Hoge Raad 17-06-2022, ECLI:NL:HR:2022:870

Datum publicatie17-06-2022
Zaaknummer21/01703
ProcedureCassatie
Formele relatiesConclusie: ECLI:NL:PHR:2022:40, Gevolgd; In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2021:166, Bekrachtiging/bevestiging
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming; Bewind
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Uit de parlementaire geschiedenis van art. 1:435 lid 3 BW volgt dat de gegronde redenen om af te wijken van de voorkeur van de rechthebbende voor de bewindvoerder niet enkel betrekking behoeven te hebben op de persoon naar wie de voorkeur van de rechthebbende uitgaat, maar ook gelegen kunnen zijn in andere omstandigheden die zich met het oog op de belangen van de rechthebbende ertegen verzetten dat de voorkeur van de rechthebbende wordt gevolgd. Belangenafweging toegestaan.

Volledige uitspraak


HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 21/01703

Datum 17 juni 2022

BESCHIKKING

In de zaak van

[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

hierna: de rechthebbende,

advocaat: K. Aantjes,

tegen

1. [de dochter],
wonende te [woonplaats],

hierna: de dochter,

2. [de bewindvoerder], handelende onder de naam [A],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],

hierna: de bewindvoerder,

BELANGHEBBENDEN in cassatie,

niet verschenen.

1. Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

    de beschikking in de zaak 8110836 BM VERZ 19-2451 MVH van de kantonrechter te Alkmaar van 25 oktober 2019;

    de beschikking in de zaak 200.272.851/01 van het gerechtshof Amsterdam van 19 januari 2021.

De rechthebbende heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De dochter en de bewindvoerder hebben geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

2Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Bij beschikking van 14 maart 2016 heeft de kantonrechter wegens de geestelijke of lichamelijke toestand van de rechthebbende, een bewind ingesteld over de goederen die haar toebehoren of zullen toebehoren, met benoeming van de bewindvoerder als zodanig. Vanaf 2012 is, met onderbrekingen, eveneens sprake geweest van bewindvoering over de goederen van de rechthebbende.

(ii) Bij beschikking van 25 januari 2019 heeft de kantonrechter de bewindvoerder in die hoedanigheid ontslagen en de dochter benoemd tot bewindvoerder.

2.2

In oktober 2019 heeft de dochter een spoedverzoek ingediend om, voor zover in cassatie van belang, haar te ontslaan uit de functie van bewindvoerder en een andere bewindvoerder te benoemen.

2.3

De kantonrechter heeft de dochter als bewindvoerder ontslagen en met ingang van de datum van de beschikking de bewindvoerder (wederom) als zodanig benoemd.

2.4

De rechthebbende verzoekt in hoger beroep om te bepalen dat [betrokkene 1], h.o.d.n. [B] V.O.F. (hierna: [betrokkene 1]), tot bewindvoerder wordt benoemd.

2.5

Het hof 1 heeft dit verzoek afgewezen. Daartoe overwoog het hof:

“5.8 (…) Ingevolge artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich hiertegen verzetten. Het hof is in de onderhavige kwestie van oordeel dat sprake is van gegronde redenen om af te wijken van deze voorkeur.

5.9

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof duidelijk geworden dat sinds 2012, in verschillende periodes van onderbewindstelling, vijf verschillende (professionele) bewindvoerders zijn benoemd waarmee de samenwerking telkens is beëindigd. Rechthebbende heeft ter zitting bevestigd dat de communicatie met de voorgaande bewindvoerders niet goed verliep. Bij beschikking van 25 januari 2019 heeft de kantonrechter overwogen dat de verstandhouding tussen de huidige bewindvoerder en rechthebbende dusdanig was verstoord dat geen zinvolle samenwerking meer mogelijk was en daarom aan het bewind geen juiste invulling meer kon worden gegeven. Om die reden is de dochter van rechthebbende, op hun beider verzoek, benoemd tot bewindvoerder. Nadien is gebleken dat ook deze samenwerking niet goed is verlopen.

5.10

Het hof overweegt dat uit het voorgaande en uit de ter zitting in hoger beroep gegeven toelichting van de huidige bewindvoerder is gebleken dat de continuïteit in de bewindvoering in de afgelopen jaren grotendeels ontbrak, omdat telkens nieuwe bewindvoerders elkaar hebben opgevolgd. Ook is gebleken dat rechthebbende nog altijd problematische schulden heeft en haar (schulden)positie steeds meer verslechtert, omdat zij, zoals ter zitting is gebleken, nieuwe financiële verplichtingen aangaat. Het hof acht het dan ook van belang dat thans een bewindvoerder het bewind uitvoert die de situatie van rechthebbende kent en met haar kan communiceren, zodat de schulden van rechthebbende op een juiste manier gesaneerd kunnen worden. Hoewel de verstandhouding tussen de huidige bewindvoerder en rechthebbende voorheen niet goed was, zoals de kantonrechter ook in de beschikking van 25 januari 2019 concludeert, is ter zitting in hoger beroep gebleken dat in het afgelopen jaar een manier is gevonden waarop partijen (redelijk) met elkaar kunnen communiceren. Rechthebbende heeft inmiddels binnen het kantoor van de huidige bewindvoerder een ander contactpersoon gekregen die het bewind uitvoert, te weten (…). Op vragen van het hof heeft rechthebbende ter zitting bevestigd dat zij met [deze persoon] kan communiceren. Ook is gebleken dat de huidige bewindvoerder het dossier kent en weet hoe zij met rechthebbende kan omgaan. Dit acht het hof in het belang van rechthebbende. Het hof heeft dan ook gegronde redenen om in dit geval af te wijken van de door rechthebbende uitgesproken voorkeur tot de benoeming van de door haar voorgedragen bewindvoerder. Het verzoek van rechthebbende zal dan ook worden afgewezen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.”

3Beoordeling van het middel

3.1

Onderdeel I van het middel klaagt dat het hof heeft miskend dat toepassing van de tenzij-bepaling van art. 1:435 lid 3 BW vereist dat sprake is van gegronde bezwaren die betrekking hebben op de persoon naar wie de voorkeur van de rechthebbende uitgaat. Deze persoon moet gelet op hetgeen van hem wordt verwacht, ongeschikt zijn. Er is geen ruimte voor een belangenafweging, aldus de klacht.

3.2

Art. 1:435 lid 3 BW bepaalt dat de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende volgt, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.

3.3

Uit de parlementaire geschiedenis 2 van art. 1:435 lid 3 BW volgt dat de gegronde redenen om af te wijken van de voorkeur van de rechthebbende niet enkel betrekking behoeven te hebben op de persoon naar wie de voorkeur van de rechthebbende uitgaat, maar ook gelegen kunnen zijn in andere omstandigheden die zich met het oog op de belangen van de rechthebbende ertegen verzetten dat de voorkeur van de rechthebbende wordt gevolgd. Dat betekent dat de hiervoor in 3.1 genoemde klacht faalt.

3.4

Onderdeel I klaagt verder dat de gronden waarop het hof is voorbijgegaan aan de voorkeur van de rechthebbende die beslissing niet kunnen dragen, en dat het hof de stelling van de rechthebbende dat er geen gegronde redenen zijn die zich verzetten tegen de benoeming van [betrokkene 1] en dat deze zich bereid heeft verklaard het bewind te voeren, niet kenbaar in zijn oordeel heeft betrokken.

3.5

Het hof heeft vastgesteld dat sinds 2012 verschillende bewindvoerders zijn benoemd, dat de samenwerking met hen telkens is beëindigd omdat de communicatie met de rechthebbende niet goed verliep (rov. 5.9), dat de rechthebbende nog altijd problematische schulden heeft en dat haar (schulden)positie steeds verder verslechtert doordat zij nieuwe financiële verplichtingen aangaat (rov. 5.10). Het hof heeft, tegen de achtergrond van deze omstandigheden, van belang geacht dat een bewindvoerder wordt benoemd die (i) de continuïteit van de bewindvoering kan waarborgen, (ii) de situatie en het dossier van de rechthebbende kent en (iii) bij de vervulling van zijn taak als bewindvoerder met de rechthebbende kan communiceren. Verder ligt in het oordeel van het hof besloten dat zeker is dat de bewindvoerder aan alle voormelde criteria voldoet, en dat dit niet geldt voor [betrokkene 1]. Dit alles is in cassatie niet bestreden. Aan een en ander kon het hof de conclusie verbinden dat sprake is van gegronde redenen om af te wijken van de voorkeur van de rechthebbende. Ook de hiervoor in 3.4 genoemde klacht faalt dus.

3.6

Onderdeel II mist zelfstandige betekenis en kan evenmin tot cassatie leiden.

4Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 17 juni 2022.

1

Gerechtshof Amsterdam 19 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:166.

2

Zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.3-3.4.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733