Gerechtshof 's-Hertogenbosch 14-07-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2410

Datum publicatie27-07-2022
Zaaknummer200.308.153_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenErfrecht; Beneficiaire aanvaarding
WetsverwijzingenBurgerlijk Wetboek Boek 4 194a

Inhoudsindicatie

Wet BETS (Wet Bescherming Erfgenamen tegen Schulden). Echtgenoot ontdekt na overlijden vrouw dat zij geld uitgaf aan gokken en daardoor rekeningen onbetaald liet. Verzoek om alsnog beneficiair te mogen aanvaarden niet tijdig (binnen 3 mnd) ingediend dus niet ontvankelijk. Anders dan man betoogt, gaat het namelijk niet om moment waarop is ontdekt wat oorzaak – het gokken – is dat nalatenschap ontoereikend is om schulden te voldoen. Overigens ook geen sprake van schulden die man niet behoefte te kennen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

Uitspraak : 14 juli 2022

Zaaknummer : 200.308.153/01

Zaaknummer eerste aanleg : 9498517 \ EZ VERZ 21-364

in de zaak van

[appellant] ,

wonend te [woonplaats] ,

appellant,

hierna te noemen: [appellant] ,

advocaat: mr. J. Engels te Venlo ,

belanghebbenden:

a. [erfgenaam 1],

in de hoedanigheid van erfgenaam van [erflaatster] (hierna: mevrouw [erflaatster] of erflaatster), overleden op [datum] 2021 te [plaats] in Nederland,

zonder bekende woon- of verblijfplaats,

(door de griffier van dit hof voor de mondelinge behandeling in hoger beroep opgeroepen in de Staatscourant (nr. 11885, 29 april 2022)

en

b. Centraal Justitieel Incassobureau,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna te noemen: CJIB,

c. Ohra (NN Group N.V.),

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

d. Eneco Services B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

e. Belastingdienst Toeslagen,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

f. Energiedirect B.V.,

gevestigd te ’ [vestigingsplaats] ,

g. KPN B.V., h.o.d.n. Telfort,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

h. Belastingdienst,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

allen – onder b tot en met h – in de hoedanigheid van schuldeisers in de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] , hierna gezamenlijk: de schuldeisers.

1Het verloop van de procedure

1.1.

Bij beroepschrift met producties (1 tot en met 9, waaronder stukken eerste aanleg), ingekomen ter griffie van dit hof op 18 maart 2022, heeft [appellant] het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 december 2021 te vernietigen en opnieuw rechtdoende het navolgende te bepalen:

  1. dat [appellant] de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] alsnog mag aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving en

  2. dat [appellant] in zijn hoedanigheid als erfgenaam zal worden ontheven van zijn verplichting om de schulden op de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] uit zijn eigen vermogen te voldoen, voor zover deze niet uit hetgeen hij krachtens erfrecht uit de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] heeft verkregen voldaan kan worden.

1.2.

Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, gehouden op

13 december 2021;

  • de aanvullende stukken van mr. Engels (producties 10 tot en met 12), ingediend bij V6-formulier van 10 mei 2022, ingekomen ter griffie van dit hof op 11 mei 2022 en

  • de e-mail en brief van het CAK, ingekomen ter griffie van dit hof op 1 juni 2022 om 8.40 uur, waarin het hof wordt medegedeeld dat het CJIB/CAK op dit moment geen vorderingen meer op [appellant] heeft en dat het CAK daarom geen aanleiding (meer) ziet om ter zitting te verschijnen.

1.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- [appellant] , bijgestaan door mr. Engels en door een tolk in de Duitse taal, H. Ritter (tolknummer: 3145).

Ook de zoon van [appellant] , [zoon] was aanwezig als informant.

2De beoordeling

2.1.

Het gaat – kort en zakelijk weergegeven – om het volgende.

  • Op [datum] 2021 is mevrouw [erflaatster] , geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] in Letland, te [plaats] overleden.

  • Erflaatster was in gemeenschap van goederen gehuwd met [appellant] . Zij heeft geen uiterste wilsbeschikking laten opmaken en heeft [appellant] en haar twee kinderen [erfgenaam 2] – thans minderjarig – en [erfgenaam 1] als haar erfgenamen achtergelaten.

  • [appellant] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard.

  • Op 18 oktober 2021 is ter griffie van de rechtbank Limburg een verzoekschrift van [appellant] ingekomen waarin hij de kantonrechter op grond van artikel 4:194a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) vraagt hem te machtigen om de nalatenschap van erflaatster alsnog beneficiair te mogen aanvaarden.

2.2.

In de beschikking van 20 december 2021 heeft de rechtbank Limburg het verzoek van [appellant] afgewezen. De kantonrechter heeft hiertoe als volgt overwogen:

“3.6. Nu verzoeker zelf heeft verklaard dat hij de nalatenschap van erflaatster zuiver heeft aanvaard, neemt de kantonrechter dit als uitgangspunt. De kantonrechter gaat er verder ook vanuit dat verzoeker binnen drie maanden na de ontdekking van de schulden van erflaatster dit verzoek heeft ingediend, zoals in de wet is voorgeschreven.

3.7.

Beoordeeld moet worden of de schulden die verzoeker in kaart heeft gebracht en die in het verzoekschrift staan omschreven, onbekende schulden zijn in de zin van artikel 4:194a lid 1 BW. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat een onverwachte schuld een schuld is die de erfgenaam niet kende en evenmin behoorde te kennen op het moment dat hij de nalatenschap zuiver aanvaardde. Hiervoor wordt aangesloten bij het begrip te goeder trouw in artikel 3:11 BW. Bij de invulling van hetgeen een erfgenaam behoorde te kennen gaat het erom wat hij redelijkerwijze had kunnen weten. In ieder geval wordt van een erfgenaam verwacht dat hij heeft onderzocht waaruit de nalatenschap bestaat.

3.8.

Vast staat dat verzoeker in gemeenschap van goederen was gehuwd met erflaatster en met haar een gezamenlijke huishouding voerde. Verzoeker wordt daarom geacht toegang te hebben gehad tot de administratie die erflaatster kennelijk voor hen beiden beheerde. Dat verzoeker ervoor heeft gekozen om zich niet met de administratieve zaken te bemoeien, komt voor zijn eigen rekening en risico. Er kan dan ook niet worden gesproken over schulden die verzoeker niet kende of behoorde te kennen in de zin van artikel 4:194a lid 1 BW. Het verzoek om te worden gemachtigd om de nalatenschap alsnog beneficiair te mogen aanvaarden zal dan ook worden afgewezen.”

2.3.

Tegen de beslissing van de rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in zijn verzoek ten aanzien van de minderjarige [erfgenaam 2] is geen grief gericht.

Het hoger beroep is beperkt tot de afwijzing van het verzoek voor het overige.

[appellant] heeft in het beroepschrift – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat erflaatster sinds hun huwelijk in 1998 altijd zorg heeft gedragen voor de financiën en de bijbehorende administratie. Eerst na haar overlijden, toen [appellant] op 2 september 2021 bankafschriften van de ING Bank -saldo op 1 september 2021 slechts € 32,87- op zijn verzoek ontving, is hij geconfronteerd met grote onverwachte schulden. [appellant] heeft op basis van afschrijvingen tot een bedrag van € 191.367,67 ten gunste van [onderneming] het vermoeden dat erflaatster geld opmaakte aan online gokken. Dit heeft zij voor hem geheim gehouden. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij te goeder trouw was toen hij de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaardde. Hij was immers niet bekend met de schuld(en) en behoefde dat ook niet te zijn (grief II). Daarnaast heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat thans alle belanghebbenden, zijnde [erfgenaam 1] en alle (bekende) schuldeisers, correct zijn opgeroepen (grief I).

2.4.

Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is door en namens [appellant] hieraan – zakelijk weergegeven – nog toegevoegd dat de nalatenschap zuiver is aanvaard doordat er gebruik is gemaakt van spullen in de nalatenschap, door gedraging. Erflaatster deed de boekhouding en daar had [appellant] naar eigen zeggen geen zicht op. Hij heeft ook nooit aanmaningen gezien. Pas later kwam hij erachter dat de aanmaningen waren verstopt. Op de vraag van het hof, wanneer de openstaande schulden zijn ontdekt, heeft [appellant] geantwoord dat de schulden in de eerste maanden na het overlijden van erflaatster zijn ontdekt. Na de begrafenis had [appellant] in de garage vuilniszakken met incassobrieven gevonden. Ook elders in huis heeft hij dergelijke brieven aangetroffen. Ondertussen kwamen er aanmaningen van schuldeisers binnen. Deze ontdekking was voor [appellant] – en zijn zoon (hof: [zoon] ) die hem hielp bij het afwikkelen van de nalatenschap – aanleiding om contact op te nemen met de bank. In september 2021 zijn de bankafschriften ontvangen. Volgens [appellant] is het ontdekte gokken de eerste stap geweest, de aanzet tot de schulden en daarom ook relevant voor de vraag of hij tijdig het verzoek als bedoeld in artikel 4:194a BW heeft gedaan. Door het gokken was er namelijk niet genoeg geld en daardoor zijn de schulden ontstaan dan wel onbetaald gebleven. [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat de gokschulden geen reguliere huishoudelijke schulden zijn.

2.5.

Het hof komt tot de volgende beoordeling.

2.5.1.

Naar het oordeel van het hof is [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzoek, althans dient zijn verzoek te worden afgewezen, omdat het verzoekschrift in eerste aanleg niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden, en dus niet tijdig, is ingediend. In het hiernavolgende wordt dit toegelicht.

2.5.2.

Ingevolge artikel 4:194a lid 1 BW wordt een erfgenaam die na zuivere aanvaarding

– door een verklaring, een gedraging of verloop van de keuzetermijn – bekend wordt met een schuld van de nalatenschap die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen, door de kantonrechter gemachtigd om alsnog beneficiair te aanvaarden, indien hij binnen drie maanden na die ontdekking het verzoek daartoe doet.

2.5.3.

[appellant] heeft aangevoerd dat hij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard doordat hij gebruik heeft gemaakt van de spullen in de nalatenschap. Evenals de rechtbank zal het hof uitgaan van zuivere aanvaarding door [appellant] op basis van zijn eigen stellingen.

Uit artikel 4:194a BW volgt dat de erfgenaam die na zuivere aanvaarding alsnog beneficiair wil aanvaarden binnen drie maanden na de ontdekking van de schuld de kantonrechter moet verzoeken hem daartoe te machtigen. Het gaat hierbij om de openstaande vorderingen / schulden aan de schuldeisers die nog uit de nalatenschap betaald moeten worden en om de vraag wanneer [appellant] deze schulden heeft ontdekt. Anders dan [appellant] betoogt/lijkt te betogen, gaat het niet om het moment waarop is ontdekt wat de oorzaak – het gokken – is dat de nalatenschap ontoereikend is om de schulden van schuldeisers te voldoen. De vorderingen als gevolg van het (gestelde) gokken, zo blijkt uit de overgelegde bankafschriften, zijn steeds door erflaatster voldaan; er is geen sprake van een zogenaamde gokschuld.

Uit het verzoekschrift eerste aanleg – onder nr. 7 – blijkt dat de betaalbrieven van zes verschillende schuldeisers (waaronder schuldeiser onder b, c en e genoemd) dateren van maart 2021. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] ook bevestigd dat hij in de eerste twee maanden na het overlijden van erflaatster bekend werd met de schulden doordat zakken met onbetaalde rekeningen onder meer in de garage door hem en zijn zoon werden aangetroffen.

2.5.4.

Gezien het voorgaande is de driemaandentermijn van artikel 4:194a BW uiterlijk omstreeks eind april 2021 gaan lopen. Ervan uitgaande dat [appellant] uiterlijk eind

april 2021 bekende raakte met de schulden van de schuldeisers, dan had uiterlijk eind

juli 2021 het verzoekschrift ingediend moeten zijn. Omdat eerst pas op 18 oktober 2021 het verzoekschrift van [appellant] ter griffie van de rechtbank is ingekomen, is dit ruim na de driemaandentermijn van artikel 4:194a BW. Het verzoekschrift in eerste aanleg is dan ook buiten de termijn, en dus niet tijdig, ingediend. Dit leidt tot de conclusie dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn inleidend verzoek, althans dat het verzoek niet kan worden toegewezen. Aan een verdere inhoudelijke beoordeling (van de grieven) komt het hof niet toe.

2.5.5.

Voor het geval [appellant] wel ontvankelijk zou moeten worden geacht is het hof van oordeel dat zijn verzoek in hoger beroep (ook) afgewezen zou moeten worden. Evenals de kantonrechter en op dezelfde gronden (in de beschikking waarvan beroep onder r.o. 3.7. en 3.8. – hiervoor onder 2.2. weergegeven –) is het hof van oordeel dat er geen sprake is van schulden die [appellant] niet behoefde te kennen in de zin van artikel 4:194a lid 1 BW. Het eventuele gegeven dat de schulden volkomen onverwacht waren omdat rekeningen onbetaald waren gebleven/de schulden waren ontstaan door een tekort aan financiële middelen vanwege geheim gehouden, dure gokactiviteiten van erflaatster, doet hieraan niet af.

In zoverre zou grief II niet slagen. Alsdan zou een bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep volgen.

3De beslissing

Het hof:

vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het beroep onderworpen;

verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.W. van Rijkom, A.P. Zweers-van Vollenhoven en

C.M. Molhuysen en is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2022.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733