Rechtbank Noord-Nederland 21-06-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:2114

Datum publicatie23-06-2022
ZaaknummerC/18/213716 / JE RK 22-297
ProcedureBeschikking
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor Oekraïense kinderen uitgesproken voor een beperkte duur van zes maanden. De kinderen zijn met de moeder naar Nederland gevlucht en de vader is nog in Oekraïne. Moeder verblijft op een geïsoleerde afdeling van een Tuberculosecentrum. Gepoogd wordt om de vader (via ontheffing vanuit Oekraïene) en/of de tante naar Nederland te halen. Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is enkel ingegeven door medische toestand van moeder.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

Locatie Groningen

zaakgegevens : C/18/213716 / JE RK 22-297

datum uitspraak: 21 juni 2022

beschikking ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming,

hierna te noemen de Raad,

regio Midden-Nederland, locatie Utrecht,

betreffende

[naam kind 1] ,

hierna te noemen [naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (Oekraïne),

en

[naam kind 2] ,

hierna te noemen [naam kind 2] ,

geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (Oekraïne).

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder,

wonende te Groningen,

advocaat: mr. K.B. Spoelstra, kantoorhoudende te Groningen,

de gecertificeerde instelling

Stichting Nidos,

hierna te noemen de GI,

gevestigd te Utrecht.

Het procesverloop


De procedure is ingeleid met het verzoek van de Raad dat de rechtbank heeft ontvangen op 23 mei 2022. Hierin verzoekt de Raad om [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht van de GI te stellen voor de duur van één jaar.

Op 5 juni 2022 heeft de rechtbank een tweede verzoek van de Raad ontvangen. Hierin verzoekt de Raad een machtiging uithuisplaatsing ten aanzien van [naam kind 1] en [naam kind 2] te verlenen voor de duur van negen maanden.

Op 8 juni 2022 heeft de rechtbank het verweerschrift van de moeder ontvangen.

Op 10 juni 2022 heeft de rechtbank het raadsrapport van de Raad ontvangen.

Op 15 juni 2022 heeft de kinderrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met de moeder, haar advocaat voornoemd, mevrouw R. Pastoor die de GI vertegenwoordigt en de heer K.M. de Vos die de Raad vertegenwoordigt.

Ten slotte is bepaald dat vandaag deze beschikking wordt gegeven.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de moeder.

Voorafgaand aan de begin dit jaar uitgebroken oorlog in Oekraïne woonde de moeder samen met de heer [naam vader] , hierna te noemen de vader, [naam kind 1] en [naam kind 2] in Charkov (Oekraïne). Na het uitbreken van de oorlog is de moeder samen met [naam kind 1] en [naam kind 2] naar Nederland gevlucht. De vader is in Oekraïne achtergebleven.

De moeder verkeerde bij aankomst in Nederland in een slechte gezondheid als gevolg van een (open) tuberculose besmetting en een daarmee samenhangende aantasting van haar wervelkolom. Zij is na aankomst eerst behandeld in het UMC Utrecht, maar vervolgens al snel overgeplaatst naar het Tuberculosecentrum van het UMCG Beatrixoord te Haren, waar zij nu (in isolatie) verblijft en een intensieve behandeling voor de tuberculose ondergaat. Zij is beperkt mobiel door de aantasting van haar wervelkolom, waardoor zij een incomplete dwarslaesie heeft opgelopen. De prognose van de behandelend longarts lijkt voorzichtig positief in die zin, dat bij een goede behandeling op termijn functieherstel zal optreden. Het hersteltraject daarvoor beloopt gemiddeld zo'n twaalf maanden.

Voor [naam kind 1] en [naam kind 2] moest in de tussentijd een voorziening getroffen worden, nu de moeder onder intensieve medische behandeling staat voor haar tuberculose (en haar daarmee verband houdende medische toestand) en daardoor minder of niet in staat is om voor hen te zorgen. [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn om die reden bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 maart 2022 voorlopig onder toezicht gesteld tot 30 juni 2022 waarbij ook een voorlopige machtiging uithuisplaatsing is gegeven die bij beschikking van 12 april 2022 door diezelfde rechtbank is verlengd tot 30 juni 2022.

De GI is sindsdien druk bezig geweest met het op de rails krijgen van opvang/plaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] . Na een aantal plaatsingen in pleeggezinnen zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] uiteindelijk ondergebracht bij [naam verblijf] . Daar kunnen zij in principe voor onbepaalde tijd blijven.

Ondertussen probeert de vader ontheffing te krijgen om Oekraïne te verlaten in verband met deze situatie. Ook de tante van [naam kind 1] en [naam kind 2] (mz), hierna de tante, probeert naar Nederland te komen. Of en op welke termijn dat gaat lukken is nog niet zeker, maar de GI staat daarover in intensief contact met de moeder en haar advocaat.

Tussen de kinderen, de moeder en de vader, is verder dagelijks telefonisch contact.

Het verzoek


De Raad heeft de kinderrechter verzocht om [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden en een machtiging uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] te verlenen voor de duur van negen maanden.

De Raad legt aan deze verzoeken, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag.

[naam kind 1] en [naam kind 2] worden in hun ontwikkeling bedreigd door veel ingrijpende gebeurtenissen in relatief korte tijd (oorlog in Oekraïne, gevlucht naar een land waar zij de taal niet spreken, vader en familieleden achter moeten laten in oorlogsgebied, moeder die vanwege forse gezondheidsproblemen fysiek niet voor de kinderen kan zorgen en op een geïsoleerde afdeling binnen de TBC-kliniek verblijft in Nederland en tot zes keer toe van opvanglocatie gewisseld zijn). Daarbij is er gebrek aan volledig en passend onderwijs. Moeder biedt haar medewerking aan en werkt feitelijk ook mee zoveel als zij kan, maar zij is fysiek onvoldoende in staat om zelfstandig de volledige zorg en opvoeding te dragen voor de kinderen, vanwege haar ziekbed. Daarnaast is er sprake van een taalbarrière en moeder is niet bekend met de Nederlandse jeugdzorg en Nederlandse visie op pedagogisch verantwoord opvoeden, waardoor het regelen van zaken rondom de kinderen en het aansturen van de kinderen op afstand voor haar moeilijk is.

Het voortzetten van de voorlopige ondertoezichtstelling in de vorm van een reguliere ondertoezichtstelling is nodig, om zicht te houden op deze kwetsbare kinderen, de noodzakelijke hulp voor [naam kind 1] en [naam kind 2] goed te kunnen blijven organiseren en moeder hierin te ontlasten zodat moeder zich beter op haar eigen herstel kan richten. De Raad verzoekt een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar. De Raad acht één jaar passend, omdat het behandeltraject van de moeder naar verwachting twaalf maanden in beslag neemt en er vanuit de Nederlandse media nog geen vooruitzichten lijken te zijn dat er op korte termijn vrede komt in Oekraïne waardoor een terugkeer van de moeder, [naam kind 1] en [naam kind 2] naar Oekraïne op korte termijn in elk geval niet realistisch is. Een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar biedt moeder en de kinderen de zekerheid dat de Nederlandse overheid hen voor langere tijd gegarandeerd de nodige ondersteuning zal geven.

Omdat de moeder in een geïsoleerde afdeling verblijft, daar voorlopig ook nog zal moeten verblijven en er een ondertoezichtstelling wordt verzocht, is de Raad genoodzaakt om een machtiging uithuisplaatsing te verzoeken voor [naam kind 1] en [naam kind 2] om hun huisvesting bij Klein Voorhout te borgen, ondanks het feit dat de moeder meewerkt aan deze feitelijke uithuisplaatsing. Dit omdat er geen vrijwillige uithuisplaatsing mogelijk is binnen het kader van een ondertoezichtstelling en moeder op dit moment niet in staat is om zelf voor de kinderen te zorgen. De reden dat de machtiging voor een kortere periode wordt verzocht dan de verzochte duur van de ondertoezichtstelling, hangt samen met de veronderstelling dat de komende tijd meer duidelijkheid zal komen over de mogelijkheden van vader en/of tante (of desnoods een ander familielid) om naar Nederland te komen en voor [naam kind 1] en [naam kind 2] te zorgen. Binnen een halfjaar kan worden bezien of de machtiging uithuisplaatsing (vroegtijdig) beëindigd kan worden of dat er een verlenging nodig is.

Het standpunt van de moeder

De moeder heeft verweer gevoerd en voert aan dat zij het eens is met de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, maar dat zij zich verzet tegen de verzochte duur. Op dit moment wordt onderzocht of de vader en de tante van de kinderen naar Nederland kunnen komen. [naam kind 1] en [naam kind 2] zouden in dat geval door hun vader dan wel de tante opgevangen kunnen worden. Dit is mogelijk binnen afzienbare tijd te bewerkstelligen. Gelet daarop is de moeder van mening dat een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden op dit moment volstaat. Zij verzoekt de kinderrechter daarom om de verzochte ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing toe te wijzen tot uiterlijk 30 september 2022.

De moeder verzoekt de kinderrechter daarnaast bij zelfstandig verzoek om een omgangsregeling vast te stellen inhoudende dat de moeder twee keer per week gedurende twee uur omgang met de kinderen heeft. De moeder overweegt daartoe dat het in het belang van de kinderen is dat zij regelmatig contact hebben met hun moeder. Dit contact kan op medisch verantwoorde wijze in een bezoekersruimte in het Tuberculosecentrum plaatsvinden.

Het standpunt van de GI

De GI heeft ter zitting toegelicht dat de afgelopen periode voornamelijk benut is om een geschikt verblijf voor [naam kind 1] en [naam kind 2] te vinden, maar dat, nu er een meer bestendige plaats is gevonden ook gewerkt kan worden aan het opstarten van traumabehandeling (voor [naam kind 1] ). Ook zal een Intensive Home Treatment (IHT) maatregel worden ingezet om aan de bedreigingen voor [naam kind 1] en [naam kind 2] te werken. Het is zo dat de moeder meewerkt en meebeweegt, maar het is soms lastig voor de moeder om te overzien waarover beslissingen nodig zijn, mede nu zij de taal onmachtig is, het systeem van jeugdhulp in Nederland niet kent en zich ook moet concentreren op haar eigen medische herstel.

De GI heeft verder aangegeven dat zij de wens van de moeder om haar kinderen zo veel als mogelijk te zien begrijpt, maar dat het aantal contactmomenten mede afhankelijk is van de capaciteit bij de opvanglocatie, naast uiteraard de gezondheidstoestand van de moeder. De GI wil zich inspannen om de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen zoveel en zo vaak mogelijk te laten plaatsvinden.

De beoordeling

De rechtsmacht en het toepasselijk recht

De kinderrechter stelt vast dat de moeder en de kinderen de Oekraïense nationaliteit hebben. Daarmee draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en, zo ja, welk recht van toepassing is.

De kinderrechter overweegt dat de onderhavige verzoeken betrekking hebben op de "ouderlijke verantwoordelijkheden". Nu [naam kind 1] en [naam kind 2] hun gewone verblijfplaats in Beerta en dus in Nederland hebben, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel II-bis) rechtsmacht. Voor wat betreft het toepasselijk recht valt het verzoek binnen de materiële reikwijdte van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Artikel 17 van dit verdrag bepaalt dat de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Aldus is het Nederlandse recht van toepassing op de verzoeken.

De ondertoezichtstelling

De kinderrechter kan een minderjarige op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij of zij ernstig in zijn of haar ontwikkeling wordt bedreigd. Daarnaast moet er sprake zijn van een situatie waarin de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of de ouder(s) met gezag, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Tevens dient de kinderrechter de gerechtvaardigde verwachting te hebben dat de ouder die het gezag uitoefent binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.

Dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [naam kind 1] en [naam kind 2] is evident, gelet op de door hen doorgemaakte traumatische gebeurtenissen in hun thuisland, de vlucht naar Nederland en het om medische redenen onvoldoende beschikbaar zijn van de moeder in de verzorging en opvoeding. Dit alles gecombineerd met de taalbarrière en de vooralsnog uitblijvende schoolgang maakt dat [naam kind 1] en [naam kind 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.

De hulpverlening op dat gebied wordt door de moeder op zich wel geaccepteerd en zij werkt daaraan ook mee, maar of het vrijwillig kader ook toereikend zal kunnen zijn in de situatie van [naam kind 1] en [naam kind 2] zo lang de moeder niet volledig beschikbaar is, valt te betwijfelen. Het niet of niet in voldoende mate accepteren van de voor de kinderen noodzakelijke zorg ziet niet alleen op de bereidheid van de ouders om die zorg te accepteren, maar ook op het daadwerkelijk in staat zijn om die zorg te benutten (zie: HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:218). De kinderrechter is met de Raad, de GI en in zoverre ook de moeder zelf van oordeel dat de moeder door haar verblijf op de geïsoleerde afdeling van het tuberculosecentrum niet daadwerkelijk in staat is om de noodzakelijke hulp en zorg voor [naam kind 1] en [naam kind 2] te benutten zonder regievoering van een derde partij, de GI. Het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] brengt dan ook met zich dat die regievoering noodzakelijk is. Die regievoering zou - voor zover van een gelijkwaardige regievoering in het vrijwillig kader al sprake kan zijn - buiten een ondertoezichtstelling om onvoldoende soelaas bieden, omdat het dan mogelijk is dat de moeder om medische redenen op een bepaald moment niet daadwerkelijk in staat is om de noodzakelijke beslissingen te nemen. Zo lang de moeder onder intensieve behandeling staat en niet bij voortduring voor [naam kind 1] en [naam kind 2] beschikbaar is, is de kinderrechter dan ook van oordeel dat aan de tweede eis voor ondertoezichtstelling is voldaan.

Dat de moeder op termijn, zodra haar medische toestand dat toelaat, weer in staat zal zijn om de gehele verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen is voorts boven iedere twijfel verheven. Naar verwachting zal dat ook binnen een gelet op de ontwikkeling van [naam kind 1] en [naam kind 2] aanvaardbare termijn het geval zijn.

De kinderrechter komt daarmee tot de slotsom dat de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] kan worden uitgesproken nu aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten is voldaan. De kinderrechter merkt echter nadrukkelijk op dat die ondertoezichtstelling op dit moment enkel en uitsluitend is ingegeven door de medische toestand van de moeder, de daarmee samenhangende behandeling die zij dient te ondergaan en de als gevolg daarvan verminderde beschikbaarheid voor [naam kind 1] en [naam kind 2] . Voor zover de komende tijd mocht blijken dat de vader en/of tante naar Nederland kan komen om de moeder te ondersteunen bij de verzorging en opvoeding van [naam kind 1] en [naam kind 2] , zal daarmee naar het huidige oordeel van de kinderrechter niet langer gezegd kunnen worden dat de moeder niet daadwerkelijk in staat is de nodige hulp en zorg te accepteren, zodat in dat geval niet (meer) aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling zal zijn voldaan. De kinderrechter ziet dan ook aanleiding om de duur van de ondertoezichtstelling in elk geval te beperken tot zes maanden, nu binnen die termijn reeds duidelijk zou moeten zijn hoe het vervolg er uit zal moeten komen te zien. Voor het overige zal het verzoek worden afgewezen.

De machtiging uithuisplaatsing

Ter zitting heeft de Raad aangegeven dat bedoeld was de machtiging voor de duur van zes maanden te vragen, maar dat per abuis negen maanden is verzocht. De kinderrechter verstaat dat het verzoek ten aanzien van de machtiging uithuisplaatsing voor de langere duur dan zes maanden ter zitting is ingetrokken zodat daarop niet beslist hoeft te worden. De beoordeling richt zich daarmee op een duur van zes maanden.

De kinderrechter kan op grond van artikel 1:265b lid 1 BW de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke gesteldheid.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de medische toestand van de moeder en de behandeling die zij ondergaat op de geïsoleerde afdeling van het tuberculosecentrum te Haren, acht de kinderrechter het noodzakelijk voor [naam kind 1] en [naam kind 2] om de GI te machtigen het verblijf bij [naam verblijf] voor de in deze beschikking te bepalen duur van de ondertoezichtstelling voort te (kunnen) zetten. De verzochte machtiging uithuisplaatsing voorziet daarin en zal daarom worden toegewezen voor de verzochte duur.

Het zelfstandig verzoek van de moeder

De moeder heeft bij haar verweerschrift tevens een zelfstandig verzoek gericht aan de kinderrechter. Volgens artikel 282 lid 4 Rv mag een verweerschrift alleen dan een zelfstandig verzoek bevatten, als dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek. De kinderrechter stelt vast dat het oorspronkelijke verzoek ziet op een ondertoezichtstelling, terwijl het zelfstandige verzoek van de moeder ziet op het vaststellen van een omgangsregeling. Daargelaten of dat zelfstandige verzoek gedaan kan worden in een procedure die is ingeleid met een verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling, is de kinderrechter van oordeel dat onvoldoende samenhang tussen het oorspronkelijke verzoek en het zelfstandig verzoek bestaat, te meer nu het verzoek tot ondertoezichtstelling er niet (mede) op is gericht het contact tussen de moeder enerzijds en [naam kind 1] en [naam kind 2] anderzijds te beperken. De moeder zal daarom niet-ontvankelijk verklaard worden in haar zelfstandige verzoek.

Dat neemt niet weg dat - zo overweegt de kinderrechter ten overvloede - in valt te zien waardoor de moeder tot dit verzoek is bewogen, namelijk het zoveel als mogelijk (blijven) zien van [naam kind 1] en [naam kind 2] tijdens haar verblijf in het tuberculosecentrum. Ook de Raad en de GI hebben ter zitting aangegeven deze wens van moeder te begrijpen en te respecteren. De GI heeft daarop ook toegezegd dat [naam kind 1] en [naam kind 2] in elk geval eenmaal per week twee uren bij de moeder op bezoek kunnen, maar ook dat zij zich zal inspannen om dat uit te breiden tot ten minste tweemaal per week. De kinderrechter vertrouwt erop dat de GI die toezeggingen na zal komen.

De beslissing


De kinderrechter:

stelt [naam kind 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (Oekraïne) en [naam kind 2], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (Oekraïne) onder toezicht van de gecertificeerde instelling stichting Nidos met ingang van heden voor de duur van zes maanden, te weten tot 20 december 2022,

verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (Oekraïne) en [naam kind 2], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (Oekraïne) met ingang van heden voor de duur van zes maanden, te weten tot 20 december 2022,

verklaart deze beschikking tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad,

verklaart de moeder niet ontvankelijk in haar zelfstandige verzoek,

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. P. van Eijk, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden

RCB



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733