Rechtbank Gelderland 08-06-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:3673

Datum publicatie18-07-2022
ZaaknummerC/05/404023 / FA RK 22-1514
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR ontbinding huwelijk;
Familieprocesrecht; Voorlopige voorzieningen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Beschikking voorlopige voorzieningen geldig en geldigheid behouden (art. 821 Rv)? Partijen NL nationaliteit en gewone verblijfplaats in NL. In NL geen echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt. In Marokko aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure is afgerond, maar echtscheiding nog niet ingeschreven. In art. 20 Brussel IIbis is uitdrukkelijk mogelijkheid gecreëerd voorlopige voorziening te treffen, los van bevoegdheid in bodemprocedure. Maar, verordening niet van toepassing op onderhoudsverplichtingen (art. 3, aanhef en onder e, Brussel IIbis). Connexiteit met bevoegdheid in bodemzaak is "hard" vereiste. Om geldigheid beschikking voorlopige voorzieningen te behouden had echtscheidingsprocedure in NL gestart moeten worden, die vervolgens zou zijn aangehouden in afwachting van echtscheidingsprocedure in Marokko.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht

Zittingsplaats Arnhem

Zaakgegevens: C/05/404023 / FA RK 22-1514

Datum uitspraak: 8 juni 2022

beschikking

in de zaak van

[verzoeker] (nader te noemen: de vrouw),

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. S. Bouddount te Weesp,

tegen

[verweerder] (nader te noemen: de man),

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. G. Altena te Arnhem.

1Het procesverloop

1.1.

Dit verloop blijkt uit het vonnis van deze rechtbank van heden.

1.2.

De vrouw heeft de procedure ingeleid bij dagvaarding. Bij vonnis van heden van deze rechtbank (zaaknummer C/05/389518 / HA ZA 21-305) is bevolen dat de zaak in de stand waarin deze zich bevindt verder volgens de regels voor de verzoekschriftprocedure zal worden behandeld bij de afdeling Familie- en jeugdrecht van deze rechtbank. Partijen hebben ermee ingestemd dat de rechtbank vervolgens zonder nadere zitting uitspraak doet.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 1986 in [plaats 1] . Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.

2.2.

De man heeft op 31 december 2020 bij de rechtbank in [plaats 2] , Marokko een verzoek tot echtscheiding ingediend.

2.3.

Bij beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 4 maart 2021 (zaaknummer C/05/382744 / FA RK 21-221) is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 14 januari 2021 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 721 per maand zal betalen. Daarnaast is bepaald dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning, met bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden en heeft de rechtbank verstaan dat deze voorzieningen gelden voor de duur van de bodemprocedure.

2.4.

De man heeft de door de rechtbank vastgestelde bijdrage tot 1 mei 2021 betaald.

2.5.

Bij uitspraak van 15 december 2021 heeft de sector familierecht van de rechtbank te [plaats 2] de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarbij is de man veroordeeld aan de vrouw een bedrag van 6.000 dirham te betalen als woonkostenvergoeding tijdens de wachtperiode en een bedrag van 294.000 dirham als mutta-vergoeding.

3Het verzoek en het verweer

3.1.

De vrouw heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring van recht af te geven, inhoudende dat:

  • de beschikking voorlopige voorzieningen van 4 maart 2021 haar geldigheid heeft behouden doordat ten tijde van het geven van deze beschikking in Marokko reeds een echtscheidingsprocedure aanhangig was en dat genoemde beschikking haar geldigheid behoudt totdat de echtscheidingsprocedure in Marokko is geëindigd en de echtscheiding is ingeschreven in de in Nederland daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand;

  • zij bevoegd is om de beschikking voorlopige voorzieningen van 4 maart 2021 ten uitvoer te doen leggen zolang deze beschikking haar geldigheid behoudt;

  • de man te veroordelen in de proceskosten.

3.2.

De man heeft verzocht de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover voor de beoordeling van het verzoek van belang.

4De beoordeling

4.1.

In geschil is de vraag of de beschikking voorlopige voorzieningen van 4 maart 2021 geldig is en haar geldigheid heeft behouden, nu de vrouw in Nederland geen echtscheidingsprocedure aanhangig heeft gemaakt.

4.2.

De vrouw heeft aangevoerd dat de vervaltermijn van artikel 821 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet van toepassing is, maar artikel 826 Rv. Er liep immers een echtscheidingsprocedure in Marokko. Omdat in die zaak geen partneralimentatie is gevraagd, verliest de beschikking voorlopige voorzieningen haar kracht zodra de echtscheiding is ingeschreven. Dat is tot op heden nog niet gebeurd.

4.3.

De man heeft gesteld dat hij is gestopt met het betalen van de bij beschikking van 4 maart 2021 vastgestelde bijdrage, omdat hij constateerde dat de vrouw niet binnen de wettelijke termijn van vier weken na dagtekening van die beschikking een verzoek tot echtscheiding bij deze rechtbank had ingediend. Op grond van artikel 821 lid 4 Rv heeft de beschikking voorlopige voorzieningen haar kracht verloren, aldus de man. Dat sprake was van een procedure in Marokko is volgens hem niet van belang, omdat de wetgever een verzoekschrift ingediend bij een rechtbank in Nederland heeft bedoeld. In artikel 826 lid 1 onder c Rv is bepaald dat de voorlopige voorziening in verband met levensonderhoud haar kracht behoudt totdat een is beslissing genomen op een verzoek als bedoeld in artikel 1:156 BW. Over een dergelijk verzoek kan alleen door een Nederlandse rechter een beslissing worden genomen. In Marokko kan geen aanspraak worden gemaakt op partneralimentatie. Zou artikel 821 Rv ook een in het buitenland ingediend verzoek of een door een buitenlandse rechter gedane uitspraak omvatten, dan wordt daarmee de werkingsduur van de voorlopige voorzieningen volledig afhankelijk gesteld van een in het buitenland te nemen beslissing over de echtscheiding, waarop geen enkele invloed kan worden uitgeoefend. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de man verwezen naar de wetsgeschiedenis en de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel herziening van het scheidingsprocesrecht.

4.4.

Artikel 12 Rv luidt, voor zover van belang, als volgt:
Indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging vatbaar is, kan de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederlands vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd.

4.5.

Uit dit artikel kan worden afgeleid dat de rechtbank ten tijde van de procedure die heeft geleid tot de beschikking voorlopige voorzieningen van 4 maart 2021 bevoegd was kennis te nemen van een eventueel echtscheidingsverzoek. Dat is ook de reden dat een voorlopige voorziening kon worden getroffen. Zou een van partijen een echtscheidingsprocedure in Nederland hebben gestart nadat de man de procedure in Marokko was begonnen, dan had de rechtbank die procedure dienen af te wachten. De rechtbank had zich niet op dat moment onbevoegd verklaard. De man had de lopende procedure immers kunnen intrekken, waarna de procedure in Nederland voortgezet had kunnen worden. Pas zodra de procedure in Marokko is voltooid en die beslissing in Nederland kan worden ingeschreven, is de Nederlandse rechter onbevoegd.

4.6.

Vervolgens is de vraag of voor het behoud van de geldigheid van de beschikking voorlopige voorzieningen bevoegdheid in de bodemprocedure een “hard” vereiste is. Bij de beantwoording van deze vraag zoekt de rechtbank aansluiting bij de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel II-bis). Weliswaar is Marokko geen lidstaat van de Europese Unie, maar beide partijen hebben de Nederlandse nationaliteit en hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland. Voor Nederland geldt deze verordening.

4.7.

Op grond van artikel 20 Brussel II-bis zijn gerechten van een lidstaat bevoegd om met betrekking tot personen of goederen die zich in die staat bevinden voorlopige en bewarende maatregelen te nemen waarin de wetgeving van die lidstaat voorziet, zelfs indien krachtens deze verordening een gerecht van een andere lidstaat bevoegd is om ten gronde over de zaak te beslissen. Hier is dus uitdrukkelijk een mogelijkheid gecreëerd een voorlopige voorziening te treffen los van bevoegdheid in de bodemprocedure. Deze voorlopige voorziening behoudt zijn gelding tot in de bodemzaak is beslist. Op grond van artikel 3, aanhef en onder e, Brussel II-bis is deze verordening echter niet van toepassing op onderhoudsverplichtingen. Ter zake daarvan moet daarom de conclusie zijn dat connexiteit met de bevoegdheid in de bodemzaak wel vereist is.

4.8.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de echtscheidingsprocedure in Marokko buiten beschouwing blijft bij de vraag of de beschikking van 4 maart 2021 haar werking heeft behouden. De vrouw had daarom een echtscheidingsprocedure in Nederland moeten beginnen, die vervolgens was aangehouden in afwachting van de echtscheidingsprocedure in Marokko. Nu de vrouw dit niet heeft gedaan, geldt het uitgangspunt van artikel 821 lid 4 Rv en is de geldigheid van de beschikking voorlopige voorziening van 4 maart 2021 per 1 april 2021 komen te vervallen. De verzoeken van de vrouw zullen worden afgewezen.

4.9.

Nu deze procedure voortvloeit uit de verbroken relatie van partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

wijst de verzoeken van de vrouw af;

5.2.

bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;

5.3.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. L.E. Huberts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022.

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733