Rechtbank Noord-Nederland 24-06-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:2177

Datum publicatie27-06-2022
ZaaknummerC/19/136521
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAssen
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Wettelijke beperkte gemeenschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Gemeenschappelijk woning is aangekocht voordat partijen een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Vrouw heeft schenkingen van ouders (met uitsluitingsclausule) gebruikt voor aankoop van woning. Huwelijksgoederenregime betreft beperkte gemeenschap van goederen. Vergoedingsrecht vrouw betreft voorhuwelijkse vordering die tot vermogen vrouw behoort. De schuld is schuld van de eenvoudige gemeenschap en geen gemeenschapsschuld. Vergoedingsrecht vrouw moet nominaal worden vastgesteld en niet aan de hand van beleggingsleer.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Assen

zaak-/rekestnummer: C/19/136521 / FA RK 21-1390 en C/19/137401 / FA RK 21-2020

beschikking van 24 juni 2022

inzake

[verzoeker] ,

die woont in [woonplaats] ,

hierna ook te noemen de man,

advocaat mr. K.M. Wientjes, die kantoor houdt in Zwolle,

tegen

[verweerster] ,

die woont in [woonplaats] ,

hierna ook te noemen de vrouw,

advocaat mr. M. Elderhuis, die kantoor houdt in Assen.

1Procesverloop

1.1.

De rechtbank heeft op 20 mei 2022 een (tussen)beschikking gegeven. In deze beschikking is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen uitgesproken.

1.2.

De beslissing met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is aangehouden.

2De feiten

2.1.

De vrouw heeft vooruitlopend op de echtscheidingsprocedure een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van dit verzoek op 7 juni 2021 zijn partijen voor de duur van echtscheidingsprocedure overeengekomen dat de vrouw met ingang van 21 juni 2021 met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning. Partijen zijn verder overeengekomen dat de vrouw ingaande 21 juni 2021, aan de man bij wege van gebruiksvergoeding een bedrag van € 275,- voor de maand juni 2021 zal voldoen en vanaf 1 juli 2021 een bedrag van € 550,- per maand.

Partijen zijn voorts overeengekomen dat de vrouw de WOZ-bijdrage van € 126,25 per maand zal blijven voldoen en dat de man de verzekeringspremie van € 113,93 per maand zal blijven voldoen. Daarnaast zal de man gerechtigd blijven om de hypotheekrente aftrek te ontvangen.

3. De resterende verzoeken van de man

3.1.

De man verzoekt na wijziging van zijn verzoek, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. de omvang van de tussen partijen bestaande beperkte gemeenschap van goederen vast te stellen aldus dat tot de gemeenschap behoort:

Activa

  • Woning aan de [adres 1] € 535.000,-

  • Inboedel PM

  • Paard [naam 1] € 15.000,-

- Bankrekeningen met saldi man per peildatum 8 juli 2021:

- NL 73 ABNA [bankrekening 1] met saldo € 433,16

- NL 59 ABNA [bankrekening 2] met saldo € 502,94

- NL 97 ABNA [bankrekening 3] met saldo € 220,93

- Bankrekeningen van de vrouw per peildatum 8 juli 2021:

- NL 17 RABO [bankrekening 4] met saldo PM

- NL 23 RABO [bankrekening 5] met saldo PM

- NL 41 RABO [bankrekening 6] met saldo PM

Passiva

- Hypotheekschulden rustend op de woning aan de [adres 1] € 273.260,54

[nummer 1] annuïteit

[nummer 2] annuïteit

Totaal restant per 1 mei 2021 € 273.260,54.

- Vergoedingsplicht van de gemeenschap jegens de man € 64.534,-

in privé ter zake de investering van de overwaarde van

zijn privéwoning in de huidige woning van € 64.534,- althans

een hogere of lagere vergoedingsplicht vast te stellen

II. De verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen vast te stellen aldus:


Woning aan de [adres 1]
Primair

Aan de vrouw wordt toegedeeld de echtelijke woning aan de [adres 1] tegen een door de rechtbank te benoemen deskundige vast te stellen marktwaarde (woning inclusief stallen) binnen drie maanden na datum van diens rapport, met de bepaling dat de vrouw de hypothecaire geldlening bij de ASR bank onder de nummers [nummer 1] en [nummer 2] ter grootte van (per 1 mei 2021) € 273.260,54 totaal voor haar rekening neemt, met uitsluiting van de man en zij de kosten van toedeling voor haar rekening neemt, onder de opschortende voorwaarde dat de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de voornoemde hypothecaire geldlening wordt ontslagen, een en ander met veroordeling van de vrouw om ter zake een overbedelingsvergoeding te voldoen ter grootte van de helft van de overwaarde.

Subsidiair

b1) Te bepalen dat als de vrouw de woning niet wil of kan overnemen tegen de door de deskundige vast te stellen prijs binnen drie maanden na de datum van diens rapport, te bepalen dat de vrouw de woning niet meer tegen die vastgestelde prijs kan overnemen en dat de woning dient te worden verkocht aan een derde.

b1) Te bepalen de woning aan de [adres 1] , gemeente [gemeente] moet worden verkocht;

b2) Te bepalen dat de verkoop van de woning geschiedt door een gezamenlijke opdracht van partijen aan [naam 3] , dan wel aan een door de rechtbank te benoemen makelaar, en indien partijen niet binnen twee weken na het wijzen van de beschikking deze makelaar daartoe opdracht hebben gegeven, te bepalen dat de woning aan een derde wordt verkocht waarbij de man zelfstandig bevoegd is een makelaar daartoe opdracht te geven;

b3) Te bepalen dat partijen in overleg met de makelaar een vraagprijs bepalen, welke dient te zijn gebaseerd op de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, en, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen om gezamenlijk een vraagprijs te bepalen, te bepalen dat de makelaar de woning te koop aanbiedt tegen een marktconforme vraagprijs;

b4) Te bepalen dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is, en, in het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, te bepalen dat de makelaar naar beste weten de vraagprijs bepaalt;

b5) Te bepalen dat beide partijen gehouden zijn aan deze verkoop en meewerken aan het daaropvolgende notariële transport van de woning aan de koper;

b6) Te bepalen dat de kosten van de makelaar, van de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering, door beide partijen bij helfte worden gedragen;

b7) Met machtiging om, indien de vrouw onwillig is en blijft om aan de uit te spreken bepalingen te voldoen, de beschikking in de plaats te stellen van de wilsverklaringen van de vrouw in ondertekening van de koopovereenkomst en de notariële aktes en met bepaling dat de opgemaakte notariële aktes rechtsgeldig kunnen worden ingeschreven in de daartoe bestemde registers;

b8) De vrouw te veroordelen tot onvoorwaardelijke medewerking en opvolging van

schriftelijke aanwijzingen van de makelaar ter zake van het verkoop klaar maken van voormelde woning, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de vrouw na betekening van de in deze te wijzen beschikking nalaat aan deze veroordeling te voldoen;

b9) De vrouw te veroordelen tot medewerking aan de handelingen om tot verkoop van de woning te komen in die zin dat zij toegang verschaft tot de woning aan de makelaar en geïnteresseerden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per keer dat de vrouw na betekening van de in deze te wijzen beschikking nalaat aan deze veroordeling te voldoen;

Bankrekeningen

- Te bepalen dat de vergoedingsplicht van de gemeenschap jegens de man in privé € 9.695,05

bedraagt, althans een hogere dan wel lagere vergoedingsplicht die de rechtbank juist acht, door partijen gelijkelijk wordt gedragen aldus dat de vrouw aan de man voldoet een bedrag van € 4.847,52, althans een bedrag gelijk aan de helft van de vergoedingsplicht van de gemeenschap.

- Tevens te bepalen dat de saldi van de bankrekeningen van partijen per peildatum 8 juli 2021 bij helfte worden verdeeld.

Inboedel

c) Te bepalen dat de vrouw in het kader van de verdeling van de inboedel aan de man dient te vergoeden een bedrag van € 4.000,- waarbij het bankstel, de kasten, de visvijver, het aquarium, de pelletwagen en nog kleine dingen die voor de man nog in de schuur staan nog aan hem toekomen en hij de houtkachel en de aanhanger behoudt,

De vrouw te veroordelen tot afgifte aan de man van:

- de (van een derde) geleende grondbak en de hefmast

- het bankstel, de kasten, de visvijver, het aquarium, de pelletwagen en de kleine dingen die in de schuur staan, alle in goede staat,

op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of dagdeel, dan wel op straffe van een dwangsom die de rechtbank juist acht, in het geval de vrouw niet aan deze veroordeling voldoet;

Tractoren

d) Te bepalen dat beide tractoren 1220 en 3055, mits werkend en in goede staat, aan de man worden toegedeeld tegen een vergoeding aan de vrouw van € 1.150,-.

Auto's

e) Te bepalen dat de Ford Capri als privégoed van de man dient te worden gekwalificeerd, waarbij de gemeenschap dan een vergoedingsrecht heeft op de man van € 1.000,- (ofwel de vrouw op de man een vordering heeft van € 500,-).

Te bepalen dat de man in het kader van de verkoop van de auto Ford Fusion een vergoedingsrecht heeft op de beperkte gemeenschap van € 600,- ofwel te bepalen dat de vrouw aan de man € 300,- dient te vergoeden.

Paard [naam 1]

f) Te bepalen dat het paard wordt toegedeeld aan de vrouw onder de veroordeling van de

vrouw tot betaling van de helft van de waarde aan de man, dan wel dat het paard binnen 2 maanden na de in deze te wijzen beschikking wordt verkocht, met betrokkenheid en goedkeuring van beide partijen, waarbij de opbrengst tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld.

Vergoeding

g) Dat de vergoedingsplicht van de gemeenschap jegens de man in privé ad € 90.000,-

althans een hogere dan wel lagere vergoedingsplicht door uw rechtbank in goede

justitie te bepalen.

Gebruiksvergoeding

III. de vrouw te veroordelen tot betaling van gebruiksvergoeding aan de man van € 550,- per maand, subsidiair een bedrag van € 753,64 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking tot aan de datum dat de woning is toegedeeld aan de vrouw, dan wel tot aan de datum dat de woning aan een derde is geleverd.

Alimentatie
IV. de wederzijdse onderhoudsplicht na ontbinding van het geregistreerd partnerschap te limiteren tot nihil, dan wel de door de man aan de vrouw verschuldigde onderhoudsbijdrage met ingang van de datum van inschrijving van de ontbindingsbeschikking te stellen op nihil, dan wel - al dan niet met een afbouw- te limiteren of op nihil stellen met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht, dan wel het verzoek van de vrouw af te wijzen;

V. de zelfstandige verzoeken van de vrouw af te wijzen

4De resterende verzoeken van de vrouw

4.1.

De vrouw verzoekt de rechtbank om bij beschikking voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad:

I. De resterende verzoeken van de man af te wijzen;

Zelfstandige verzoeken:

II. De omvang van de tussen partijen bestaande beperkte gemeenschap van goederen vast te stellen aldus dat tot de gemeenschap behoort:


Activa:

- woning aan de [adres 1]

- inboedel.

- auto’s.


Passiva:

- hypotheekschulden rustend op de woning aan de [adres 1]

[nummer 1] annuïteit

[nummer 2] annuïteit

Totaal restant per 1 mei 2021 € 273.260,54.

- vergoedingsplicht van de gemeenschap jegens de vrouw in privé ter zake de investering van de schenking ad € 23.000,- in de gemeenschappelijke woning ad. € 26.386,- althans

en hogere of lagere vergoedingsplicht vast te stellen;

- voor het geval uw rechtbank oordeelt dat het paard [naam 1] en de Ford tractor 3055 wel tot het gemeenschapsvermogen van partijen behoren, een vergoedingsplicht van de gemeenschap jegens de vrouw in privé ter zake de investering van de schenking van de vrouw ad € 15.000,- in het paard [naam 1] en de Ford tractor 3055 ad € 10.350,- althans een hogere of lagere vergoedingsplicht vast te stellen;


III. De verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen vast te stellen aldus

Woning aan de [adres 1]


Primair

Aan de vrouw toe te delen de gemeenschappelijke woning aan de [adres 1]

tegen een waarde van € 405.000,- onder de opschortende voorwaarde dat de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening bij ASR wordt ontslagen;

Subsidiair

1. Opdracht te geven aan een door uw rechtbank (andere) aan te wijzen makelaar tot het

taxeren van de woning gelegen aan de [adres 1] , opdat de marktwaarde van de woning kan worden vastgesteld, met dien verstande dat de woning wordt getaxeerd naar de marktwaarde op het moment van de reeds eerder uitgevoerde taxaties;

2. De vrouw een termijn van acht weken na vaststelling van de marktwaarde van de woning als bedoeld onder 1. te verlenen om de man schriftelijk te berichten of zij toedeling van de woning aan haar wenst en of zij bereid en in staat is de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening te ontslaan;

3. De vrouw vervolgens een termijn van vier weken te verlenen voor overname van de

woning tegen de nog nader vast te stellen marktwaarde;

Bankrekeningen

- Te bepalen dat de saldi van de op naam van de man gestelde bankrekeningen met rekeningnummers NL73 ABNA [bankrekening 1] , NL59 ABNA [bankrekening 2] en NL97 ABNA [bankrekening 3] op de peildatum 8 juli 2021, bij helfte tussen partijen verdeeld dienen te worden.

- Te bepalen dat het saldo van de op naam van de vrouw gestelde bankrekening met rekeningnummer NL17 RABO [bankrekening 4] op de peildatum bij helfte tussen partijen verdeeld dient te worden.

- Te bepalen dat de op naam van de vrouw gestelde spaarrekening met rekeningnummer NL23 RABO [bankrekening 5] en het bijbehorende saldo aan de vrouw wordt toebedeeld zonder nadere verrekening.

- Te bepalen dat de op naam van de vrouw gestelde bankrekening met rekeningnummer NL41 RABO [bankrekening 6] en het bijbehorende saldo aan de vrouw wordt toebedeeld zonder nadere verrekening.

Inboedel

Te bepalen dat de inboedel van partijen in onderling overleg wordt verdeeld, met als

uitgangspunt een verdeling bij helfte.

De man te veroordelen de aan de man reeds toebedeelde inboedel, zoals weergegeven op de door partijen opgestelde inboedellijst behorende bij productie 39, binnen een door de rechtbank te bepalen termijn bij de vrouw op te halen waarbij de vrouw na het verstrijken van deze termijn vrij is om met de inboedel te doen wat haar gerade acht.

Auto’s

Te bepalen dat de auto van het merk Ford Capri met kenteken [kenteken] en de auto

van het merk Ford Focus met kenteken [kenteken] worden toegedeeld aan de man onder de veroordeling van de man tot betaling van de helft van de waarde aan de vrouw te vergoeden, dan wel dat de auto’s binnen 2 maanden na de in deze te wijzen beschikking worden verkocht, met betrokkenheid en goedkeuring van beide partijen, waarbij de opbrengst tussen beide partijen bij helfte zal worden verdeeld.

Vergoeding

- Dat de vergoedingsplicht van de gemeenschap jegens de vrouw in privé ad € 26.386,-

althans een hogere dan wel lagere vergoedingsplicht door uw rechtbank in goede justitie te bepalen, door partijen gelijkelijk wordt gedragen aldus dat de man aan de vrouw voldoet een bedrag van € 13.193,-, althans een bedrag gelijk aan de helft van de vergoedingsplicht van de gemeenschap;

- voor het geval uw rechtbank oordeelt dat het paard [naam 1] en de Ford tractor 3055 wel tot het gemeenschapsvermogen van partijen behoren, een vergoedingsplicht van de gemeenschap jegens de vrouw in privé ad € 10.350,- althans een hogere of lagere vergoedingsplicht door uw rechtbank in goede justitie te bepalen, door partijen gelijkelijk wordt gedragen aldus dat de man aan de vrouw voldoet een bedrag van € 5.175,-, althans een bedrag gelijk aan de helft van de vergoedingsplicht van de gemeenschap;

IV. te bepalen dat de man met ingang van de datum indiening van onderhavig verzoek een bedrag van € 1500,-- bruto per maand aan de vrouw voldoet in de kosten van haar

levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, dan wel een ander

bedrag dat uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;


V. te bepalen dat de vrouw vanaf het moment dat de beschikking is geregistreerd in de

registers van de burgerlijke stand, dan wel vanaf een moment dat de rechtbank juist acht, met uitsluiting van de man bevoegd is de bewoning van de gemeenschappelijke woning aan de [adres 1] gedurende zes maanden voort te zetten.

5De verdeling van de gemeenschap

Met betrekking tot de omvang van de gemeenschap

5.1.

De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van de omvang en samenstelling van de te verdelen gemeenschap geldt dat als peildatum dient te worden gehanteerd de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten 8 juli 2021.

5.2.

Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat het paard [naam 1] , de paardentrailer, de tractor 3055, de Ford Fusion en de Ford Capri niet tot de beperkte gemeenschap van goederen behoren. Er bestaat nog wel verschil van mening over de eigendom van de Ford Focus. Door de man is gemotiveerd gesteld dat de Ford Focus door een vriend van hem is gekocht en dat de man deze auto slechts in bruikleen heeft. De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling een kopie van het kentekenbewijs van de auto overgelegd waaruit blijkt dat de Focus op naam van de heer [naam 2] staat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man daarmee voldoende aangetoond dat de Ford Focus niet tot de beperkte gemeenschap van partijen behoort, zodat deze bij de verdeling buiten beschouwing zal worden gelaten.

5.3.

Met betrekking tot de tractor 3055 zijn partijen op de mondelinge behandeling overeengekomen dat de man deze van de vrouw zal aankopen voor een bedrag van € 1.600,- onder de voorwaarde dat de tractor nog in goede staat is. Om die reden maakt de tractor 3055 geen deel uit van de door de rechtbank vast te stellen wijze van verdeling van de beperkte huwelijksgoederengemeenschap.

5.4.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komen nog de volgende vermogensbestanddelen voor verdeling in aanmerking:

  1. de woning met de hieraan verbonden hypothecaire geldlening,

  2. de tractor 1220,

  3. de banksaldi,

  4. e inboedel.

Met betrekking tot de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen

5.5.

De rechtbank stelt voorop dat de rechter ingevolge artikel 3:185 lid 1 BW, voor zover de deelgenoten over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling kan gelasten of zelf de verdeling kan vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. Daarbij geniet de rechter op grond van vaste jurisprudentie een grote mate van vrijheid en is hij niet gebonden aan de stellingen van partijen en hetgeen zij over en weer hebben gevorderd.

5.6.

De woning aan de [adres 1]

5.6.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw in de gelegenheid moet worden gesteld de woning over te nemen. Partijen hebben standpunten ingenomen over de waarde van de woning, onderbouwd met taxatierapporten. Over en weer zijn de overgelegde taxatierapporten gemotiveerd betwist. Om die reden dient de woning opnieuw te worden getaxeerd. Partijen verschillen van mening over de datum waartegen de woning getaxeerd moet worden. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de woning getaxeerd moet worden naar de marktwaarde van de woning omstreeks het moment van de twee taxaties die partijen eerder hebben verricht, omdat de gestegen huizenprijzen anders in haar nadeel en in het voordeel van de man zouden werken. De man heeft dit standpunt betwist en heeft gesteld dat als waardepeildatum het (toekomstige) moment waarop de woning opnieuw getaxeerd zal worden heeft te gelden.

5.6.2.

De rechtbank overweegt dat wat betreft de waarde van een te verdelen goed als uitgangspunt heeft te gelden dat uitgegaan dient te worden van de waarde op het moment van verdeling, tenzij partijen een andere peildatum zijn overeengekomen of de rechtbank in de gegeven omstandigheden aanleiding ziet om een andere peildatum te hanteren. Tussen partijen bestaat geen overeenstemming over een andere peildatum. Nu de woning eigendom is van beide partijen, is het uitgangspunt dat een eventuele waardestijging van de woning toekomt aan partijen gezamenlijk, net zoals een eventuele waardedaling in beginsel door beide partijen gedragen dient te worden. Het enkele feit dat er sprake is van aanmerkelijk tijdsverloop tussen het moment waarop partijen taxaties hebben laten verrichten en heden is niet voldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank zal daarom bepalen dat de waarde van de woning dient te worden vastgesteld op het moment van feitelijke opname.

5.6.3.

Partijen zijn er niet in geslaagd om gezamenlijk een makelaar te kiezen die de woning gaat taxeren. Zoals op de mondelinge behandeling reeds is besproken zal de rechtbank bepalen welke makelaar de taxatie dient uit te voeren, waarna partijen deze makelaar samen de opdracht zullen verstrekken. De rechtbank zal bepalen dat partijen zich dienen te wenden tot [makelaar] , teneinde een opdracht te verstrekken om de woning te taxeren. De kosten van deze taxatie dienen door partijen gezamenlijk te worden gedragen. De taxatie zal plaatsvinden in aanwezigheid van beide partijen. Mocht het om wat voor reden dan ook niet mogelijk zijn dat beide partijen bij de taxatie aanwezig zijn, dan dient de woning getaxeerd te worden zonder dat één van beide partijen daarbij aanwezig is.

Aan de vrouw wordt vervolgens een termijn gegund om te onderzoeken of zij de woning kan overnemen. In de gegeven omstandigheden acht de rechtbank een termijn van drie maanden voldoende om de woning te laten taxeren en te onderzoeken of de vrouw de woning tegen het getaxeerde bedrag kan overnemen.

5.6.4.

Indien de vrouw erin slaagt de woning over te nemen met gelijktijdig ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, dient de woning aan de vrouw te worden toegedeeld tegen de door de makelaar getaxeerde waarde onder de verplichting dat zij de kosten van de toedeling van de woning voor haar rekening neemt en overgaat tot uitbetaling van de helft van de overwaarde aan de man. Indien de vrouw er niet in slaagt de woning over te nemen dan dient de woning te worden verkocht aan een derde.

5.6.5.

Partijen dienen hun medewerking te verlenen aan zowel het verstrekken van de taxatieopdracht als het verstrekken van de eventuele verkoopopdracht aan een makelaar. De verkoop opdracht dient uiterlijk drie maanden na het gereedkomen van het taxatierapport te zijn verstrekt. Als makelaar wijst de rechtbank de hiervoor vermelde [makelaar] aan. In goed overleg met de makelaar zullen partijen de vraagprijs van de woning bepalen. Indien partijen niet binnen twee weken na opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, dan zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een door hem te bepalen marktconforme vraagprijs. Partijen dienen hun medewerking te verlenen aan de voorbereidingen van de verkoop waaronder doch niet uitsluitend begrepen de gelegenheid bieden aan potentiële gegadigden tot het doen van een of meer bezichtigingen. Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de best mogelijk prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen. Beide partijen zijn gehouden aan deze verkoop en de daarop volgende overdracht mee te werken. De verkoopopbrengst onder aftrek van de hypothecaire geldlening en de met de verkoop verbonden kosten zal bij helfte tussen partijen worden verdeeld.

5.6.6.

De rechtbank acht termen aanwezig om aan de medewerking van de vrouw dwangsom te verbinden. De rechtbank zal deze matigen en maximeren zoals hierna te melden.

5.6.7.

Teneinde te voorkomen dat de beslissing met betrekking tot de woning leidt tot onomkeerbare gevolgen, zal de rechtbank de beslissingen met betrekking tot de woning niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.7.

De tractor 1220

De vrouw heeft op de mondelinge behandeling gesteld dat de tractor 1220, zonder nadere verrekening aan de man toegedeeld kan worden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

5.8.

De banksaldi

5.8.1.

Het geschil omtrent de banksaldi heeft betrekking op de volgende bankrekeningen:

  • NL73 ABNA [bankrekening 1] t.n.v. de man,

  • NL59 ABNA [bankrekening 2] t.n.v. de man,

  • NL97 ABNA [bankrekening 3] t.n.v. de man,

  • NL17 RABO [bankrekening 4] t.n.v. de vrouw,

  • NL23 RABO [bankrekening 5] t.n.v. de vrouw, en

  • NL41 RABO [bankrekening 6] t.n.v. de vrouw.

5.8.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat de saldi per peildatum op de bankrekeningen van de man, alsmede het saldo op de bankrekening met nummer NL17 RABO [bankrekening 4] t.n.v. de vrouw bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

5.8.3.

Met betrekking tot de saldi op de beide overige bankrekeningen van de vrouw is de rechtbank van oordeel dat ook deze bij helfte tussen partijen verdeeld dienen te worden.

De rechtbank overweegt daartoe dat weliswaar voldoende vaststaat dat de vrouw een schenking van € 15.000,- op de bankrekening met nummer NL23 RABO [bankrekening 5] gestort heeft gekregen, maar de vrouw heeft van deze schenking een aantal aankopen en uitgaven gedaan, waaronder de aankoop van het paard Freerkje en de tractoren. Door de vrouw is niet inzichtelijk gemaakt dat het saldo op de peildatum nog een resterend deel van de schenking is.

5.8.4.

De rechtbank volgt de vrouw ook niet in haar stelling dat het saldo van de bankrekening met nummer NL41 RABO [bankrekening 6] buiten de verdeling dient blijven, omdat zij deze rekening alleen zou gebruiken voor het ontvangen van de alimentatie en het betalen van de kosten van de kinderen. Zelfs al mocht het zo zijn dat deze rekening alleen gebruikt worden als "alimentatierekening" voor de kinderen van de vrouw, een stelling die door de man is betwist, dan is dit nog geen uitzondering op het uitgangspunt dat alles wat tijdens een geregistreerd partnerschap wordt verkregen behoort tot de beperkte gemeenschap van goederen. Ook het saldo op deze rekening dient daarom bij helfte tussen partijen verdeeld te worden.

5.9.

De inboedel

5.9.1.

De vrouw heeft het verzoek van de man tot afgifte aan hem van de (van een derde) geleende grondbak en de hefmast, het bankstel, de kasten, de visvijver, het aquarium, de pelletwagen en de kleine dingen die nog in de schuur staan, niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist. De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man de goederen binnen een bepaalde termijn dient op te halen. De rechtbank zal deze verzoeken toewijzen op de volgende wijze. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw uiterlijk vier weken na datum van deze beschikking haar medewerking dient te verlenen aan het ophalen van de goederen door de man. Na het verstrijken van deze termijn staat het de vrouw vrij om met deze goederen te doen wat zij geraden acht. Het verzoek van de man om de vrouw te verplichten de goederen "in goede staat" af te geven, zal de rechtbank afwijzen. Immers, niet is komen vast te staan in wat voor staat de goederen in de schuur zijn geplaatst, nog los van de vraag wat onder het begrip "in goede staat" begrepen moet worden. De rechtbank acht voorts geen termen aanwezig om aan de afgifte van de goederen een dwangsom te verbinden, nu de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd dat zij haar medewerking hieraan zal verlenen.

5.9.2.

Met betrekking tot de vordering van de man om te bepalen dat de vrouw hem in het kader van de verdeling van de inboedel een bedrag van € 4.000,- wegens overbedeling van de vrouw dient te betalen, overweegt de rechtbank dat bij een verdeling van de inboedel doorgaans geen plaats is voor een vordering van de één jegens de ander wegens overbedeling. De economische waarde van inboedelgoederen wordt immers bepaald door de prijs waarvoor een derde bereid is het goed te kopen.

Hoewel de goederen voor beide partijen een zekere waarde vertegenwoordigen, is het een feit van algemene bekendheid dat de economische waarde van inboedelgoederen gering is. Het is om die reden dat bij de verdeling van de inboedelgoederen geen rekening wordt gehouden met de waarde daarvan in het economisch verkeer. Dit kan anders zijn indien het goed in vergelijking met de overige inboedelgoederen een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt, en die waarde door de inboedelgoederen die de andere partij heeft niet gecompenseerd wordt. Dat er bij de onderhavige inboedel sprake is van een of meer inboedelgoederen met een aanzienlijke waarde is door de man niet onderbouwd. Het verzoek van de man ten aanzien van een overbedelingsvergoeding zal dan ook worden afgewezen.

6De vergoedingsrechten

6.1.

Ter beoordeling liggen een aantal door partijen gestelde vergoedingsrechten voor, te weten:

1. vergoedingsrechten samenhangende met de aankoop van de woning in [adres 1] ,
2. vergoedingsrechten samenhangende met de auto's,
3. vergoedingsrechten samenhangende met de banksaldi.

6.2.

Met betrekking tot de aankoop van de woning


vergoedingsrecht van de man

6.2.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat de man met de verkoopopbrengst van zijn woning in [adres 2] de overbruggingshypotheek voor de aankoop van de gemeenschappelijke woning in [woonplaats] ten bedrage van € 42.584,10 heeft afgelost. De man heeft daarmee een vergoedingsrecht op de gemeenschap gekregen op grond van artikel 1:87 BW. Om de hoogte van dit vergoedingsrecht dient te worden berekend met toepassing van de beleggingsleer. De rechtbank komt tot de volgende berekening. De rechtbank deelt de investering van de man door de aankoopprijs van de woning, te weten € 42.584,10 / € 353.030,- = 0,12 (12%). Om het vergoedingsrecht van de man op de beperkte gemeenschap te berekenen, dient de taxatiewaarde of de verkoopwaarde van de woning te worden vermenigvuldigd met 0,12. Aangezien de taxatiewaarde dan wel verkoopprijs op dit moment nog niet vaststaat, is het aan partijen om op deze wijze het uiteindelijke vergoedingsrecht te berekenen.


vergoedingsrecht van de vrouw

6.2.2.

De vrouw stelt dat zij een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap, omdat zij de schenking van haar ouders ten bedrage van € 23.000,- heeft overgemaakt naar de notaris in verband met de aankoop van de woning in [woonplaats] . Op dit vergoedingsrecht is volgens de vrouw de beleggingsleer van toepassing.

De man heeft de stelling van de vrouw betwist, stellende dat de woning is verkregen vóór het aangaan van het geregistreerd partnerschap, zodat de investering van de vrouw een investering in een (toen nog) eenvoudige gemeenschap betrof. Partijen hebben door de aankoop van de woning beiden een aandeel van 50% in de woning verkregen. Deze beide aandelen zijn in de eenvoudige gemeenschap gevallen, die alleen goederen kent en geen schulden. De vrouw heeft met het betalen van de € 23.000,- aan de notaris zowel voor haar aandeel als het aandeel van de man betaald. De man heeft voor dit door de vrouw betaalde aandeel een schuld aan de vrouw verkregen ter hoogte van € 11.500,-. De man stelt dat deze schuld na het sluiten van het geregistreerd partnerschap is overgegaan in de beperkte gemeenschap van goederen, waardoor voornoemde schuld een gemeenschapsschuld is geworden waarvoor beide partijen voor de helft draagplichtig zijn. Mocht er al een grondslag zijn voor een vordering, hetgeen de man betwist, dan kan deze volgens de man maximaal € 5.750,- bedragen.

6.2.3.

De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat de vrouw op 24 mei 2018 een schenking van haar ouders onder uitsluitingsclausule heeft ontvangen, dat wil zeggen vóór het aangaan van het geregistreerd partnerschap van partijen op 5 juni 2018. De woning in [woonplaats] is door partijen aangekocht op 1 juni 2018 en partijen zijn ieder voor de helft eigenaar geworden van de woning (eenvoudige gemeenschap). Omdat de vrouw met privévermogen heeft bijgedragen aan de aanschaf van een gemeenschappelijk goed, heeft de man voor het door de vrouw betaalde aandeel in zijn helft van de woning een schuld aan de vrouw verkregen van € 11.500,- en de vrouw een vordering van € 23.000,- op de eenvoudige gemeenschap.

6.2.4.

Op grond van artikel 1:94 leden 2 en 7 BW vallen voorhuwelijks(e) vermogen(sbestanddelen) niet in de beperkte gemeenschap van goederen, behalve goederen die aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoren, gemeenschappelijke schuldenen schulden betreffende gezamenlijke goederen. Dit betekent dat per 5 juni 2018 de woning tot de beperkte gemeenschap van goederen is gaan behoren en de hypothecaire schuld een gemeenschapsschuld is geworden. De rechtbank volgt de man echter niet in zijn stelling dat ook het vergoedingsrecht in de beperkte gemeenschap is gevallen. Daartoe wordt als volgt overwogen.

6.2.5.

Omdat het vergoedingsrecht een voorhuwelijkse vordering is, is die aan de zijde van de vrouw tot haar eigen vermogen blijven behoren. De vraag is vervolgens wat er met de schuld gebeurt. De man heeft betoogd dat hier sprake is van een schuld betreffende een goed dat reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorde (art. 1:94 lid 7 aanhef BW) . In dat geval zou het een gemeenschapsschuld worden en is de ene echtgenoot - in casu de vrouw - daarmee voor de helft draagplichtig. De vorderingsgerechtigde betaalt daarmee economisch gezien de schuld voor de helft zelf. De rechtbank is van oordeel dat dit onwenselijk is, omdat deze vordering dan de facto – in economische zin – halveert. Uitgangspunt moet daarom naar het oordeel van de rechtbank zijn dat deze schuld een eigen schuld is en geen gemeenschapsschuld.

6.2.6.

Anders dan de vrouw heeft betoogd, wordt haar vergoedingsrecht niet berekend aan de hand van de beleggingsleer. Artikel 1:87 BW kan immers, zoals namens de vrouw desgevraagd ook is bevestigd, niet de grondslag vormen van haar vordering, nu partijen ten tijde van de investering nog geen geregistreerd partners waren. Het vergoedingsrecht van de vrouw dient daarom nominaal te worden vastgesteld en bedraagt dan € 23.000,- jegens de gemeenschap of € 11.500,- jegens de man indien en voor zover de eenvoudige gemeenschap niet toereikend zou zijn.

6.3.

Met betrekking tot de auto's

De vrouw heeft de stelling van de man dat de gemeenschap in verband met de aankoop van de Ford Capri een vergoedingsrecht op de man heeft ten bedrag van € 1.000,-, niet betwist.

De stelling van de man dat hij in verband met de verkoop van de Ford Fusion een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft van € 600,-, is door de vrouw eveneens niet betwist. De rechtbank zal de verzoeken met betrekking tot deze vergoedingsrechten dan ook als onweersproken toewijzen.

6.4.

Met betrekking tot de banksaldi

6.4.1.

De stelling van de man hij op 5 juni 2018 op zijn bankrekeningen, genoemd in overweging 5.8.1. een banksaldo van in totaal € 9.695,05 had en dat de gemeenschap met dit saldo gebaat is geweest, is door de vrouw niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist. Het verzoek van de man om te bepalen dat hij een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft ten bedrage van € 9.695,05 zal eveneens als onweersproken worden toegewezen.

6.4.2.

De man heeft de stelling van de vrouw dat zij op 5 juni 2018 een saldo van in totaal € 2.488,09 had en dat de gemeenschap met dit saldo gebaat is geweest, ook niet betwist zodat de rechtbank zal bepalen dat de vrouw ter zake de banksaldi een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft van in totaal € 2.488,09.

7Het voortgezet gebruik van de woning

7.1.

De vrouw heeft verzocht haar het gebruik en bewoning van de woning toe te kennen voor de duur van zes maanden na inschrijving van de beschikking waarbij de ontbinding van het geregistreerd partnerschap is uitgesproken in de registers van de burgerlijke stand. De man heeft zich hier tegen verzet.

7.2.

De rechtbank oordeel hierover als volgt. In de overwegingen onder r.o. 5.6. heeft de rechtbank het door partijen te volgen spoorboekje ten aanzien van de echtelijke woning vastgesteld. De rechtbank acht het redelijk dat gedurende dit traject het voortgezet gebruik van de woning aan de vrouw wordt toegekend. De rechtbank gaat voorbij aan het argument van de man dat de vrouw haar medewerking niet zou verlenen aan de inschrijving van de ontbindingsbeschikking, waardoor het nog langer zou gaan duren, aangezien de medewerking van de vrouw voor de inschrijving niet nodig is.

8De gebruiksvergoeding

8.1.

De vrouw verzet zich niet tegen het verzoek van de man om de gebruiksvergoeding (gelijk in de procedure betreffende voorlopige voorzieningen) op € 550,- per maand te bepalen, met dien verstande dat zij deze - net als de betaling van de hypotheekrente - achteraf wenst te betalen. De vrouw is voor het overige akkoord met vastlegging van de door partijen overeengekomen regeling, waarbij de vrouw de WOZ-belasting voor haar rekening neemt, en de man de verzekeringen blijft voldoen. De rechtbank zal het verzoek als onweersproken toewijzen.

9De bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw

9.1.

De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen van € 1.500,- bruto per maand. De man voert verweer tegen het verzoek, stellende dat de vrouw geacht kan worden in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Gezien de leeftijd van zowel de vrouw als haar kinderen, mag van haar verwacht worden dat zij volledig gaat werken. De man betwist voorts dat hij over voldoende draagkracht beschikt om een bijdrage te voldoen. Mocht de rechtbank al komen tot het opleggen van een alimentatieplicht dan verzoekt de man deze te limiteren tot nihil.

9.2.

De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:157 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak aan de geregistreerd partner die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek ten laste van de andere partner een uitkering tot levensonderhoud toekennen. Kernelementen bij de vaststelling van een bedrag aan partneralimentatie zijn "niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud", de behoefte en "noch in redelijkheid kan verwerven", ook wel behoeftigheid. De hoogte van de behoefte is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het geregistreerd partnerschap. Bij het bepalen van de mate van welstand tijdens het geregistreerd partnerschap moet rekening gehouden worden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van de relatie als het uitgavenpatroon in diezelfde periode. Daarnaast wordt de behoefte zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud bepaald. Het is aan degene die aanspraak maakt op een uitkering tot levensonderhoud - in casu de vrouw - om de concrete gegevens over het uitgavenpatroon en de kosten van levensonderhoud te stellen en te onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw hieraan niet voldaan.

9.3.

De vrouw heeft aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag aan partneralimentatie, maar heeft daarbij de door haar gestelde behoefte van € 3.000,- onvoldoende onderbouwd. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man had dat wel op haar weg gelegen. Weliswaar heeft de vrouw gesteld dat zij sinds 2021 minder is gaan verdienen in verband met een wijziging van het salarissysteem in het bedrijf waar zij werkt, maar zij heeft deze stelling niet met nadere stuken onderbouwd. Hetgeen de vrouw heeft aangevoerd met betrekking tot het uitbetalen van extra geplakte flessen, een soort "stukloon", als "overuren", waardoor het inkomen in het verleden hoger was, is zonder nadere schriftelijke onderbouwing door bijvoorbeeld de boekhouder van het bedrijf, niet inzichtelijk en aannemelijk geworden.

De vrouw heeft met betrekking tot haar behoeftigheid aangevoerd dat zij, gelet op de situatie van [minderjarige] , niet meer dan 18 uur per week kan werken en voorts dat zij het fijn vindt om vrijdags vrij te zijn. Ter mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] dagelijks van 8 tot 15.30 uur op school zit. Uitgaande van de situatie dat de vrouw thuis moet zijn als [minderjarige] uit school komt, zou een uitbreiding van haar arbeidsomvang dus tot de mogelijkheden behoren. Dat de vrouw, zoals zij op de mondeling behandeling gesteld, het fijn vindt om op vrijdag vrij te zijn zodat haar andere zoon vaker bij haar is, is een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank niet ten laste van de man gebracht kan worden.

9.4.

Op grond van voorgaande overwegingen zal de rechtbank het verzoek van de vrouw, strekkende tot de vaststelling van partneralimentatie afwijzen. Nu de rechtbank het verzoek van de vrouw zal afwijzen, komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van het verzoek van de man met betrekking tot de limitering van de duur van de alimentatieplicht of tot nihilstelling van de alimentatie.

10Beslissing

De rechtbank:

Met betrekking tot de omvang van de beperkte gemeenschap

10.1.

stelt vast dat tot de tussen partijen bestaande beperkte gemeenschap van goederen behoort:

  • woning aan de [adres 1] ;

  • de hypotheekschulden rustend op de woning aan de [adres 1] ;

  • de tractor 1220;

  • de banksaldi;

  • de inboedel;

  • verschillende vergoedingsrechten;

Met betrekking tot de verdeling van de beperkte gemeenschap

10.2.

bepaalt dat partijen zich dienen te wenden tot [makelaar] om de woning staande en gelegen aan [adres 1] te laten taxeren, waarbij als waardepeildatum het moment van opname heeft te gelden e.e.a. met inachtneming van hetgeen hierover in r.o. 5.6.3. is overwogen;

10.3.

bepaalt dat de kosten van deze taxatie door partijen gezamenlijk worden gedragen;

10.4.

bepaalt dat de vrouw de mogelijkheid krijgt om uiterlijk drie maanden na heden voormelde woning en de daarop rustende hypothecaire geldleningen over te nemen, tegen de door voormelde makelaardij getaxeerde waarde, onder de verplichting om aan de man 50% van een eventuele overwaarde uit te betalen en hem te (laten) ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen;

10.5.

bepaalt dat, indien na ommekomst van de onder 10.4. bepaalde termijn, blijkt dat de vrouw de woning niet kan overnemen, de woning wordt verkocht aan een derde en wijst daartoe [makelaar] aan als makelaar teneinde de woning in de verkoop te nemen;

10.6.

bepaalt dat de eventuele verkoopopdracht uiterlijk drie maanden na het gereedkomen van het taxatierapport dient te worden verstrekt, waarbij ieder van partijen afzonderlijk bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan de makelaar indien partijen niet binnen drie maanden na heden een opdracht tot verkoop hebben ondertekend,

10.7.

bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;

10.8.

bepaalt dat partijen hun medewerking dienen te verlenen aan de voorbereidingen van de verkoop waaronder doch niet uitsluitend begrepen de gelegenheid bieden aan potentiële gegadigden tot het doen van een of meer bezichtigingen;

10.9.

bepaalt dat de bezichtiging zal plaatsvinden in aanwezigheid van beide partijen of als dat niet mogelijk is buiten aanwezigheid van beide partijen;

10.10.

bepaalt dat partijen met een op de woning uitgebracht bod dienen in te stemmen, indien de makelaar oordeelt dat een door een potentiële gegadigde gedaan bod de best mogelijke prijs is;

10.11.

bepaalt dat de vrouw aan de man een dwangsom dient te betalen van € 250,- per dag of dagdeel dat de noodzakelijke medewerking of overige verplichtingen als vermeld onder 10.2 tot en met 10.10 niet wordt verleend of niet worden nagekomen, tot een maximum van € 5.000,-;

10.12.

bepaalt dat de verkoopopbrengst, onder aftrek van de hypothecaire geldlening en de aan de verkoop verbonden kosten bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;

10.13.

bepaalt dat de saldi op de peildatum op de bankrekeningen van partijen met bankrekeningnummers:

  • NL73 ABNA [bankrekening 1] t.n.v. de man,

  • NL59 ABNA [bankrekening 2] t.n.v. de man,

  • NL97 ABNA [bankrekening 3] t.n.v. de man,

  • NL17 RABO [bankrekening 4] t.n.v. de vrouw,

  • NL23 RABO [bankrekening 5] t.n.v. de vrouw, en

  • NL41 RABO [bankrekening 6] t.n.v. de vrouw,

bij helfte dienen te worden verdeeld;

10.14.

bepaalt dat de tractor 1220, zonder nadere verrekening aan de man toegedeeld wordt;

10.15.

bepaalt dat de vrouw uiterlijk vier weken na datum van deze beschikking haar medewerking dient te verlenen aan het ophalen van:

  • de (van een derde) geleende grondbak en hefmast;

  • het bankstel, de kasten, de visvijver, het aquarium, de pelletwagen en de nog bij partijen bekend zijnde, in de schuur staande kleine spullen;

na het verstrijken van deze termijn staat het de vrouw vrij om met deze goederen te doen wat haar gerade acht;

Met betrekking tot de vergoedingsrechten

10.16.

bepaalt dat de man een vergoedingsrecht heeft op de beperkte gemeenschap, welk vergoedingsrecht door partijen na taxatie dan wel verkoop van de woning door partijen zal worden berekend op de wijze als weergegeven in overweging 6.2.1., althans dat de man voor de helft van het bedrag dat zal worden berekend op grond van de in r.o. 6.2.1. genoemde uitgangspunten een vergoedingsrecht heeft jegens de vrouw indien en voor zover de beperkte gemeenschap niet toereikend zou zijn;

10.17.

bepaalt dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap van € 23.000,- jegens de gemeenschap of € 11.500,- jegens de man indien en voor zover de eenvoudige gemeenschap niet toereikend zou zijn;

10.18.

bepaalt dat de gemeenschap in verband met de Ford Capri een vergoedingsrecht op de man heeft ten bedrage van € 1.000,-;

10.19.

bepaalt dat de man in verband met de Ford Fusion een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft ten bedrage van € 600,-;

10.20.

bepaalt dat de man met betrekking tot de banksaldi ten tijde van het aangaan van het geregistreerd partnerschap, een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft ten bedrage van € 9.695,05;

10.21.

bepaalt dat de vrouw met betrekking tot de banksaldi per datum aangaan van het geregistreerd partnerschap een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft ten bedrage van € 2.488,09;

Met betrekking tot het voortgezet gebruik

10.22.

bepaalt dat de vrouw na inschrijving van de beschikking waarbij de ontbinding van het geregistreerd partnerschap is uitgesproken, met uitsluiting van de man bevoegd is bewoning van de woning aan de [adres 1] gedurende zes maanden voort te zetten;

Met betrekking tot de gebruiksvergoeding

10.23.

bepaalt dat de vrouw aan de man een gebruiksvergoeding van € 550,- per maand dient te betalen, waarbij de vrouw de WOZ-belasting voor haar rekening neemt, en de man de verzekeringen blijft voldoen;

10.24.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behoudens de beslissingen die zien op de verkoop van de woning;

10.25.

verstaat dat partijen zijn overeengekomen dat de man de tractor 3055 van de vrouw zal aankopen voor een bedrag van € 1.600,- onder de voorwaarde dat de tractor nog in goede staat is;

10.26.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. van Woudenberg, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden

fn: mmv/615



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733