Rechtbank Zeeland-West-Brabant 17-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3338

Datum publicatie21-06-2022
ZaaknummerC/02/393950 FA RK 22-303
ProcedureRekestprocedure
ZittingsplaatsBreda
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Indexering alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Partijen zijn het erover eens dat de man € 25 p.mnd. kinderalimentatie moet betalen. De man stelt echter dat het bedrag niet geïndexeerd moet worden, omdat het laagste bedrag aan KAL al jaren € 25 is. De man heeft echter geen inkomensgegevens overgelegd en hij heeft ook niet gesteld hoe zijn inkomenssituatie er sinds de afspraak van partijen uitziet en hoe zijn inkomen zich de komende jaren naar verwachting zal gaan ontwikkelen. Rechtbank sluit indexering dan ook niet uit.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Breda

Zaaknummer: C/02/393950 FA RK 22-303

beschikking betreffende levensonderhoud

in de zaak van

[naam 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. R.A.H. Vullings,

en

[naam 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. A. Harent.

1. Het procesverloop

1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:

- het op 28 december 2021 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;

- het op 28 maart 2022 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek;

- het op 20 mei 2022 ontvangen verweer op zelfstandig verzoek;

- de brief van mr. Harent van 24 mei 2022.

2De feiten

2.1.

Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:

- partijen hebben een relatie met elkaar gehad;

- uit hun relatie is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017. Dit kind is door de man erkend;

- er is geen rechterlijke uitspraak van kracht op grond waarvan de man een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige moet voldoen.

3De verzoeken

3.1.

De vrouw verzoekt, samengevat, vaststelling van een met ingang van

1 december 2021 door de man ten behoeve van de minderjarige te betalen onderhoudsbijdrage van € 25,= per maand, te vermeerderen met de wettelijke indexering per 1 januari 2022.

3.2.

De man verzoekt, samengevat, vaststelling van een met ingang van 1 december 2021 door hem ten behoeve van de minderjarige te betalen onderhoudsbijdrage van € 25,= per maand, met uitsluiting van de wettelijke indexering.

4De beoordeling

4.1.

Partijen zijn het erover eens dat de man met ingang van 1 december 2021 een bijdrage van € 25,= per maand ten behoeve van de minderjarige moet voldoen. Partijen verschillen evenwel van mening over de vraag of deze bijdrage jaarlijks moet worden verhoogd met de wettelijke indexering. Op verzoek van partijen zal de rechtbank de zaak schriftelijk afdoen.

4.2.

De vrouw verzoekt de bijdrage te indexeren per 1 januari 2022 en stelt in dit verband het volgende. De ingangsdatum van de bijdrage is door partijen bepaald op 1 december 2021 en het uitgangspunt is dat de eerste indexering plaatsvindt op de eerstvolgende 1 januari. Juist omdat de bijdrage van de man in de kosten van de minderjarige slechts de minimale bijdrage betreft en die minimale bijdrage in de afgelopen jaren steeds hetzelfde is gebleven, is het niet redelijk dat (ook nog) van het wettelijk uitgangspunt van indexering wordt afgezien.

4.3.

De man verzoekt om op grond van artikel 1:402a lid 5 BW de indexering van de bijdrage geheel uit te sluiten en voert hiertoe het volgende aan. Volgens de Hoge Raad moet uitsluiting van de wettelijke indexering door de rechter zijn gebaseerd op de omstandigheid dat de veronderstelling waarvan artikel 1:402a lid 1 BW uitgaat – te weten dat het inkomen van de alimentatieplichtige bij overigens gelijkblijvende omstandigheden wijziging ondergaat overeenkomstig het daar vermelde algemene indexcijfer – in het desbetreffende individuele geval niet van toepassing is (ECLI:NL:HR:1981:AG4262). De minimale bijdrage voor één kind is al jaren € 25,= per maand. Alleen het bij deze minimum draagkracht horende netto besteedbaar inkomen (NBI) stijgt jaarlijks. Zolang de man een NBI heeft dat hoort bij de minimum draagkracht, moet de indexering van de bijdrage worden uitgesloten.

4.4.

Op grond van artikel 1:402a lid 1 BW worden onderhoudsbijdragen jaarlijks van rechtswege vermeerderd met het voor het betreffende jaar door de Minister van Rechtsbescherming vastgestelde indexeringspercentage. De rechter kan de wettelijke indexering uitsluiten indien blijkt dat het inkomen van de alimentatieplichtige niet zoveel stijgt als het vastgestelde indexeringspercentage indiceert. De rechtbank stelt vast dat de man niet heeft gesteld hoe zijn inkomenssituatie er sinds 1 december 2021 (de ingangsdatum van de tussen partijen overeengekomen bijdrage) uitziet en hoe zijn inkomen zich de komende jaren naar verwachting zal gaan ontwikkelen. Evenmin heeft hij stukken ten aanzien van zijn inkomen overgelegd. De rechtbank is dus niet in staat om vast te stellen dat het inkomen van de man niet ieder jaar stijgt met de wettelijke indexering. Dit betekent dat de rechtbank geen reden heeft om, in afwijking van het in artikel 1:402a lid 1 BW neergelegde uitgangspunt, de wettelijke indexering uit te sluiten. De rechtbank zal dan ook het verzoek van de vrouw toewijzen onder afwijzing van het verzoek van de man ter zake het uitsluiten van de indexering.

5De beslissing

De rechtbank

bepaalt dat de man met ingang van 1 december 2021 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op

[geboortedatum] 2017, aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 25,= (vijfentwintig euro) per maand, te vermeerderen met de wettelijke indexering per 1 januari 2022;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Kraats, en, in tegenwoordigheid van

mr. De Wit, griffier, in het openbaar uitgesproken op

Mededeling van de griffier:

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het

gerechtshof ’s-Hertogenbosch.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733