Rechtbank Rotterdam 13-07-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:5766

Datum publicatie21-07-2022
ZaaknummerC/10/614700 / HA ZA 21-218
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR huwelijksvermogensrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vordering tot vaststelling verdeling huwelijksgoederengemeenschap. Beide partijen t.t.v. sluiting huwelijk Marokkaanse en NL nationaliteit, woonden in NL. NL rechter rechtsmacht (art. 6 sub a HuwelijksvermogensrechtVo of art. 2 Rv). Procedures in Marokko en NL. Geen litispendentie. Procedure in Marokko over huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling valt buiten HuwelijksvermogensrechtVo. Art. 12 Rv niet toepasselijk (1), nu tussen NL en Marokko geen verdrag/verordening geldt en Marokko geen EU-lidstaat is. In beginsel NL huwelijksvermogensrecht toepasselijk (HHV 1978). Overleggen bewijs van inschrijving Marokkaanse echtscheidingsbeslissing in NL.

Volledige uitspraak


RECHTBANK Rotterdam

Civiel recht

zittingsplaats Rotterdam

Zaaknummer: C/10/614700 / HA ZA 21-218

Vonnis van 13 juli 2022

in de zaak van

[eiser01] ,

wonend te [woonplaats01] ,

eiser,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. A. Aaryf te Utrecht,

tegen

[gedaagde01] ,

wonend op een geheim adres in Nederland,

gedaagde

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. H.J.C. de Waard te Zwijndrecht.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 23 februari 2021, met producties 1 tot en met 9,

- de conclusie van antwoord, met productie 1,

- de akte met producties 10 tot en met 12 van de man (brief van 5 augustus 2021),

- de akte van de vrouw met haar productie 2 (haar brief van 18 augustus 2021),

- de akte van de vrouw met haar producties 2, 3 en 4 (haar brief van 23 augustus 2021),

- de spreekaantekeningen van de man, voorgedragen op de mondelinge behandeling van 26 augustus 2021,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 augustus 2021,

- de “akte van uitlaten” van de vrouw voor de rol van 24 november 2021,

- de “akte uitlating en overlegging producties” van de man, met zijn producties 13 tot en met

17, voor de rol van 26 januari 2022,

- de “akte van uitlaten” van de vrouw voor de rol van 26 januari 2022,

- de tweede “akte van uitlaten” van de vrouw voor de rol van 26 januari 2022 (met iets meer tekst dan de vorige akte van de vrouw, en thans met een [ongenummerde] productie),

- het B-formulier van de vrouw behorend bij overlegging van voormelde tweede “akte van uitlaten”, tevens houdende het bezwaar van de vrouw “ tegen de wijze waarop de wederpartij nog allerlei stellingen en producties voor het voetlicht brengt ”,

- het bezwaar van de man tegen het nemen van de tweede akte door de vrouw (B-formulier van 26 januari 2022,

- de aanzegging van de rechtbank dat een nieuwe zitting, via een beeldverbinding, zal plaatsvinden met als onderwerp litispidentie (e-mailbericht van de griffier aan partijen van 10 februari 2022),

- de mondelinge behandeling op 31 mei 2022 (via een beeldverbinding).

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1.

Partijen zijn op 6 maart 2012 te Azrou, Marokko, gehuwd. Uit dit

huwelijk zijn geen kinderen geboren. Beide partijen hebben wel kinderen uit hun

vorige huwelijken. Partijen wonen feitelijk gescheiden sinds april 2020.

2.2.

Ten tijde van het sluiten van het huwelijk hadden beide partijen zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit en woonden zij allebei in Nederland. Ook thans wonen beide partijen in Nederland.

2.3.

Partijen hebben diverse procedures in Marokko gevoerd, waaronder in ieder geval de navolgende.

2.4.

De vrouw heeft op 31 augustus 2020 bij de Marokkaanse rechtbank een verzoekschrift tot (o.a.) echtscheiding ingediend. De man is verschenen in die procedure, bijgestaan door een advocaat.

2.5.

De rechtbank te Meknes, Marokko, heeft op dit verzoekschrift van de vrouw beslist bij uitspraak van 24 november 2021. In deze uitspraak zijn, samengevat, de navolgende twee beslissingen genomen:

1) tussen partijen is de echtscheiding uitgesproken;

2) aan de vrouw is een vergoeding toegekend van 4000 Dirham voor haar huisvestingskosten gedurende de “Iddah periode” (zijnde een door de vrouw volgens Marokkaans recht in acht te nemen wachttijd na einde huwelijk). In de uitspraak worden in dit verband de artikelen 189 en 190 van het Marokkaanse familiewetboek (de Mudawwana) aangehaald.

2.6.

De rechtbank te Meknes, Marokko, heeft eerder, op 6 juli 2021, uitspraak gedaan in een geschil tussen partijen betreffende een verzoek van de vrouw dat, samengevat, strekte tot verkrijging van een vergoeding omdat de vermogenstoename van de man tijdens het huwelijk (gesteld) mede het gevolg is van haar inspanningen. In de uitspraak staat niet op welke datum de vrouw haar verzoek had ingediend. In de uitspraak staat wel dat de vrouw het griffierecht heeft betaald op 5 maart 2021. De vrouw is in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaard omdat “het verzoek niet is voorzien van de benodigde bewijsstukken, met name als het gaat om het ontbinden van het huwelijk tussen beide partijen en de eigendomsbewijzen betreffende het vastgoed van de gedaagde, welke onderwerp is van de zaak, alsook hetgeen als bevestiging kan dienen om te bewijzen dat de eiseres deelgenoot is met de gedaagde als het gaat om het verwerven en het groot maken van deze eigendommen.

Overwegende dat het verzoek niet is voorzien van ondersteunende bewijsstukken aangaande de zaak en derhalve zal deze niet-ontvankelijk verklaard.”

Na deze uitspraak is de vrouw een nieuwe procedure in Marokko begonnen om alsnog een vergoeding te verkrijgen omdat (gesteld) de vermogenstoename van de man tijdens het huwelijk mede het gevolg is van haar inspanningen.

3. Het geschil

3.1.

De man vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. voorwaardelijk, voor het geval de vrouw deze informatie niet eigener beweging

overlegt: de vrouw te veroordelen om binnen 7 (zegge: zeven) dagen na het

ten deze te wijzen (tussen)vonnis de navolgende informatie in het geding te

brengen:

- aangiften IB 2018 tot en met 2020 van de vrouw;

- afschriften van alle bank- en spaarrekeningen op naam van de vrouw per de

peildatum;

- jaarrekeningen met toelichting en bijlagen 2018, 2019 en 2020 t.a.v.

[bedrijf01] , [bedrijf02] , [bedrijf03] , [bedrijf04] en [bedrijf05] alsmede (over de jaren

[bedrijf03] , [bedrijf04] en [bedrijf05] alsmede (over de jaren

dat nog geen jaarrekeningen zijn opgesteld) de volledige voorlopige cijfers

en jaaroverzicht van de ondernemersrekening en huidige saldi;

- opgave van op naam van de vrouw staande (aandelen in) ondernemingen

alsmede jaarrekeningen met toelichting en bijlagen 2018, 2019 en 2020

t.a.v. deze thans voor de man onbekende ondernemingen;

- aktes en/of eigendomsbewijzen t.a.v. de (mede)eigendom van de sub xx

lichaam dagvaarding genoemde onroerende zaken te [plaatsnaam01] en

[plaatsnaam02] ( de rechtbank begrijpt: de onder 10 genoemde onroerende zaken, de dagvaarding kent geen “xx” );

- kopieën van alle op naam van de vrouw afgesloten levens- kapitaal en/of

lijfrenteverzekeringen;

- alsmede bewijsstukken van alle andere vermogensbestanddelen ten name

van de vrouw of partijen gezamenlijk, zowel activa als passiva;

een en ander op straffe van het verbeuren van een dwangsom jegens de man

van € 500 per dag of dagdeel dat de vrouw na verloop van een termijn van

zeven dagen in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000;

II. de verdeling vast zal stellen op de wijze zoals omschreven staat onder punt 13

t/m 36 van deze dagvaarding, waarbij de vrouw wordt veroordeeld om aan deze

verdeling mee te werken;

III. de hoogte van de totale over- en onderbedelingsvordering op een nader te

bepalen bedrag vast zal stellen, en de vrouw zal veroordelen uit hoofde van

overbedeling een nader te bepalen bedrag aan de man te voldoen, binnen twee

weken na dagtekening van het ten deze te wijzen vonnis, althans binnen een

door uw rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, vermeerderd met de

wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van het ten deze te wijzen

vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;

IV. de vrouw zal veroordelen de helft van de netto huuropbrengsten van de

appartementen te [plaats01] aan de [adres01] , kadastraal bekend

als [perceel01] en aan de [adres02] , kadastraal bekend als

[perceel02] aan de man te voldoen tot het moment dat de verdeling

heeft plaatsgevonden.

3.2.

De vrouw voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4. De beoordeling

waar gaat de zaak over?

4.1.

De man vordert vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap naar Nederlands recht. Volgens de vrouw is niet Nederlands, maar Marokkaans huwelijksvermogensrecht toepasselijk (dat geen gemeenschap van goederen kent). De man heeft zijn vordering ingesteld op het moment dat partijen nog niet van echt waren gescheiden. De man stelt dat hij, toen hij zijn dagvaarding uitbracht, had ingeschat dat voordat door deze rechtbank beslist zou worden op zijn vorderingen, de echtscheiding in Marokko wel rond zou zijn. Inmiddels is in Marokko de echtscheiding uitgesproken en is er in Marokko ook een andere uitspraak gedaan, op een verzoek van de vrouw (welk verzoek de man stelt niet te kennen) tot verkrijging van een vergoeding naar Marokkaans huwelijksvermogensrecht omdat zij (gesteld) heeft bijgedragen aan de vermogenstoename van de man tijdens het huwelijk.

bezwaren van partijen

4.2.

Partijen maken over en weer bezwaar tegen elkaars overlegging van stukken respectievelijk tegen stellingname die te ruim zou zijn omdat die zou vallen buiten de opdracht van de rechtbank in het proces-verbaal van de eerste zitting om zich nader uit te laten over de vraag of partijen nu wel of niet gescheiden zijn. De rechtbank passeert deze bezwaren. Partijen hadden, en hebben nog steeds, voldoende mogelijkheid om op elkaars stellingen en producties te reageren. Hoor en wederhoor wordt niet geschonden.

rechtsmacht Nederlandse rechter

4.3.

Beide partijen hadden ten tijde van de sluiting van hun huwelijk de Marokkaanse nationaliteit alsmede de Nederlandse nationaliteit, woonden toen in Nederland en wonen nog altijd in Nederland. Indien sprake is van een geschil met internationale aspecten dient de Nederlandse rechter ambtshalve toetsen of haar rechtsmacht toekomt om kennis te nemen van de vordering.

4.4.

De rechtbank is van oordeel dat haar rechtsmacht toekomt. Als de Huwelijksvermogensrechtverordening (Vo. 2016/1103) in dit geval toepasselijk mocht zijn, dan volgt de rechtsmacht (in ieder geval) uit artikel 6 sub a van deze verordening: beide partijen hadden ten tijde van het aanhangig maken van de zaak hun gewone verblijfplaats in Nederland. En mocht die verordening niet toepasselijk zijn, dan dient te worden teruggevallen op hetgeen is bepaald in ons nationale recht, in het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). En dan heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht omdat de vrouw, als gedaagde, in Nederland woont (art. 2 Rv. , met als peildatum, volgens vaste jurisprudentie: de datum van het aanhangig maken van de zaak).

4.5.

Hierbij zij nog aangetekend dat de rechtsmacht niet kan worden gegrond op de EEX- verordening (Vo. 1215/2012), die eveneens een regeling over rechtsmacht kent en die

- bij toepasselijkheid - voorrang zou hebben boven Rv. Die verordening is echter niet toepasselijk op het huwelijksvermogensrecht (artikel 1 lid 2 onder a).

einde huwelijk

4.6.

De vorderingen van de man zijn gebaseerd op zijn aanname dat partijen van echt zullen zijn gescheiden tegen de tijd dat wordt beslist op zijn vorderingen. De echtscheiding is 24 november 2021 uitgesproken in Marokko. Beide partijen hebben op de zitting van 31 mei 2022 verklaard te willen berusten in de echtscheiding. Dat wijst erop dat de Marokkaanse echtscheidingsbeschikking voor erkenning in Nederland in aanmerking komt (op de voet van artikel 10:57, lid 2, BW) . Echter, een bewijs van inschrijving van de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing in het daartoe bestemde register in Nederland ontbreekt nog. De advocaat van de man heeft op deze zitting toegezegd dat bewijs ten spoedigste over te zullen leggen (ter zitting is besproken of de inschrijving plaats moet vinden bij de burgerlijke stand in Den Haag dan wel in Dordrecht, de rechtbank wacht vooralsnog de verdere ontwikkelingen af). De rechtbank gaat ervan uit dat die toezegging gestand zal worden gedaan. Mocht de toezegging niet (voldoende tijdig) gestand worden gedaan, dan zal de rechtbank zich beraden over de consequenties daarvan voor de onderhavige procedure.

litispendentie

4.7.

De vrouw heeft in haar conclusie van antwoord aangevoerd dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt, althans de behandeling van de zaak dient aan te houden omdat zij, nog voordat de man de onderhavige procedure begon in Nederland, in Marokko een procedure is begonnen over de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling.

4.8.

De rechtbank ziet geen reden om de behandeling van de zaak aan te houden omdat er een procedure over hetzelfde onderwerp in Marokko zou lopen. Dit oordeel berust op het volgende.

4.9.

De Huwelijksvermogensrechtverordening (Verordening (EU) 2016/1103) kent weliswaar een regeling over litispendentie, maar volgens art. 17 lid 1 ziet de regeling slechts op procedures die worden gevoerd in verschillende lidstaten van de EU. Marokko is geen lid van de EU. De procedure in Marokko over de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling valt dus buiten de reikwijdte van deze verordening.

4.10.

Ook nationaal Nederlands recht kent een bepaling inzake litispendentie. Artikel 12 Rv. bepaalt: “Indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, kan de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd. Indien het een zaak betreft die bij dagvaarding moet worden ingeleid, is artikel 11 van overeenkomstige toepassing.

4.11.

De vrouw stelt weliswaar dat zij met haar (eerste) procedure in Marokko tot huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling eerder was dan de man met zijn onderhavige procedure in Nederland, maar verificatoire bescheiden die die stelling onderbouwen, ontbreken. De man stelt - onweersproken - dat hem nooit een exploot van betekening heeft bereikt van het processtuk waarmee de procedure is ingeleid die heeft geleid tot de uitspraak van de Marokkaanse rechter inzake de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling van 6 juli 2021. In deze uitspraak zelf valt ook niet te lezen dat die procedure eerder aanhangig is gemaakt dan de onderhavige procedure in Nederland. De vrouw heeft dus niet op voldoende onderbouwde wijze gesteld dat zij eerder was met haar procedure in Marokko. In het midden kan blijven of hoor en wederhoor in die procedure correct is toegepast, en of de man weet had van die procedure.

4.12.

Daarbij komt het volgende. De vrouw is niet-ontvankelijk verklaard omdat de Marokkaanse rechter op 6 juli 2021 niet had kunnen vaststellen dat partijen op dat moment reeds van echt gescheiden waren, en dat was, bleek achteraf, toen ook nog niet het geval. Er is toen in Marokko dus geen inhoudelijke uitspraak gedaan over de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling.
Nadat in Marokko op 24 november 2021 alsnog de echtscheiding was uitgesproken, is de vrouw een tweede procedure in Marokko begonnen om alsnog een vergoeding naar Marokkaans recht te verkrijgen op de grondslag dat zij zou hebben bijgedragen aan de vermogenstoename van de man tijdens het huwelijk. Echter, die tweede procedure dateert sowieso van ná het aanhangig maken van de onderhavige procedure door de man. Die nieuwe procedure van de vrouw in Marokko geeft dus geen aanleiding om de behandeling van de onderhavige zaak in Nederland aan te houden. De rechtbank verwerpt het standpunt van de vrouw dat deze nieuwe procedure moet worden beschouwd als niet meer dan een ‘voortzetting’ van de eerdere procedure. Het is geen voortzetting, maar een nieuwe procedure.

4.13.

Maar zelfs als de vrouw met haar procedure(s) in Marokko wel eerder zou zijn geweest dan de man met zijn onderhavige procedure in Nederland, dan nog had dat de vrouw niet kunnen baten. Artikel 12 Rv is immers slechts toepasselijk indien een buitenlandse uitspraak krachtens verdrag of verordening voor erkenning en/of tenuitvoerlegging in aanmerking kan komen (vgl. ECLI:NL:GHDHA:2022:700). Tussen Nederland en Marokko geldt geen verdrag of verordening die deze kwestie regelt. De Huwelijksvermogensrechtverordening is niet een zodanige verordening. Deze kent weliswaar een regeling over erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse uitspraken, maar die ziet blijkens de tekst daarvan slechts op uitspraken uit andere lidstaten (art. 36 lid 1). Marokko is geen EU-lidstaat. Daarom is artikel 12 Rv. in dit geval niet toepasselijk.

4.14.

Aan het oordeel doet niet af dat ook nationaal Nederlands recht een mogelijkheid kent om, via een nieuwe procedure ex art. 431 Rv. , in Nederland een buitenlandse uitspraak voor erkenning en/of tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking te laten komen (alsdan met een enigszins marginale toets, vgl. ECLI:NL:HR:2021:1170). Er moet zoals gezegd sprake zijn van een erkenning krachtens verdrag of verordening, wil art. 12 Rv. toepasselijk kunnen zijn. Art. 431 Rv. maakt geen onderdeel uit van een verdrag of verordening.

4.15.

Het verweer van de man dat de vrouw te laat haar standpunt naar voren zou hebben gebracht dat de Nederlandse rechter wegens litispendentie geen rechtsmacht heeft (ex art. 11 Rv.) is weliswaar feitelijk onjuist, maar dat maakt niet langer uit. De rechtbank ziet immers toch al geen reden om de behandeling van de zaak in Nederland aan te houden.

4.16.

Voor zover de vrouw betoogt dat (ook) in de Marokkaanse echtscheidingsprocedure is beslist over de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Als die stelling feitelijk juist zou zijn, stuit die nog steeds af op het oordeel dat en waarom art. 12 Rv. niet toepasselijk is.
Bovendien is de stelling feitelijk onjuist. In de eerste Marokkaanse uitspraak is, naast de beslissing over de echtscheiding, slechts beslist dat de vrouw recht heeft op een vergoeding voor verblijfkosten tijdens de Idda . Dat is geen uitspraak over de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling. De Idda is de verplichte wachtperiode die een vrouw volgens Marokkaanse recht in acht moet nemen na echtscheiding of na overlijden van haar echtgenoot (binnen welke periode zij dan geacht wordt binnen te blijven). De Idda is in het Marokkaanse familierecht-wetboek (de Mudawanna) geregeld in de artikelen 129 en verder. Het recht van de vrouw op een vergoeding naar Marokkaans recht omdat tijdens het huwelijk het vermogen van de man is toegenomen mede door de inspanningen van de vrouw, is elders geregeld, namelijk in artikel 49. Ook dat wijst erop dat het om verschillende onderwerpen gaat.

4.17.

Er kan dus worden voortgeprocedeerd hier in Nederland (met het voorbehoud dat het bewijs van inschrijving van de Marokkaanse echtscheiding in Nederland nog wel binnen afzienbare tijd moet worden overgelegd).

4.18.

Ter instructie van de zaak tekent de rechtbank alvast het volgende aan.

inhoudelijk: welk recht is toepasselijk?

4.19.

Partijen houdt verdeeld of Marokkaans huwelijksvermogensrecht toepasselijk is (standpunt vrouw) dan wel Nederlands huwelijksvermogensrecht (standpunt man).

4.20.

Het huwelijk van partijen is gesloten in de periode 1 september 1992 tot en met 28 januari 2019. Daarom moet deze vraag worden beantwoord aan de hand van het Haags huwelijksvermogensverdrag 1978 (en niet aan de hand van de latere Huwelijksvermogensrechtverordening, die - wat het toepasselijke recht betreft - geldt voor huwelijken gesloten vanaf 29 januari 2019, art. 69 lid 3).

4.21.

Het betoog van de man komt op het volgende neer. Omdat partijen een dubbele gemeenschappelijke nationaliteit hebben, gelden de regels in het toepasselijke Haags Huwelijksvermogensrechtverdrag 1978 omtrent de gemeenschappelijke nationaliteit niet. Daarom is niet toepasselijk het recht van de gemeenschappelijke Marokkaanse nationaliteit maar van het land van de eerste huwelijks domicilie, Nederland. En daarom is sprake van een gemeenschap van goederen.

4.22.

De vrouw betwist de door de man gestelde feiten niet gemotiveerd. De vrouw stelt slechts in haar conclusie van antwoord dat in haar visie Marokkaans huwelijksvermogensrecht toepasselijk is. Waarom de vrouw dat standpunt inneemt, respectievelijk waarom zij het oneens is met de feiten die de man ten grondslag legt aan zijn andersluidend standpunt, legt zij niet uit.

4.23.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 mei 2022 hebben beide partijen erkend dat zij ten tijde van het sluiten van het huwelijk een dubbele gemeenschappelijke nationaliteit hadden, zowel de Marokkaanse als de Nederlandse, alsmede dat zij vanaf hun huwelijk steeds in Nederland gewoond hebben. De man heeft terecht betoogd dat in dat geval voormeld verdrag niet uitgaat van het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit maar van het recht van het land van de eerste huwelijksdomicilie, Nederland. De rechtbank zal er daarom - in beginsel - van uitgaan dat tussen partijen Nederlands huwelijksvermogensrecht toepasselijk is, dit tenzij de vrouw in een door haar te nemen nadere conclusie op onderbouwde wijze weerspreekt waarom het desbetreffende standpunt van de man juist is, in welk geval nog een nader oordeel op dit punt zal moeten worden gegeven. De rechtbank zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen. De man zal op de nadere conclusie van de vrouw mogen reageren.

4.24.

Mocht de rechtbank inderdaad (definitief) tot het oordeel komen dat Nederlands huwelijksvermogensrecht toepasselijk is, dan dienen partijen er rekening mee te houden dat de rechtbank één of meer deskundigen zal benoemen ter taxatie van de bedrijven van partijen. De rechtbank acht dit een efficiëntere en deugdelijkere wijze om de waarde van de in de gemeenschap vallende bedrijven vast te stellen dan via de door de man gevorderde overlegging van financiële stukken door de vrouw. De man wil kennelijk zelf de waarde van de bedrijven gaan uitrekenen, maar dat rekenwerk kan naar het oordeel van de rechtbank beter aan een deskundige worden overgelaten. Partijen kunnen zich er desgewenst alvast over uitlaten wie de persoon van de deskundige moet zijn en welke vragen aan hem/haar gesteld kunnen worden. Partijen dienen er rekening mee te houden dat de inschakeling van een deskundige de nodige kosten met zich kan brengen, niet alleen van de deskundige zelf maar ook advocaatkosten.

De rechtbank zal beide partijen bevelen (ex art. 22 Rv) om in hun nog te nemen nadere (antwoord)conclusie volledige opgave te doen van de op de eigen naam staande (aandelen in) ondernemingen ten tijde van de indiening van het echtscheidingsverzoek door de vrouw. Hun beider opgave dient te zijn voorzien van de, die ondernemingen betreffende, uittreksels uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

4.25.

Iedere nadere beslissing zal worden aangehouden.

5. De beslissing

De rechtbank

5.1.

gelast beide partijen om zo spoedig mogelijk het bewijs over te leggen dat de in Marokko uitgesproken echtscheiding in Nederland is ingeschreven in het daartoe bestemde register,

5.2.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 10 augustus 2022 voor (eerst) het nemen van een nadere conclusie door de vrouw waarom het standpunt van de man dat Nederlands huwelijksvermogensrecht toepasselijk is, onjuist is, en voorts teneinde zoals hiervoor is aangegeven onder 4.24, waarna de man een nadere antwoordconclusie zal kunnen nemen, mede teneinde zoals hiervoor is aangegeven onder 4.24,

5.3.

houdt iedere nadere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is door de rolrechter ondertekend en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022.

[2517/638]

Jurisprudentie 1

Gerechtshof Den Haag 15-03-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:700


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733