Rechtbank Amsterdam 30-03-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3739

Datum publicatie25-07-2022
ZaaknummerC/13/706276 / HA ZA 21-761
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Overeenkomst / convenant / OP;
Erfrecht;
Familievermogensrecht; Verzekeringen/lijfrentes
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Huidige vrouw is rechtsopvolger onder algemene titel van haar overleden man, waardoor zij ook helft lijfrentepolissen aan ex vrouw dient uit te keren, nu daarover afspraken in convenant zijn opgenomen. Verjaring wordt verworpen. Dat huidige vrouw niet op de hoogte was van afspraken en zij uitkering te goeder trouw heeft ontvangen, is juridisch niet relevant. Huidige vrouw wordt in proceskosten veroordeeld, nu relatie tussen partijen niet als familierechtelijk wordt gekwalificeerd.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/706276 / HA ZA 21-761

Vonnis in verzet van 30 maart 2022

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eiseres,

gedaagde in het verzet,

advocaat mr. G.A. Nandoe Tewarie te Leiden,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagde,

eiseres in het verzet,

advocaat mr. W.D. van Doorn te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenvonnis van 22 september 2021;

  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 4 januari 2022.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

[eiseres] is op 30 augustus 1973 met de heer [naam] (hierna te noemen: [naam] ) in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Op 21 juli 2005 zijn [eiseres] en [naam] van elkaar gescheiden door inschrijving van de beschikking van de rechtbank `s-Gravenhage van 1 juni 2005 in de registers van de burgerlijke stand.

2.2.

De vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding hebben [eiseres] en [naam] in een aan die beschikking gehecht convenant d.d. januari 2005 opgenomen. Tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoorden twee lijfrenten bij Nationale Nederlanden met als polisnummer [nummer 1] en [nummer 2] (hierna samen te noemen: de polissen).

2.3.

Artikel 4.2 en 4.3. van het echtscheidingsconvenant luidt, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 4.2

Aan de vrouw worden toebedeeld de navolgende baten:

(…)

de helft van de rechten voorvloeiende uit de polis “bedrijfseffectsparen” afgesloten bij de Nationale Nederlanden, onder nummer [nummer 1] . Ter indicatie voor partijen wordt opgemerkt dat de waarde van deze polis, die inmiddels premievrij is, op de datum van de ondertekening van dit convenant ongeveer € 3.000,- bedraagt. Uitbetaling zal plaatsvinden op de expiratiedatum van de polis. Partijen zullen Nationale Nederlanden verzoeken een aantekening op de polis te laten opnemen dat het bedrag dat het op de expiratiedatum vrijkomende bedrag dat aan ieder der partijen voor de helft toekomt rechtstreeks door Nationale Nederlanden aan de desbetreffende partij zal worden uitgekeerd;

de helft van de afkoopwaarde van de Bedrijfs Effect Sparen verzekering, afgesloten bij de Nationale Nederlanden onder polisnummer: [nummer 2] . De polis is inmiddels opgezegd en de uitbetaling van de afkoopwaarde zal rechtstreeks tussen partijen bij helfte worden verdeeld;

(…)

Artikel 4.3

Aan de man worden toebedeeld de navolgende baten:

(…)

de helft van de rechten voorvloeiende uit de polis “bedrijfseffectsparen” afgesloten bij de Nationale Nederlanden, onder nummer [nummer 1] . Ter indicatie voor partijen wordt opgemerkt dat de waarde van deze polis, die inmiddels premievrij is, op de datum van de ondertekening van dit convenant ongeveer € 3.000,- bedraagt. Uitbetaling zal plaatsvinden op de expiratiedatum van de polis. Partijen zullen Nationale Nederlanden verzoeken een aantekening op de polis te laten opnemen dat het bedrag dat het op de expiratiedatum vrijkomende bedrag dat aan ieder der partijen voor de helft toekomst rechtstreeks door Nationale Nederlanden aan de desbetreffende partij zal worden uitgekeerd;

de helft van de afkoopwaarde van de Bedrijfs Effect Sparen verzekering, afgesloten bij de Nationale Nederlanden onder polisnummer: [nummer 2] . De polis is inmiddels opgezegd en de uitbetaling van de afkoopwaarde zal rechtstreeks tussen partijen bij helfte worden verdeeld;

(…)

2.4.

Op 14 december 2012 is [naam] hertrouwd met [gedaagde] . [naam] is op 1 januari 2015 overleden, terwijl hij in algehele gemeenschap van goederen gehuwd was met [gedaagde] .

2.5.

[gedaagde] heeft de uitkeringen van beide polissen ontvangen, zijnde een totaalbedrag van € 11.605,02 (bestaande uit € 5.954,- voor de polis met polisnummer [nummer 1] (uitgekeerd in maandelijkse betalingen) en € 5.651,02 voor de polis met polisnummer [nummer 2] . De ingangsdatum van de maandelijkse uitkeringen van de polis met polisnummer [nummer 1] was 1 maart 2016 en de polis met polisnummer [nummer 2] is in zijn geheel uitgekeerd op 18 februari 2016.

3Het geschil

3.1.

[eiseres] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen tot betalingen van de helft van de contante waarde van de polissen met de nummers [nummer 1] en [nummer 2] tot betaling van € 25.000,- althans elk ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot en met volledige voldoening alsmede te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2.

[eiseres] voert hier – kort samengevat – toe aan dat zij op grond van het echtscheidingsconvenant met [naam] recht heeft op de helft van de contante waarde van de polissen. De polissen behoorden tot de huwelijksgoederengemeenschap van [eiseres] en [naam] en in het kader van de echtscheiding hebben partijen daarover afspraken gemaakt die zijn opgenomen in het echtscheidingsconvenant. De uitkeringen van de polissen die [gedaagde] heeft ontvangen na het overlijden van [naam] kwamen haar rechtens niet toe en dienen alsnog aan [eiseres] te worden betaald. [eiseres] stelt dat sprake is van wanprestatie doordat [gedaagde] zich niet aan het convenant houdt en zij vordert nakoming van het convenant, meer in het bijzonder vordert zij betaling van de helft van de contante waarde van de polissen. Subsidiair stelt [eiseres] dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking nu [gedaagde] de geldsommen ten koste van een ander heeft ontvangen, zodat [gedaagde] verplicht is de schade aan [eiseres] te vergoeden.

3.3.

Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiseres] integraal toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 806,-.

3.4.

[gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiseres] alsnog worden afgewezen.

3.5.

[gedaagde] voert hier – kort samengevat – toe aan dat de vordering van [eiseres] primair is verjaard op grond van artikel 3:307 juncto 3:310 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat [eiseres] dan ook niet ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard. Subsidiair stelt [gedaagde] dat de vordering op grond van de polissen niet voor toewijzing in aanmerking komt nu de rechtsgrond ontbreekt dan wel meer subsidiair slechts voor dat deel waar ingevolge de polis door [eiseres] nog aanspraak op zou kunnen worden gemaakt met aftrek van de door [gedaagde] ter uitbetaling van de uitkeringen gemaakte kosten.

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [gedaagde] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.

4.2.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar vordering gewijzigd in die zin dat zij het te betalen bedrag heeft geconcretiseerd. De vordering van [eiseres] is thans dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de helft van de uitkering op beide polissen, zijnde de helft van € 11.605,-. Naar de rechtbank begrijpt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot en met volledige voldoening alsmede te veroordelen in de kosten van het geding.

4.3.

Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat niet in geschil zijn de afspraken opgenomen in het echtscheidingsconvenant gesloten tussen [eiseres] en [naam] . Aangezien [gedaagde] rechtsopvolger van [naam] onder algemene titel is, neemt zij daarmee ook de rechten en verplichting over die [naam] heeft. In zoverre dient [gedaagde] als rechtsopvolger van [naam] de afspraken opgenomen in het convenant na te komen. [gedaagde] stelt echter dat zij hier niet toe gehouden is aangezien de vordering van [eiseres] is verjaard.

4.4.

Ten aanzien van verjaring overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 3:307 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. De termijn van verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verplichting om te geven of te doen begint ingevolge artikel 3:313 BW met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de onmiddellijke nakoming kan worden gevorderd. Bepalend voor de aanvang van de verjaring is dus het opeisbaar worden van de vordering.

4.5.

De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] en [naam] in het convenant afspraken hebben gemaakt over de opeisbaarheid. Met betrekking tot de polis met polisnummer [nummer 1] is in het convenant afgesproken dat uitbetaling zal plaatsvinden op de expiratiedatum van de polis en met betrekking tot de polis met polisnummer [nummer 2] is in het convenant opgenomen dat de uitbetaling van de afkoopwaarde rechtstreeks tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld.

4.6.

Vast staat dat beide polissen inmiddels zijn uitgekeerd aan [gedaagde] . Uit de door [gedaagde] overgelegde stukken blijkt dat de ingangsdatum van de maandelijkse uitkeringen van de polis met polisnummer [nummer 1] 1 maart 2016 betreft en dat de polis met polisnummer [nummer 2] in zijn geheel is uitgekeerd op 18 februari 2016. Vanaf deze data vangt naar het oordeel van de rechtbank de verjaringstermijn op grond van 3:313 BW aan. Nu de dagvaarding door [eiseres] is ingesteld op 22 december 2020, gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat de vordering is verjaard. Immers, op het moment van de dagvaarding is de vijfjaarstermijn nog niet verstreken.

4.7.

Ook het subsidiaire verweer van [gedaagde] dat er geen rechtsgrond zou bestaan slaagt gelet op het voorgaande niet. [gedaagde] is immers – zoals hiervoor overwogen – rechtsopvolger van [naam] en is op grond daarvan gehouden tot nakoming van het echtscheidingsconvenant. Dat [gedaagde] niet op de hoogte was van de afspraken in het convenant en zij de uitkering te goeder trouw heeft ontvangen is juridisch niet relevant en maakt het voorgaande niet anders. De omstandigheid dat [eiseres] en [naam] kennelijk hebben verzuimd een aantekening op de polis met polisnummer [nummer 1] te laten opnemen of hebben nagelaten de polis met polisnummer [nummer 2] direct te laten uitkeren, betekent niet dat [eiseres] hierdoor haar aanspraak op haar deel van de uitkeringen is verloren. Op grond van het echtscheidingsconvenant heeft [eiseres] recht op de helft van de uitkeringen op het moment dat de polissen daadwerkelijk uitkeren en bestaat er naar het oordeel van de rechtbank een grondslag voor de vordering van [eiseres] .

4.8.

Het meer subsidiaire verweer van [gedaagde] is dat rekening dient te worden gehouden met voor de uitkeringen betaalde kosten van in totaal € 1.073,10, bestaande uit:

  • Verklaring van Erfrecht van € 380,10;

  • VDSD (tussenpersoon NN) van € 250,-;

  • Reiskosten Vriezenveen (ondertekening VvE) van € 50,-;

  • Belkosten VDSD, VvE van € 30,-;

  • Administratiekantoor Arondeus, van Ek van € 363,-.

Rekening houdend met voornoemde kosten zou volgens [gedaagde] maximaal een bedrag van € 4.729,40 aan [eiseres] toe kunnen komen (€ 11.605 / 2 = € 5.802,50 minus € 1.073,10).

4.9.

[eiseres] heeft betwist dat rekening dient worden gehouden met voornoemde kosten en gesteld dat niet onderbouwd is dat deze kosten zijn gemaakt noch dat zij alleen zien op de kosten van afwikkeling van de polissen. In het licht van de betwisting door [eiseres] heeft [gedaagde] haar stelling dat zij voornoemde kosten heeft gemaakt in het kader van de afwikkeling van de polissen onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft in het geheel geen onderliggende stukken ten aanzien van voornoemde kosten in geding gebracht en geen duidelijke toelichting gegeven waarom voornoemde kosten in het kader van de afwikkeling van de polissen gemaakt zijn. Gelet hierop zijn de door [gedaagde] gestelde kosten niet komen vast te staan, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.

4.10.

Gelet op voorgaande zal de rechtbank de vordering van [eiseres] toewijzen als na te melden. Het verzet door [gedaagde] is gegrond en het verstekvonnis van 24 februari 2021 zal worden vernietigd.

Proceskosten

4.11.

[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. De rechtbank is van oordeel dat ondanks dat in familierechtelijke geschillen de kosten worden gecompenseerd, de relatie tussen partijen niet als zodanig kan worden gekwalificeerd. Het verband tussen partijen is te ver van elkaar verwijderd om nog van familierechtelijke betrekkingen uit te kunnen gaan. De kosten van de verstekprocedure worden begroot op de in het verstekvonnis begrote kosten. De kosten van de verzetprocedure worden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 563,- voor het salaris van advocaat (1 punt × tarief € 563,-).

4.12.

Verder zal [gedaagde] worden veroordeeld in de nakosten. De nakosten zullen worden begroot en toegewezen zoals hierna in de beslissing is vermeld.

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis dat op 24 februari 2021 met kenmerk C/13/695536 / HA ZA 21-12 tussen partijen gewezen is,

en opnieuw beslissend

5.2.

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 5.802,50 (vijfduizend achthonderdtwee euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 22 december 2020 tot de dag van volledige betaling;

5.3.

veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verstekprocedure, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 806,-, en in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 563,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

5.4.

veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;

5.5.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.6.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.J. Evers en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022. 1

1

type:

coll:



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733