Gerechtshof 's-Hertogenbosch 30-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2124

Datum publicatie12-07-2022
Zaaknummer200.287.630_01 en 200.294.020_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2020:10684
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming; Curatele; Bewind; Mentorschap;
Familieprocesrecht; Deskundigenonderzoek / Ouderschapsonderzoek
WetsverwijzingenWetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van digitaal procederen) 198

Inhoudsindicatie

Het onderwerp van het geschil – ondercuratelestelling, bewind en/of mentorschap – staat niet ter vrije bepaling van pp. Hoewel Hof het ongewenst acht dat vader zijn medewerking aan een onderzoek weigert en het niet ongebruikelijk is dat dit in zijn nadeel werkt, verbindt het Hof in dit geval aan zijn weigering geen sanctie: er is meer informatie beschikbaar gekomen over wat vader zelf doet en kan. Afwijzing verzoeken van de dochter en de broer tot het instellen van bewind en mentorschap.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 30 juni 2022 (in vervolg op de tussenbeschikking van 13 januari 2022)

Zaaknummers: 200.287.630/01 en 200.294.020/01

Zaaknummers eerste aanleg: 8735167 BM VERZ 20-3950 en 8735168 MS VERZ 20-860;

8904493 BM VERZ 20-5570 en 8904563 MS VERZ 20-1239

in de zaak met zaaknummer 200.287.630/01:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in principaal hoger beroep en

verweerder in incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. J.B.G. Gelissen,

tegen

[de dochter] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in principaal hoger beroep en

verzoekster in incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de dochter,

advocaat: mr. A.J.T.M. Hendriks,

en

[de broer] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in principaal hoger beroep,

hierna te noemen: de broer.

In de zaak met zaaknummer 200.294.020/01:

[de dochter] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de dochter,

advocaat: mr. A.J.T.M. Hendriks,

en

[de broer] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de broer,

advocaat: mr. A.J.T.M. Hendriks,

tegen

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. J.B.G. Gelissen.

9De beschikking d.d. 13 januari 2022

In beide zaken

Bij die beschikking heeft het hof, kort gezegd, een deskundigenonderzoek gelast ter beantwoording van de in die beschikking onder rechtsoverweging 7.5 geformuleerde vragen en [klinisch geriater] , klinisch geriater, tot deskundige benoemd.

10Het (verdere) verloop van het geding in hoger beroep

10.1.

De verzoeken en ontvangen processtukken in de zaak met zaaknummer 200.294.020/01 zijn – als gevolg van de samenvoeging van die zaak met de zaak onder zaaknummer 200.287.630/01 – nog niet in een beschikking uiteengezet. Het hof zal dit daarom hierna alsnog doen en, volledigheidshalve, ook de voorliggende verzoeken in de zaak 200.287.630/01 (nogmaals) weergeven.

In de zaak met zaaknummer 200.287.630/01

10.2.

Het hoger beroep van de vader richt zich tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht d.d. 24 september 2020. Bij die beschikking zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan de vader wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder bewind gesteld en is tevens ten behoeve van de vader een mentorschap ingesteld. Daarbij is de dochter tot bewindvoerder en mentor benoemd.

10.3.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 december 2020, heeft de vader verzocht het hoger beroep gegrond te verklaren, de beschikking van 24 september 2020 te vernietigen en de dochter en de broer te veroordelen in de volledige kosten van de procedure in hoger beroep, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking, dan wel binnen een door het hof te bepalen termijn, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf verstrijking van voornoemde termijn tot aan de dag van voldoening.

10.4.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 februari 2021, heeft de dochter verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen dan wel ongegrond te verklaren.

Tevens heeft de dochter incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen als volgt:

I. primair de vader onder curatele te stellen en een rechtspersoon ex artikel 1:383 lid 4 BW tot curator te benoemen;

II. subsidiair de onderbewindstelling en het mentorschap in stand te laten en een professioneel bewindvoerder en mentor ex artikel 1:435 lid 5 respectievelijk artikel 1:452 lid 5 BW te benoemen;

III. een deskundigenonderzoek, althans een deskundigenbericht en/of verhoor ex artikel 1:194 Rv te bevelen;

IV. kosten rechtens.

10.5.

Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep tevens houdende een wijziging van het verzoek in hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 30 maart 2021, heeft de vader het hof verzocht om het incidenteel hoger beroep van de dochter af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van de dochter in de volledige kosten van de procedure in hoger beroep, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking, dan wel binnen een door het hof te bepalen termijn, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf verstrijking van voornoemde termijn tot aan de dag van voldoening.

De vader heeft voorts bij voornoemd verweerschrift zijn verzoek in principaal hoger beroep gewijzigd, in die zin dat hij aanvullend verzoekt een verklaring voor recht uit te spreken, inhoudende dat de beschermingsmaatregelen zijn uitgesproken op basis van onjuiste en/of onvolledige voorlichting door de dochter en de broer en dat deze maatregelen niet zouden zijn uitgesproken indien zulks wel het geval zou zijn geweest.

10.6.

Voor het verdere verloop van deze procedure verwijst het hof kortheidshalve naar de tussenbeschikkingen van het hof van 28 oktober 2021 en 13 januari 2022.

In de zaak met zaaknummer 200.294.020/01

10.7.

Het hoger beroep van de dochter richt zich tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond d.d. 18 februari 2021. In die beschikking is, voor zover hier van belang, besloten het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan de vader en het mentorschap ten behoeve van de vader met ingang van de datum van die beschikking op te heffen.

10.8.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 mei 2021, hebben de dochter en de broer het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. de beschikking van 18 februari 2021 te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de goederen die (zullen) toebehoren aan de vader opnieuw onder bewind worden gesteld en opnieuw het mentorschap in te stellen ten behoeve van de vader en daarbij een professioneel bewindvoerder en mentor te benoemen;

II. een deskundigenonderzoek althans een deskundigenbericht en/of verhoor ex artikel 194 Rv te bevelen;

III. kosten rechtens.

10.9.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 juli 2021, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair:

- de dochter en de broer niet ontvankelijk te verklaren wat betreft grief 3;

- te bepalen dat de grieven 1 en 2 falen en aldus de verzoeken van de dochter en de broer af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, al dan niet onder verbetering van de motivering;

subsidiair:

de verzoeken van de dochter en de broer af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, al dan niet onder verbetering van de motivering;

primair en subsidiair:

met veroordeling van de dochter en de broer in de volledige kosten die door en/of namens de vader ten behoeve van het verweer in hoger beroep en de procedure in eerste aanleg zijn en worden gemaakt (p.m.), althans met veroordeling van de dochter en de broer in de kosten zoals het hof juist acht, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf verstrijking van voornoemde termijn tot aan de dag van voldoening.

10.10.

Bij brief van 25 oktober 2021 heeft het hof aan partijen kenbaar gemaakt dat, zoals eerder was besproken op de mondelinge behandeling van 6 april 2021, het hof heeft besloten de zaken met zaaknummers 200.287.630/01 en 200.294.020/01 samen te voegen, nu deze zaken tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp tegelijk aanhangig zijn.

10.11.

Voor het verdere verloop van deze procedure verwijst het hof kortheidshalve naar de tussenbeschikkingen van het hof van 28 oktober 2021 en 13 januari 2022.

In beide zaken

10.12.

Na de beschikkingen van 28 oktober 2021 en 13 januari 2022 zijn nog ingekomen:

- een V-formulier met een brief en productie 18 van de advocaat van de vader d.d. 2 maart 2022;

- een V-formulier met een brief en producties van de advocaat van de dochter en de broer d.d. 17 maart 2022;

- een V-formulier met een brief en productie 24 van de advocaat van de dochter en de broer d.d. 26 april 2022;

- de aantekeningen van de broer, overgelegd tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2022;

- de aantekeningen van de vader, overgelegd tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2022.

10.13.

Voornoemd V-formulier met een brief en productie van de advocaat van de dochter en de broer d.d. 26 april 2022 is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn.

De vader heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn, heeft het hof beslist dat deze stukken worden toegelaten.

10.14.

De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 mei 2022 Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de dochter en de broer, bijgestaan door mr. Hendriks;

- mr. Gelissen namens de vader.

De vader is niet op de mondelinge behandeling verschenen. Zijn advocaat heeft de reden van zijn afwezigheid meegedeeld en de door de vader opgemaakte aantekeningen voorgedragen.

11De verdere beoordeling in beide zaken

Deskundigenonderzoek

11.1.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 mei 2021 (in de zaak met zaaknummer 200.287.630/01) heeft het hof aan partijen voorgehouden behoefte te hebben aan een deskundigenonderzoek. De reden hiervoor was dat uit de op dat moment voorhanden zijnde medische informatie niet een eenduidig beeld van de lichamelijke en geestelijke toestand van de vader en zijn handelingsbekwaamheid naar voren kwam. Daarnaast zou een deskundigenonderzoek voor beide partijen duidelijkheid kunnen geven, ook gelet op het hoger beroep dat de dochter en de broer nog zouden gaan instellen tegen de beschikking van 18 februari 2021.

Na voeging van beide zaken en na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich uit te laten over de te benoemen deskundige en de te stellen vragen, heeft het hof bij beschikking van 13 januari 2022 een deskundigenonderzoek gelast.

11.2.

Uit het verhandelde ter zitting op 2 mei 2022 en uit de voordien door de vader ingediende stukken is gebleken dat de vader niet aan een deskundigenonderzoek wenst mee te werken, omdat hij kort gezegd, meent in zijn gelijk te staan, hij zelf al diverse medische verklaringen heeft overgelegd en niet nog meer kosten wil maken terwijl de tegenpartij aan zet is. Verder duren de procedures hem al veel te lang, ligt hij wakker van alle roddelverhalen en verdachtmakingen jegens hem terwijl hij ook nog hartpatiënt is. Hij wenst dat de procedures spoedig tot een einde komen.

11.3.

Op grond van artikel 198 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijn partijen verplicht mee te werken aan een onderzoek door deskundigen. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Het hof overweegt hierover als volgt.

Het onderwerp van het geschil – ondercuratelestelling, bewind en/of mentorschap – staat niet ter vrije bepaling van partijen. Het hof dient zelfstandig te toetsen of de vader al dan niet onder curatele moet worden gesteld, dan wel of bewind en/of mentorschap nodig is.

Doordat geen deskundigenonderzoek heeft plaatsgevonden, kan het hof niet op basis van een diepgaande en actuele rapportage van de door het hof benoemde deskundige beoordelen of en zo ja in welke mate sprake is van een lichamelijke of geestelijke stoornis bij de vader. Het hof heeft de discretionaire bevoegdheid om aan het niet meewerken aan het deskundigenonderzoek de geraden gevolgtrekking te verbinden. Dit neemt echter niet weg dat het hof eerst zal onderzoeken of het op basis van alle thans voorliggende informatie tot een verantwoord en afgewogen oordeel kan komen. De voorliggende vraag of de vader wel of niet in staat is zijn (vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke) belangen behoorlijk waar te nemen, zal het hof daarom – ook ex nunc – beoordelen op basis van alle thans naar voren gebrachte feiten en omstandigheden.

Het hof zal hierna eerst de feiten uiteenzetten en de standpunten van partijen weergeven, voor zover dat bij de eerdere beschikkingen nog niet is gedaan. Vervolgens zal het hof de zaken inhoudelijk verder beoordelen.

Feiten

11.4.

De vader is gehuwd geweest met [de moeder] (hierna: de moeder). Uit het huwelijk is in 1983 de dochter geboren. De moeder is in 2000 overleden. De vader is op de boerderij gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de boerderij) blijven wonen. De dochter heeft de vader na het overlijden van de moeder ondersteund bij het huishouden en op financieel en agrarisch gebied. De laatste jaren heeft de vader de hulp van de dochter steeds minder toegelaten.

11.5.

De vader heeft ruim vijftien jaren een relatie met [partner van de vader] (hierna: de partner van de vader). De relatie is in de periode 2019-2020 onderbroken geweest. Sinds april 2020 is deze weer hersteld. De vader woont zelfstandig, maar verblijft veelvuldig bij zijn partner.

11.6.

De dochter en de vader zijn in 2008 een maatschap (landbouwonderneming) gestart en in 2016 heeft de bedrijfsoverdracht, waaronder ook de boerderij, aan de dochter plaatsgevonden.

In 2015 heeft een ruilovereenkomst met betrekking tot gronden tussen de vader en Stichting [stichting] plaatsgevonden.

11.7.

Bij notariële volmacht (levenstestament) van 12 januari 2016 heeft de vader aan de dochter een algemene volmacht verleend, die zich uitstrekt tot vertegenwoordiging in alle handelingen op het gebied van personenrecht, het verbintenissenrecht, het familierecht, het zakenrecht, het fiscaal recht, het procesrecht en ieder ander rechtsgebied, waaronder uitdrukkelijk begrepen daden van beschikking. De volmacht is tevens een volmacht om de belangen van de vader van niet-vermogensrechtelijke aard volledig te behartigen.

11.8.

Bij schuldbekentenis d.d. 29 juli 2020 heeft de dochter, tevens als gemachtigde van de vader, verklaard dat zij een bedrag van € 530.000,- verschuldigd is aan de vader voor de door haar van de vader geleende gelden op die datum en dat zij met ingang van 29 augustus 2020 over dat bedrag een maandelijkse rente van 1,5% zal voldoen aan de vader. De aanleiding voor de dochter om deze schuldbekentenis op te stellen was berichtgeving van de bank dat de partner van de vader de bank had verzocht om de bancaire volmacht van de dochter op de rekeningen van haar vader in te trekken.

11.9.

Op 1 september 2020 heeft de dochter een verzoek ingediend tot het instellen van bewind en mentorschap ten behoeve van de vader. Dit verzoek is bij de bestreden beschikking van 24 september 2020 toegewezen.

11.10.

De vader heeft bij notariële akte van 18 december 2020 zijn notariële volmacht van 12 januari 2016 herroepen. In de akte is tevens opgenomen dat het de uitdrukkelijke wens van de vader is dat de dochter, haar afstammelingen en overige bloedverwanten van de vader tot en met de zesde graad niet tot bewindvoerder, mentor of curator benoemd zullen worden.

11.11.

De vader heeft op 30 november 2020 verzocht om opheffing van het bewind en het mentorschap. Dit verzoek is bij de bestreden beschikking van 18 februari 2021 toegewezen.

Standpunten partijen

In de zaak met zaaknummer 200.287.630/01

11.12.

In de tussenbeschikking van 28 oktober 2021 heeft het hof de standpunten van partijen samengevat weergegeven. Kortheidshalve wordt daarna verwezen.

In de zaak met zaaknummer 200.294.020/01

11.13.

De dochter en de broer voeren in het beroepschrift, samengevat, het volgende aan.

Ten onrechte is bepaald dat bewind en mentorschap niet meer nodig zijn. Er is onvoldoende acht geslagen op de opmerkingen die over de inhoud van de ingediende rapportages zijn gemaakt. De kantonrechter heeft ook ten onrechte de overige door de dochter en de broer gestelde feiten en omstandigheden niet meegewogen bij de totstandkoming van zijn beslissing. De vader heeft last van toenemende achterdocht, driftbuien en agressie en van geheugenverlies. Hij weet bijvoorbeeld niet meer hoe de gang van zaken rondom de bedrijfsoverdracht en de ruil van gronden was; hij gaat met privézaken naar derden en hij laat rekeningen onbetaald. De aanwezigheid van (beginnende) dementie bij de vader, in combinatie met de invloed en psychische druk die op hem door zijn partner [partner van de vader] worden uitgeoefend, leidt tot de situatie waarin de vader zijn belangen niet kon en niet meer kan waarnemen. Er is een reëel gevaar dat van de vader misbruik wordt gemaakt. Dit blijkt ook uit brieven die in de procedure bij het hof zijn ingediend, waar de naam van de vader onder staat maar die gelet op de toonzetting en inhoud niet door hem kunnen zijn opgesteld. Bemoeizorg is door de politie voor de vader ingeschakeld.

Ten onrechte heeft de kantonrechter een bevel om een deskundige ingevolge artikel 194 Rv te benoemen, achterwege gelaten.

11.14.

De vader voert in het verweerschrift, samengevat, het volgende aan.

De door hem in eerste aanleg overgelegde verklaringen van specialisten weerspreken dat hij niet in staat zou zijn om zijn eigen belangen naar behoren te behartigen. Slechts één arts heeft de diagnose Alzheimer CDR1 gesteld, terwijl er meerdere, recentere verklaringen liggen die zulks tegenspreken.

De vader is in staat om zijn eigen belangen naar behoren te behartigen. Hij is op eigen initiatief van huisarts veranderd, heeft zelf een afspraak gemaakt bij de huidarts en heeft zelf gezorgd voor een nieuwe bril en gehoortest. Hij is ook in staat om zelf auto te rijden, boodschappen te doen, betalingen te verrichten, zijn eigen huishouden te voeren en dieren te verzorgen. Bepaalde rekeningen heeft hij niet tijdig kunnen voldoen, omdat de dochter die niet aan hem had overhandigd. De overtuiging van de vader dat met betrekking tot zijn gronden zaken zijn overeengekomen die hij niet wenste, is niet als geheugenverlies aan te merken maar als ongerustheid. Zijn houding richting de dochter is veranderd, onder meer doordat zij beschermingsmaatregelen heeft aangevraagd, zij zijn partner negatief wegzet en door haar handelen met betrekking tot zijn spaargelden.

De dochter en de broer hebben geen belang bij hun verzoek een deskundigenonderzoek te gelasten, omdat het hof een dergelijk onderzoek reeds heeft gelast.

In beide zaken

11.15.

De dochter heeft tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2022 aanvullend, samengevat, het volgende aangevoerd.

De vader moet beschermd worden. De dochter vermoedt dat zijn situatie is verslechterd. De vader raakt steeds meer geïsoleerd. Hij komt al driekwart jaar niet meer alleen op de boerderij. Een neef rijdt met de vader dagelijks naar de boerderij om de dieren te verzorgen en gaat dan weer weg. Zijn kleinzoon ziet hij niet meer staan. De ene keer kijkt de vader normaal uit zijn ogen, de andere keer afwezig. Zijn toestand is heel wisselend. Op zijn medische situatie heeft de dochter verder weinig zicht. De vader is van huisarts gewisseld. Bemoeizorg heeft de vader gezien, maar zij kan niets doen. Wat betreft de geheugentest die de vader heeft ondergaan nadat de beslissing tot een deskundigenonderzoek was genomen, geldt dat het geen onderzoek is zoals door het hof is bepaald en niet bekend is welke vragen er zijn gesteld.

De grootste vrees van de dochter is dat de partner van de vader en diens familie de vader zo beïnvloeden dat zijn vermogen verdwijnt. De dochter heeft recentelijk een sommatie van de deurwaarder ontvangen dat zij aan de vader een bedrag van zevenhonderdduizend euro moet voldoen. De beïnvloeding van de vader blijkt ook uit de verklaringen die voor hem in onderhavige procedure zijn opgesteld en uit de wijze waarop hij zich uitlaat over de dochter. De partner van de vader heeft de vader en de dochter bewust uit elkaar gedreven.

11.16.

De broer heeft tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2022 aanvullend, samengevat, het volgende aangevoerd.

De vader had alles goed geregeld. Het probleem is begonnen toen hij opstandig werd en niet meer wist hoe zijn bedrijfsoverdracht geregeld was. De vader heeft in de herroeping van zijn levenstestament opgenomen dat familieleden tot de zesde graad niets voor hem mogen doen, maar hij komt nog wel bij ons op onze zaak. De vader weet niet wat in de herroeping van het levenstestament staat. Hij heeft last van geheugenverlies en is achterdochtig en beïnvloedbaar. Dit blijkt ook uit zijn veranderde houding richting de dochter en overige familieleden. Een voorbeeld hiervan is dat de vader, anders dan in voorgaande jaren, hen niet binnen liet op zijn verjaardag. De vader leidt nu een geïsoleerd leven. Door de verzochte beschermende maatregel zou de vader juist meer vrijheid krijgen. De vader was het ermee eens dat de broer als mentor zou worden aangesteld.

11.17.

De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2022 aanvullend, samengevat, het volgende aangevoerd.

Er is geen beschermende maatregel voor de vader nodig. Dit blijkt ook uit de geheugentest die zijn nieuwe huisarts recentelijk heeft afgenomen. De vader betaalt zelf zijn rekeningen via acceptgiro’s en kijkt zijn bankrekeningen na. De partner van de vader wil niets met zijn financiën te maken hebben. Over de bedrijfsoverdracht blijft de vader aangeven dat hij de gang van zaken niet kan begrijpen. Dat de vader met vragen naar derden gaat, is juist een teken dat hij compos mentis is. Hij is zelf naar de belastingdienst gegaan met betrekking tot een hoge aanslag. Met zijn advocaat communiceert hij per e-mail en telefoon. Als er al sprake van is dat de vader geïsoleerd raakt, komt dat door de manier waarop de dochter en de broer omgaan met sommige familieleden en kennissen (namelijk aan wie de vader om verklaringen heeft verzocht). De sommatie van de deurwaarder aan de dochter ziet op het handelen van de dochter met betrekking tot zijn spaargelden. Omdat de kantonrechter het bewind heeft opgeheven wenst hij weer toegang te hebben tot zijn vermogen. De vader is van mening dat door de dochter niet in zijn belang is gehandeld. De dochter is gewoon enig erfgenaam.

Inhoudelijke beoordeling

11.18.

Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.

De dochter heeft in het verleden langdurig de financiële belangen van de vader (mede) behartigd, maar de laatste jaren is de vader steeds meer zelfstandig zijn financiën gaan beheren. De vader verricht, (ook) sinds de opheffing van het bewind in februari 2021, de navolgende vermogensrechtelijke handelingen. De vader pint zelf geld. De dochter heeft de vader dit in het verleden geleerd. De vader betaalt rekeningen. De dochter heeft weliswaar verklaard dat zij nog wel gas, water en licht voor de vader betaalt, maar de vader heeft onweersproken gesteld dat hij via acceptgiro’s zelf zijn andere betalingen verricht. Verder is gebleken dat de vader zelf naar de belastingdienst is gegaan met vragen over een aanslag die aan hem is opgelegd en dat hij naar de notaris is gegaan voor herroeping van de door hem verleende notariële volmacht. In de door de dochter gestelde omstandigheden dat de vader hulp aan derden vraagt bij (financiële) zaken en dat bepaalde rekeningen onbetaald zijn gebleven, hetgeen volgens de vader kwam doordat hij deze niet tijdig van de dochter had ontvangen, ziet het hof op zich onvoldoende grond om aan te nemen dat de vader niet in staat is om zelf zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen.

Ten aanzien van de niet-vermogensrechtelijke belangen van de vader geldt eveneens dat de dochter de vader in het verleden langdurig heeft geholpen. Dit is echter in de afgelopen jaren afgenomen en vindt thans (nagenoeg) niet meer plaats, doordat de vader de dochter niet meer toelaat. Sinds 13 januari 2021 heeft de vader de sloten van zijn woning veranderd en kan de dochter niet meer binnen. Het afgelopen jaar is gebleken dat de vader zelfstandig zijn huishouden voert, autorijdt, zelf van huisarts en accountant is gewisseld en zelf (medische) afspraken heeft gemaakt bij de huidarts en voor een gehoortest en aanschaf van een bril. Hoewel in 2021 aanleiding is gezien om Bemoeizorg voor de vader in te schakelen, is daaraan verder geen gevolg gegeven.

11.19.

De in het geding gebrachte verklaringen van specialist ouderengeneeskunde [specialist ouderengeneeskunde 1] d.d. 23 oktober 2020 (aangevuld bij verklaring d.d. 7 juni 2021) en van specialist ouderengeneeskunde [specialist ouderengeneeskunde 2] d.d. 4 februari 2021 (aangevuld bij verklaring d.d. 11 juni 2021) geven geen ander beeld. Aan [specialist ouderengeneeskunde 1] heeft de vader op 22 oktober 2020 verklaard dat hij zelf zijn bankzaken regelt en zelfstandig woont. [specialist ouderengeneeskunde 1] heeft geen aanwijzingen geconstateerd waardoor hij twijfelt aan het vermogen van de vader om zelfstandig zijn financiën te doen. [specialist ouderengeneeskunde 2] heeft na een gesprek en onderzoek van de vader op 31 januari 2021 verklaard dat de vader volledig zelfstandig is, zowel voor zijn lichamelijke verzorging als voor het voeren van het huishouden.

11.20.

Naast voornoemde feiten en omstandigheden is naar voren gekomen dat de dochter en de broer bij de vader een gedragsverandering, bestaande uit toenemende achterdocht, driftbuien en agressie zien en geheugenverlies.

De dochter en de broer wijten de door hen gestelde gedragsverandering van de vader aan zijn geestelijke toestand, terwijl volgens de vader zijn houding richting met name de dochter is veranderd door haar handelen. Daarnaast stellen de dochter en de broer dat sprake is van geheugenverlies bij de vader, waarbij zij met name noemen dat de vader niet meer weet hoe de bedrijfsoverdracht en grondruil hebben plaatsgevonden. Tegenover die stelling heeft de vader, kort gezegd, aangevoerd dat dit geen geheugenverlies betreft maar dat hij vragen heeft over de gang van zaken destijds.

Het hof overweegt hierover als volgt. Voor zover er signalen zijn van gedragsverandering en geheugenverlies bij de vader die mogelijk kunnen duiden op een geestelijke stoornis, is niet komen vast te staan dat van een stoornis sprake is. De medische verklaringen van [geriater] d.d. 17 september 2019 en 22 april 2020 en van [medisch specialist] d.d. 18 februari 2020 (de verklaringen van 18 februari 2020 en 22 april 2020 zien op een herbeoordeling verlenging rijbewijs) geven ter zake geen eenduidig beeld. [medisch specialist] heeft geconcludeerd dat sprake is van Alzheimer CDR1, terwijl [geriater] - na zijn tweede onderzoek – heeft geconcludeerd dat geen sprake is van Alzheimer. Zijn eerdere diagnose in 2019 dat sprake is van MCI heeft hij daarbij verworpen. De gestelde gedragsverandering blijkt verder niet uit beide onderzoeken. Uit de onderzoeken blijkt wel dat de dochter in 2019 zorgen heeft geuit over geheugenproblemen van de vader, maar in het kader van het onderzoek van [geriater] van 22 april 2020 heeft zij verklaard dat het op dat moment qua geheugen van de vader weer beter ging. Achteraf dacht zij dat de geheugenproblemen van de vader in het jaar ervoor zijn veroorzaakt door spanningen rond de verkoop van een stuk land en een TIA die de vader heeft gehad, zo staat in de rapportage van 22 april 2020.

Bij de vader is, op zijn verzoek, op 16 juni 2021 nog een geheugentest door zijn huisarts [huisarts] afgenomen. In de verklaring van de huisarts ter zake staat dat de vader deze test foutloos heeft gemaakt. Hieruit blijkt (ook) niet dat sprake is van geheugenproblemen.

Bovendien is op grond van de hiervoor onder 11.18 en 11.19 genoemde feiten en omstandigheden – ook na de opheffing van het bewind en mentorschap in februari 2021 –

onvoldoende komen vast te staan dat de vader zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen niet zelf kan behartigen.

11.21.

Ten aanzien van de door de dochter en de broer geuite vrees dat (financieel) misbruik van de vader wordt gemaakt, als gevolg van zijn geestelijke toestand in combinatie met de gestelde beïnvloeding en druk door (met name) zijn partner, overweegt het hof verder als volgt.

De vrees dat door misbruik van de vader zijn vermogen naar de partner van de vader gaat, is niet geobjectiveerd door gedragingen. De vader en zijn partner hebben ruim vijftien jaar een relatie en niet eerder is gebleken dat een situatie van misbruik zich heeft voorgedaan. Dat de partner naar de bank is gegaan met het doel om de volmacht van de dochter in te laten trekken, wat hier ook van zij, maakt nog niet dat er sprake is van misbruik. Ook op dit moment is niet gebleken dat hij zodanig beïnvloed wordt dat hij daardoor vermogen kwijtraakt. Hoewel de dochter stelt dat de partner de pincode van de vader heeft, is niet gesteld of gebleken dat er geld is verdwenen of dat de vader onverantwoorde uitgaven heeft gedaan. De enkele vrees die is geuit, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een situatie waarin de vader zijn (financiële) belangen niet meer zelf kan waarnemen.

Conclusie

11.22.

Hoewel het hof het in beginsel ongewenst acht dat de vader zijn medewerking aan een door de rechter gelast onderzoek heeft geweigerd en het overigens niet ongebruikelijk is dat in een dergelijk geval de rechter de weigering om mee te werken aan een deskundigenonderzoek uitlegt ten nadele van de niet meewerkende partij, zal het hof in dit geval aan de weigering van de vader niet een sanctie verbinden. Het hof ziet hiertoe geen aanleiding, omdat er meer informatie beschikbaar is gekomen over wat de vader zelf doet en kan. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het tot een verantwoord en afgewogen oordeel kan komen op basis van alle thans beschikbare gegevens in onderlinge samenhang bezien.

Het hof ziet evenmin aanleiding om het niet verschijnen van de vader bij de mondelinge behandeling te sanctioneren in die zin dat de verzoeken van de dochter en de broer moeten worden toegewezen, zoals door de dochter is bepleit, nu de vader niet verplicht was te verschijnen en hij de eerdere zitting wel heeft bijgewoond waardoor het hof zich reeds een indruk van de vader heeft kunnen vormen.

11.23.

De conclusie is dan dat onvoldoende is gebleken dat de vader als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke en/of niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, dan wel dat anderszins grond bestaat voor onder curatele stelling van de vader of bewind en/of mentorschap. Voor de voorliggende verzoeken in beide zaken betekent dit het navolgende.

In de zaak met zaaknummer 200.287.630/01

11.24.

Het verzoek van de vader in principaal hoger beroep om de bestreden beschikking van 24 september 2020 te vernietigen, wijst het hof toe. De inleidende verzoeken van de dochter en de broer tot het instellen van bewind en mentorschap ten behoeve van de vader zal het hof daarom alsnog afwijzen.

Het aanvullende verzoek van de vader om een verklaring voor recht inhoudende, kort gezegd, dat het bewind en mentorschap zijn uitgesproken op basis van onjuiste en/of onvolledige voorlichting door de dochter en de broer, wijst het hof af. Nergens is uit gebleken dat de bestreden beschikking voortkomt uit onjuiste of onvolledige voorlichting. Partijen verschillen van mening. De kantonrechter heeft zich op basis van de standpunten van partijen zelfstandig een oordeel gevormd.

11.25.

De verzoeken van de dochter in incidenteel hoger beroep om, primair, de vader onder curatele te stellen of, subsidiair, de onderbewindstelling en het mentorschap in stand te laten, wijst het hof af. Het verzoek van de dochter om een deskundigenonderzoek, althans een deskundigenbericht en/of verhoor ex artikel 1:194 Rv te bevelen, wijst het hof ook af. Het hof heeft daartoe reeds eerder beslist.

In de zaak met zaaknummer 200.294.020/01

11.26.

Het verzoek van de dochter en de broer om de bestreden beschikking te vernietigen en de goederen die (zullen) toebehoren aan de vader opnieuw onder bewind te stellen en opnieuw het mentorschap voor de vader in te stellen, wijst het hof af. Ook het verzoek om een deskundigenonderzoek althans een deskundigenbericht en/of verhoor ex artikel 194 Rv te bevelen wijst het hof af. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

In beide zaken

11.27.

De vader heeft in beide zaken, kort gezegd, verzocht om een proceskostenveroordeling.

Het hof wijst dit verzoek af. Gelet op de aard van onderhavige procedures en omdat het hof geen reden heeft om te twijfelen aan de intenties van de dochter en de broer in deze procedures, zal het hof de proceskosten compenseren als hierna is vermeld.

12De beslissing

Het hof:

in de zaak met zaaknummer 200.287.630/01

in het principaal hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 24 september 2020 en, opnieuw rechtdoende,

wijst af de inleidende verzoeken van de dochter en de broer tot het instellen van bewind en mentorschap;

wijst af de verzoeken van de vader om een verklaring voor recht en proceskostenveroordeling;

in het incidenteel hoger beroep:

wijst af de verzoeken van de dochter onder I tot en met III in het petitum van het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep;

in de zaak met zaaknummer 200.294.020/01

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 18 februari 2021;

wijst af de verzoeken van de dochter en de broer onder I en II in het petitum van het beroepschrift;

wijst af de verzoeken van de vader om de dochter en de broer niet-ontvankelijk te verklaren wat betreft grief 3 en om een proceskostenveroordeling;

in beide zaken

compenseert de kosten van het geding in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.M. Bossink en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733