Gerechtshof Den Haag 15-06-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1046

Datum publicatie22-06-2022
Zaaknummer200.299.407/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Benadeling gemeenschap (1:164 BW); Onbevoegdheid van echtgenoten art. 1:88/89;
Kinderen; Zorgregeling / omgang / informatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Man heeft binnen periode 6 maanden voor aanvang geding zonder recht of titel netto verkoopopbrengst echtelijke woning overgeboekt naar zijn vader. Hiermee heeft man wegens verspilling gemeenschap benadeeld. Man is verplicht om schade aan de gemeenschap te vergoeden. Omdat alle overige goederen gemeenschap inmiddels zijn verdeeld, moet man helft van het verspilde bedrag aan vrouw vergoeden.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht

zaaknummer : 200.299.407/01

rekestnummer rechtbank : FA RK 20.8561

zaaknummer rechtbank : C/10/607241

beschikking van de meervoudige kamer van 15 juni 2022

inzake

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] (gemeente [naam gemeente] ),

verzoekster in het principaal hoger beroep,

verweerster in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. T. Ertekin te Den Haag,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in het principaal hoger beroep,

verzoeker in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. M. Erik te Den Haag.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2Het geding in hoger beroep

2.1

De vrouw is op 31 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De man heeft op 21 maart 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3

Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 7 februari 2022 met als bijlage het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen op 7 februari 2022.

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 22 april 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. Erik;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. T. Ertekin.

3De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 2015 te [plaats] .

3.3

In hoger beroep is komen vast te staan dat het huwelijk van partijen op 8 juli 2021 is ontbonden door echtscheiding.

3.4

Uit het huwelijk van partijen is geboren, de thans nog minderjarige:

- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige).

3.5

Partijen hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige.

3.6

Partijen hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts heeft de rechtbank de door partijen getroffen regeling als neergelegd in het op 11 november 2020 door partijen ondertekende ouderschapsplan aan de beschikking gehecht en is het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag voldoet ter hoogte van € 9.468,10 zal voldoen, afgewezen.

4.2

De vrouw is het gedeeltelijk niet eens met de beschikking van de rechtbank. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover deze ziet op het afwijzen van voormeld verzoek van de vrouw en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het deel van de vrouw in de verkoopopbrengst, te weten: een bedrag van € 9.468,10, alsnog zal worden voldaan aan de vrouw door de man, kosten rechtens.

4.3

Het verweer van de man in principaal appel strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar verzoek dan wel tot afwijzing van dit verzoek en tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.

4.4

In zijn incidenteel appel verzoekt de man, voor zover wettelijk toegestaan, uitvoerbaar bij voorraad, een zorg- en contactregeling vast te stellen tussen de man en zijn zoon inhoudende dat zijn zoon de helft van de week, alsmede de helft van de schoolvakanties bij hem verblijft althans een regeling vast te stellen zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren. Kosten rechtens.

5De motivering van de beslissing

Verspilling

5.1

De vrouw stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de netto-verkoopopbrengst van de echtelijke woning aan [adres] ter hoogte van € 18.936,19 is gebruikt voor de aflossing van de huwelijkse schulden. Volgens de vrouw is de rechtbank er ten onrechte vanuit gegaan dat er ten tijde van de overboeking (naar het hof begrijpt:) naar de rekening van de man en vervolgens naar de rekening van de vader van de man sprake was van huwelijkse schulden en dat de gestelde aflossing daarop betrekking had. De man heeft de netto-verkoopopbrengst ten onrechte en zonder de toestemming van de vrouw aan zijn vader overgemaakt. Hierdoor is de vrouw benadeeld. De vrouw stelt zich op het standpunt dat er sprake is van verspilling van een gemeenschapsgoed. De man voert gemotiveerd verweer.

5.2

Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:164 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de echtgenoot, die een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen benadeelt doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen van de gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder vereiste toestemming of machtiging heeft verricht, gehouden na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.

5.3

Tussen partijen is niet in geschil dat de volledige netto-verkoopopbrengst na de levering van de echtelijke woning op 20 augustus 2020 via de bankrekening van de man, is overgeboekt naar de bankrekening van de vader van de man. Hoewel de rechtbank overwoog dat met die gelden huwelijkse schulden zijn voldaan, is ter zitting bij het hof komen vast te staan dat er ten tijde van het overboeken van de netto-verkoopopbrengst geen sprake (meer) was van huwelijkse schulden. De man heeft desgevraagd geen duidelijk antwoord (kunnen) (ge)geven op de vraag welke titel ten grondslag lag aan deze overboeking aan zijn vader. Dat sprake was van wilsovereenstemming dat de man de netto-verkoopopbrengst aan zijn vader zou overboeken, hetgeen de man stelt en de vrouw betwist, is het hof niet gebleken. In het echtscheidingsconvenant is weliswaar opgenomen dat partijen na de verkoop van de echtelijke woning geen verkoopopbrengst te verdelen hadden, maar de vrouw heeft dit convenant, nadat haar de juridische en financiële gevolgen waren uitgelegd door haar advocaat, niet willen ondertekenen. Naar het oordeel van het hof is in hoger beroep voldoende komen vast te staan dat de man binnen een periode van zes maanden voor aanvang van het geding zonder recht of titel voornoemd bedrag heeft overgeboekt naar de rekening van zijn vader, dat daar niets tegenover stond en dat de vrouw in deze beslissing niet is gekend. Op grond van het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat de man met de overboeking van deze gelden wegens verspilling de gemeenschap heeft benadeeld. De grief van de vrouw slaagt. De man is verplicht om de geleden schade aan de gemeenschap te vergoeden. Nu alle overige goederen van de gemeenschap inmiddels zijn verdeeld, zal het hof de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting veroordelen tot vergoeding van de helft van dit bedrag (dat is € 9.468,10) aan de vrouw. Het hof zal aldus beslissen.

Zorgregeling

5.4

De man heeft in zijn incidenteel hoger beroep verzocht om de zorgregeling, zoals die door partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen te wijzigen. Ten tijde van het maken van de afspraken verbleef de man in het buitenland. Inmiddels is de man weer terug in Nederland. Nu partijen de zorg voor de minderjarige feitelijk gelijk hebben verdeeld wenst de man dat de feitelijke situatie wordt vastgelegd in een beschikking.

5.5

Het hof overweegt als volgt. Ter zitting hebben partijen aan het hof te kennen gegeven dat de zorgregeling op dit moment goed en soepel verloopt. Op het moment dat de man in het buitenland verbleef heeft de vrouw goede afspraken met de ouders van de man kunnen maken en nu de man weer terug in Nederlands is, verblijft de minderjarige (globaal) de helft van de tijd bij de (ouders van de) man. De zorgregeling wordt, conform de afspraken daarover in het ouderschapsplan, telkens in goed onderling overleg vastgesteld. De man heeft ter zitting aangegeven in de nabije toekomst weer te gaan studeren, daarnaast heeft de vrouw een flexibele baan en dit noopt dan ook tot een flexibele opstelling van beide partijen. Het hof heeft gezien dat partijen goed in staat blijken om in onderling overleg tot afspraken over de zorgregeling te komen en dat partijen zich daarbij daadwerkelijk flexibel opstellen. Het hof acht het ook van groot belang voor de ontwikkeling van de minderjarige dat partijen hem in staat stellen om met beide ouders een goede band op te bouwen en te behouden. Partijen hebben ter zitting te kennen gegeven de flexibele regeling, zoals die nu loopt, te willen handhaven. Op grond van het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om een regeling vast te stellen waarin een exacte verdeling van de tijd tussen de ouders is opgenomen. Het hof heeft er vertrouwen in dat partijen, zoals ook afgesproken in het ouderschapsplan, in staat blijven om in onderling overleg en in het belang van de minderjarige afspraken te maken over de zorgregeling en deze aldus uit te voeren. Het hof zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.

Proceskosten

5.6

Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten van partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

veroordeelt de man om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 9.468,10;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, B. Breederveld en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. A.M. Sipkes-Kerkman als griffier, en is op 15 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733