) omgang tussen de man en [de minderjarige 1] . Dat de man wil dat de omgang sneller wordt opgebouwd, doet daar niet aan af en maakt niet dat hij met spoed belang heeft bij een andere beslissing.

proceskosten

6.8.

Gelet op de aard van de procedure zal bepaald worden dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

7De beslissing

De rechtbank:

7.1.

Stelt de omgangsregeling als volgt vast:

de minderjarige [de minderjarige 1] :

- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,

en de man zijn gerechtigd tot omgang, minimaal

- eens in de twee weken op vrijdag van 13.00 tot 15.00 uur,

waarbij de verdere invulling en eventuele uitbreiding van de omgang zal plaatsvinden onder regie van de GI;

7.2.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

7.3.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.L. Diender, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Alexander als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733