Gerechtshof Amsterdam 21-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1843

Datum publicatie27-06-2022
Zaaknummer200.308.039/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2021:12451 (niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl)
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW;
Kinderen; Toeslagenaffaire en kinderen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging verlenging machtiging uithuisplaatsing; Moeder heeft tot nu toe onvoldoende erkenning kunnen geven aan gevoelens van het kind en hoe zij de tijd voor uithuisplaatsing heeft beleefd (structurele verwaarlozing). Moeder: gedupeerde van toeslagenaffaire en dit is noch door de GI en rechtbank meegewogen in de overwegingen rondom de uithuisplaatsing. Het hof begrijpt de moeilijke (financiële) situatie. Dit laat echter onverlet dat sprake was van zo'n zorgelijke opvoedsituatie dat een uithuisplaatsing nodig was en is.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.308.039/01

zaaknummer rechtbank: C/15/320442 / JU RK 21-1748

beschikking van de meervoudige kamer van 21 juni 2022 inzake

[de moeder] ,

wonende te [plaats A] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam,

en

de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,

locatie Haarlem,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de GI.

Als belanghebbende is aangemerkt:

- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).

Als informanten zijn aangemerkt:

- [projectzorgbegeleider] (hierna te noemen: projectzorgbegeleider);

- [de vader] (hierna te noemen: de vader);

- het pleeggezin.

In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

gevestigd te Den Haag,

locatie Haarlem,

hierna te noemen: de raad.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna te noemen: de kinderrechter) van 21 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

De moeder is op 17 maart 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van de kinderrechter van 21 december 2021.

2.2

De GI heeft op 15 april 2022 een verweerschrift ingediend.

2.3

[minderjarige] heeft per brief haar mening kenbaar gemaakt. Hiervan heeft de voorzitter kort verslag gedaan tijdens de mondelinge behandeling.

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 20 mei 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;

- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout;

- de projectzorgbegeleider.

3De feiten

3.1

De moeder en de vader zijn de ouders van [minderjarige] . De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend.

3.2

Bij beschikking van de kinderrechter van 16 maart 2017 is [minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien telkens is verlengd, laatstelijk – bij de in zoverre niet bestreden beschikking - tot 16 januari 2022.

Bij beschikking van de kinderrechter van 10 maart 2020 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend, welke machtiging nadien telkens is verlengd.

3.3

Sinds 19 augustus 2021 verblijft [minderjarige] in een pleeggezin.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans in hoger beroep van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 16 november 2022.

4.2

De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is beslist dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van een jaar wordt verlengd en het verzoek tot verlenging alsnog af te wijzen. Zij verzoekt ook de GI te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de eigen bijdrage van de advocaat.

4.3

De GI is het eens met de beslissing van de kinderrechter en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader

5.1

Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

In artikel 1:265c, tweede lid, BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met een jaar kan verlengen.

De beoordeling door het hof

5.2

Het hof moet beoordelen of de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] terecht is afgegeven.

De moeder is van mening dat dit niet het geval is.

De GI vindt dat aan de vereisten voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is voldaan. De projectleider sluit zich daarbij aan.

De raad is het eens met de beslissing van de kinderrechter.

5.3

Het hof is van oordeel dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.

Al sinds 2016, toen voor de eerste keer een ondertoezichtstelling is uitgesproken, zijn er ernstige zorgen over [minderjarige] . Zij heeft een onveilig opvoedingsklimaat gekend waarbij er zorgen waren over haar dagelijkse opvoeding en verzorging. Zo was er niet altijd voldoende eten in huis en was er sprake van veel schoolverzuim. Ook lukte het de moeder niet om [minderjarige] wekelijks naar zwemles te brengen, waardoor zij geen zwemdiploma heeft behaald. Het melkgebit van [minderjarige] was zodanig aangedaan dat zes melkkiezen getrokken moesten worden. Daarnaast ging de moeder niet naar controleafspraken van de oogarts, waardoor [minderjarige] lange tijd geen bril heeft gehad, terwijl deze wel was voorgeschreven. Er is vanaf 2016 veel hulpverlening ingezet, maar dat heeft niet geleid tot een structurele verbetering van de situatie. Tijdens een huisbezoek op 10 maart 2020 is de moeder in een verwarde, vermoeide en instabiele toestand aangetroffen en was het huis zeer vervuild. Dit heeft geleid tot een spoeduithuisplaatsing van [minderjarige] en haar halfzusje [halfzusje] . [minderjarige] is na een aantal weken bij de leefgroep Orion van Kenter geplaatst, totdat zij in de zomer van 2021 is overgeplaatst naar een (perspectief biedend) pleeggezin. Blijkens het verslag van de pleegzorgwerker van Kenter Jeugdhulp van 25 juni 2020 (hierna: het verslag van Kenter) en het verslag van pleegzorg van 9 september 2020 (hierna: het verslag van pleegzorg) zijn er ook na de uithuisplaatsing bij [minderjarige] zorgelijke signalen opgemerkt die wijzen op structurele verwaarlozing. Zo leek [minderjarige] op sociaal-emtotioneel niveau ten minste vijf jaar jonger dan dan haar kalenderleeftijd te functioneren en lijkt het erop dat [minderjarige] onvoldoende ervaring heeft met het maken van contact met anderen, is zij bang voor schreeuwen en stemverheffingen, is zij niet gewend om drie keer per dag een maaltijd te eten en vergeet zij te douchen, tanden te poetsen en schone kleding aan te trekken. Het KJTC heeft de klachten van [minderjarige] geclassificeerd als een Posttraumatische stressstoornis (PTSS) en als problematiek die bekend is bij Kinderen van Ouders met Psychische Problemen (KOPP) en kinderen van Ouders met Verslavingsproblematiek (KOV). Ter zitting is gebleken dat [minderjarige] EMDR-therapie heeft gevolgd en deze positief heeft afgerond.

Voor zover de moeder heeft aangevoerd dat er slechts sprake was van een kortdurende situatie die een uithuisplaatsing noodzakelijk maakte, blijkt uit alles wat het hof hiervoor heeft overwogen dat dit niet het geval is. Evenmin volgt het hof de moeder in haar stelling dat de situatie thuis niet zo lang onveilig kan zijn geweest, omdat de voormalige GI die bij het gezin betrokken was, niet eerder heeft ingegrepen. Daargelaten dat de gezinsvoogd niet elk moment van de dag bij het gezin aanwezig kan zijn, blijkt uit het verslag van Kenter dat [minderjarige] pas in het pleeggezin openheid van zaken heeft durven geven over haar thuissituatie.

5.4

Sinds de zomer van 2021 verblijft [minderjarige] in het huidige (perspectief biedende) pleeggezin. Sindsdien heeft [minderjarige] veel positieve stappen gezet en momenteel functioneert zij leeftijdsadequaat. Volgens de projectzorgbegeleider heeft [minderjarige] het naar haar zin in het pleeggezin en zij zit daar op haar plek.

5.5

De moeder heeft aangevoerd dat zij hard aan zichzelf heeft gewerkt en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt sinds de uithuisplaatsing. Hoewel positief is dat de moeder een aantal zaken onder controle heeft gekregen, zoals haar verslavingsproblematiek en het creëren van een schoon huis, is het hof van oordeel dat de moeder op dit moment (nog) niet over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt om [minderjarige] de zorg, opvoeding en stabiliteit te bieden die zij nodig heeft. [minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat, mede door de ontwikkelingsachterstand die zij in haar vroege kinderjaren heeft opgelopen, trauma’s en hechtingsproblematiek, veel veiligheid, structuur en voorspelbaarheid nodig heeft. Daarbij komt dat er zorgen bestaan over de emotionele beschikbaarheid van de moeder. De moeder heeft jarenlang gekampt met een medicatieverslaving, waardoor zij verminderd beschikbaar is geweest voor [minderjarige] . Het ontbreekt de moeder aan (probleem)besef met betrekking tot wat er vóór de uithuisplaatsing is gebeurd en welk effect dat heeft gehad op [minderjarige] . De moeder is tot nu toe niet in staat gebleken om voldoende erkenning te geven aan de gevoelens van [minderjarige] en de wijze waarop zij de periode voor uithuisplaatsing heeft beleefd. Het is nodig dat de moeder leert adequaat op de ontwikkeling en behoeftes van [minderjarige] aan te sluiten, zodat [minderjarige] op den duur een basisveiligheid bij haar moeder kan voelen.

5.6

De moeder heeft erop gewezen dat zij behoort tot de slachtoffers van de toeslagenaffaire en dat dit gegeven noch door de GI, noch door de rechtbank is meegewogen in de overwegingen rondom de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Het hof heeft begrip voor de moeilijke (financiële) situatie die de moeder heeft gekend en wellicht nog kent doordat zij als een fraudeur met kinderopvangtoeslag is aangemerkt. Dit laat echter onverlet dat sprake was van een zodanig zorgelijke opvoedsituatie dat een uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] nodig was en ook nu nog nodig is.

5.7

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de uithuisplaatsing heeft verlengd en dat deze ook thans nog nodig is. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

5.8

Ter zitting is aan de orde gekomen dat het de bedoeling is dat op korte termijn systeemtherapie voor [minderjarige] en de moeder wordt opgestart. Het hof acht het van groot belang dat de moeder hieraan meewerkt, zodat de relatie tussen [minderjarige] en de moeder kan worden verbeterd.

Gebleken is dat [minderjarige] op dit moment contact met de moeder afwijst. De GI vermoedt dat dit komt door de spanningen rondom de rechtszaken en heeft de omgang tijdelijk opgeschort. Omdat er geen redenen zijn om de omgang niet voort te zetten, is het de bedoeling van de GI om deze zo snel mogelijk te hervatten.

Proceskosten

5.9

Gelet op de uitkomst van deze procedure ziet het hof geen reden om de GI te veroordelen in de (door de moeder gemaakte) proceskosten, dan wel andere kosten. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.10

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover de beslissing ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 16 november 2022;

compenseert de kosten aldus dat ieder zijn eigen kosten draagt;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.J. Peters, mr. M.C. Schenkeveld en
mr. A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier en is op 21 juni 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733