Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4904

Datum publicatie16-06-2022
Zaaknummer200.301.707
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenPensioen; Pensioenverevening;
Familieprocesrecht; Bewijsrecht; Uitleg / Haviltex
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

In convenant staat: "Partijen zullen de door de vrouw ten tijde van het huwelijk opgebouwde pensioenrechten verevenen conform de wettelijke standaardregeling". Omdat deze pensioenen te gering zijn om te verevenen, is de vrouw volgens de man gehouden hem de helft van de bruto-uitkeringen te betalen bij het betaalbaar stellen van de pensioenaanspraken. Hof legt passage convenant uit aan de hand van de Haviltexmaatstaf.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.301.707

zaaknummer rechtbank C/16/508479

arrest van 14 juni 2022

in de zaak van

[appellant]

die woont in [woonplaats1]

die hoger beroep heeft ingesteld

en bij de rechtbank optrad als eiser

hierna ‘de man’ te noemen

vertegenwoordigd door mr. J. van Ravenshorst

tegen

[geïntimeerde]

die woont in [woonplaats2]

en bij de rechtbank optrad als verweerster

hierna ‘de vrouw’ te noemen

vertegenwoordigd door mr. J.J. Blok

1Het verloop van de procedure in hoger beroep

De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht op 12 mei 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:

  • de dagvaarding in hoger beroep

  • de memorie van grieven

  • de memorie van antwoord

2De kern van de zaak

2.1

Het huwelijk van partijen is [in] 2018 geëindigd door echtscheiding. Tussen hen is in geschil of pensioenrechten die de vrouw tijdens het huwelijk heeft opgebouwd moeten worden verevend.

2.2

Zij hebben in hun huwelijkse voorwaarden de volgende afspraak gemaakt:

“Bij echtscheiding en scheiding van tafel en bed worden de door de echtgenoten

opgebouwde pensioenaanspraken verevend conform het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Bij die verevening zullen de voor het huwelijk opgebouwde pensioenrechten niet worden betrokken."

2.3

In hun echtscheidingsconvenant hebben zij de volgende afspraak over hun pensioenaanspraken gemaakt:

“De vrouw ziet jegens de man en zijn vennootschap af van welke aanspraak op

pensioenverevening of -verrekening van het door de man als DGA in zijn vennootschap opgebouwde pensioen en hiernaast doet zij afstand van haar eventuele aanspraken op nabestaandenpensioen. Waar al dan niet om fiscale redenen hiertoe nog nader formaliteiten vervuld moeten worden, zal de vrouw daaraan meewerken, zoals het op eerste verzoek van de man een formulier mede ondertekenen, waarin zij er mee instemt dat het pensioen van de man in eigen beheer wordt omgezet in een ODV (oudedagsvoorziening) van de man.

Partijen zullen de door de vrouw ten tijde van het huwelijk opgebouwde pensioenrechten verevenen conform de wettelijke standaardregeling met uitzondering van de pensioendelen van de vrouw geïdentificeerd in het pensioenoverzicht van [naam1] d.d 15-08-2018 als NN- [nummer1] en NN- [nummer2] met respectievelijk waardes EUR 171 en EUR 2.167 = EUR 2.338 ouderdomspensioen. Deze twee items verblijven zonder nadere verrekening aan de vrouw."

2.4

De vrouw heeft – naast de in het echtscheidingsconvenant genoemde ‘pensioendelen’ op het overzicht van [naam1] – tijdens het huwelijk zes pensioenaanspraken opgebouwd. Bij de uitvoering van de afspraken uit het echtscheidingsconvenant is gebleken dat het gaat om zogeheten kleine pensioenen die niet hoeven te worden verevend (artikel 3 lid 3 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS)) ; bij elk van deze pensioenen gaat het deel van het pensioen waarop recht op uitbetaling ontstaat het bedrag dat in artikel 66 lid 1 Pensioenwet is genoemd niet te boven. Dat bedrag was in 2018 € 474,11 per pensioen.

2.5

Omdat deze pensioenen te gering zijn om te verevenen, is de vrouw volgens de man gehouden hem de helft van de bruto-uitkeringen te betalen bij het betaalbaar stellen van de pensioenaanspraken. De man becijfert het totale bedrag dat is opgebouwd in de zes pensioenen op € 2.942 per jaar, waarvan de helft (€ 1.471 per jaar) aan hem zou toekomen. De man heeft een voorstel gedaan om bij drie van deze pensioenen het vereveningsaandeel van de man zodanig te verhogen dat hij (1) telkens recht heeft op een hoger bedrag dan € 474,11, zodat deze drie pensioenen niet langer buiten verevening blijven en (2) de man zo in totaal een bedrag van € 1.471 per jaar krijgt. Het gaat om drie pensioenen bij [naam2] . De vrouw heeft dat voorstel afgewezen.

2.6

De man heeft bij de rechtbank gevorderd dat de vrouw wordt veroordeeld mee te werken aan verevening van de drie pensioenen bij [naam2] overeenkomstig zijn voorstel dan wel een voorziening te geven die recht doet aan de afspraken die partijen in het echtscheidingsconvenant over de verevening/verrekening van pensioenen hebben gemaakt.

2.7

De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat zijn afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.

3Het oordeel van het hof

3.1

Het hof zal net als de rechtbank de vorderingen van de man afwijzen. Daarbij zal het hof ingaan op de volgende vragen:

  1. Hoe moet de passage in het echtscheidingsconvenant: “Partijen zullen de door de vrouw ten tijde van het huwelijk opgebouwde pensioenrechten verevenen conform de wettelijke standaardregeling (…)” worden uitgelegd?

  2. Vloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voort dat de man en de vrouw ook de kleine pensioenen moeten verevenen, verrekenen of verdelen (artikel 6:248 lid 1 BW) ? Is wat partijen hebben afgesproken niet van toepassing omdat dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW) ?

  3. Brengt artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM of artikel 17 lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie mee dat de man en de vrouw ook de kleine pensioenen moeten verevenen, verrekenen of verdelen?

  4. Is de afspraak dat partijen de door de vrouw in het huwelijk opgebouwde pensioenrechten conform de wettelijke standaardregeling verevenen nietig en vatbaar voor conversie (artikel 3:42 BW) ?

a. uitleg van de bepaling in het echtscheidingsconvenant

3.2

De man stelt dat partijen hebben afgesproken dat alle pensioenen, ook de kleine pensioenen van de vrouw, worden verevend, verrekend of verdeeld. De vrouw betwist dat. De (juridische) standpunten van de man en de vrouw worden bepaald door de betekenis die zij geven aan de passage “verevenen conform de wettelijke standaardregeling” uit het echtscheidingsconvenant. Het hof moet bepalen wat de betekenis van die passage is en of de uitleg die de man daaraan geeft moet worden gevolgd. Daarbij geldt de Haviltexmaatstaf: wat de betekenis van de overeenkomst is, is niet alleen afhankelijk van wat er staat, maar ook van wat partijen daaruit redelijkerwijs mochten afleiden. Daarbij kan het hof onder meer letten op wat er tussen hen is besproken, maar ook wat tussen hen gebruikelijk was en hoe zij zich hebben gedragen.

3.3

De tekst van de overeenkomst ondersteunt de uitleg van de man niet, wel die van de vrouw. De wettelijke regeling waarnaar de man en de vrouw uitdrukkelijk verwijzen is die van de WVPS. Onderdeel van die wettelijke regeling is dat kleine pensioenen niet worden verevend (artikel 3 lid 3 WVPS) . De afspraak is bovendien in lijn met wat de man en de vrouw in hun huwelijkse voorwaarden hebben afgesproken. Daarin staat immers:

“ (…) worden de door de echtgenoten opgebouwde pensioenaanspraken verevend conform het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.”

De man stelt wel dat ook die afspraak in de huwelijkse voorwaarden inhoudt dat partijen ook kleine pensioenen moeten verevenen of verdelen, maar hij licht dat verder niet toe en de vrouw betwist dat. Het hof moet die stelling dan ook buiten beschouwing laten.

3.4

Voor de uitleg van die tekst is ook de context van de uit te leggen passage van belang. De zin waarin de passage over de verevening conform de wettelijke standaardregeling staat gaat verder als volgt: “met uitzondering van de pensioendelen van de vrouw geïdentificeerd in het pensioenoverzicht van [naam1] d.d 15-08-2018 als NN- [nummer1] en NN- [nummer2] met respectievelijk waardes EUR 171 en EUR 2.167 = EUR 2.338 ouderdomspensioen. Deze twee items verblijven zonder nadere verrekening aan de vrouw." De vraag is nu of uit dat vervolg is af te leiden dat de man en de vrouw hebben afgesproken de andere zes kleine pensioenen wel te verevenen, verrekenen of verdelen. Dat is volgens het hof niet zo. De man heeft onweersproken toegelicht dat deze twee pensioendelen nagenoeg gelijk zijn aan het pensioen dat de man in eigen beheer in zijn BV heeft opgebouwd en dat partijen daarom hebben afgesproken ze tegen elkaar weg te strepen. Uit deze afspraak is niet af te leiden dat partijen dan ook hebben afgesproken de andere pensioenaanspraken van de vrouw altijd te verevenen, verrekenen of verdelen. Het een zegt niets over het ander. De man zegt nog dat hij die andere pensioenaanspraken van de vrouw zou hebben willen verrekenen met zijn pensioen in eigen beheer als hij had geweten dat die kleine pensioenen niet hoeven te worden verevend; hij is ervan overtuigd dat de vrouw daaraan dan zou hebben meegewerkt. Die uitspraak weerspreekt de uitleg van de man dat partijen hebben afgesproken die kleine pensioenen sowieso te verevenen, verrekenen of verdelen.

3.5

Voor de uitleg is verder van belang hoe de afspraak tot stand is gekomen. De man leidt uit correspondentie tussen de advocaten van de man en de vrouw (productie 8 bij de memorie van grieven) en uit berekeningen ten aanzien van de pensioenen van de vrouw (productie 4 dagvaarding rechtbank) en een berekening van de adviseur van de man van zijn pensioen (productie 5 dagvaarding rechtbank) af dat het de bedoeling was ook de kleine pensioenen van de vrouw te verevenen, verrekenen of verdelen. Het hof ziet net als de vrouw in geen van deze stukken aanknopingspunten voor de uitleg van de man. Het zijn ‘slechts’ berekeningen. In deze stukken is niet te lezen welke consequenties partijen aan die berekeningen verbinden. Productie 8 bevat naast een berekening een mailbericht van de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man. Daarin noemt de advocaat van de vrouw vier opties voor de pensioendiscussie:

Partijen zien over en weer af van elkaars pensioen;

Uw client betaalt aan cliente een nader af te spreken een bedrag ineens uit zijn aandeel in de overwaarde van de woning, waarbij hij zijn pensioenopbouw houdt en de aanspraken van cliente cfm de wet worden verevend;

Een van de pensioen potjes van cliente word ingezet en "uitgeruild"' tegen het door uw client in zijn BV opgebouwde pensioen waarbij partijen afzien van verevening van dat deel van het pensioen van cliente;

Partijen parkeren het pensioenprobleem en spreken in het convenant op welke wijze en door wie zij zich voor 1 januari 2019 bindend laten adviseren, waarbij zij zich verplichten te handelen op basis van het verstrekte advies;

Komen partijen er alsdan nog niet uit dan leggen zij hun geschil aan de rechter voor hetgeen simpel gezegd betekent dat uw client in actie zal moeten komen.”

Geen van deze opties behelst de afspraak die de man in de passage in het echtscheidingsconvenant leest.

3.6

Andere verklaringen of gedragingen van de man en de vrouw die de uitleg van de man kunnen ondersteunen zijn niet gesteld. Het hof zal de man niet volgen in zijn uitleg.

b. aanvullende en beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 en lid 2 BW)

3.7

De vraag is of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de man en de vrouw ook de kleine pensioenen van de vrouw moeten verevenen, verrekenen of verdelen (aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 1 BW) . De man bepleit dat de eisen van de redelijkheid en billijkheid in dit geval toch meebrengen dat die kleine pensioenen moeten worden verevend, verrekend of verdeeld. Hij voert daarvoor twee argumenten aan: (1) ‘vele kleintjes maken één grote’ en (2) de vrouw wist bij het aangaan van het echtscheidingsconvenant niet dat kleine pensioenen niet hoefden te worden verevend en heeft dat pas achteraf bedacht en zich achter de wet verscholen.

3.8

Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen moet rekening worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij dit geval zijn betrokken (artikel 3:12 BW) . Uitgangspunt is dat redelijkheid en billijkheid eisen dat partijen gebonden zijn aan wat ze hebben afgesproken. Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat die afspraak inhoudt dat de kleine pensioenen van de vrouw niet hoeven te worden verevend. De twee argumenten van de man zijn onvoldoende om te oordelen dat de eisen van de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat weliswaar niet volgens de WVPS hoeft te worden verevend, maar dat toch de pensioenaanspraken van de vrouw moeten worden verrekend of verdeeld. De man heeft daar weliswaar een persoonlijk belang bij, maar de vrouw juist niet, terwijl uit de afspraak van partijen voortvloeit dat er met de kleine pensioenen juist niets hoeft te gebeuren. Van algemeen erkende rechtsbeginselen of in Nederland levende rechtsovertuigingen waarmee hier rekening zou moeten worden gehouden is niet gebleken. De man heeft die niet in zijn toelichting betrokken.

3.9

De beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW) zou ertoe kunnen leiden dat de afspraak van partijen in het echtscheidingsconvenant over de verevening buiten toepassing blijft. Dat zou niet betekenen dat de vrouw dan gehouden is de kleine pensioenen met de man te verevenen, te verrekenen of te verdelen. Een beroep op die beperkende werking kan de man dan ook niet baten.

c. artikel 1 Eerste Protocol EVRM/artikel 17 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

3.10

De man licht niet toe hoe toepassing van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM of artikel 17 lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ertoe kan leiden dat de man en de vrouw ook de kleine pensioenen moeten verevenen, verrekenen of verdelen. Beide bepalingen gaan over het ontnemen van eigendom. De man licht niet toe op welke wijze van ontneming van (zijn) eigendom in deze zaak sprake is.

d. conversie nietige afspraak (artikel 3:42 BW) ?

3.11

Rest tot slot de vraag of de afspraak dat partijen de door de vrouw in het huwelijk opgebouwde pensioenrechten conform de wettelijke standaardregeling verevenen nietig is en vatbaar voor conversie in de zin van artikel 3:42 BW.

3.12

De inhoud en strekking van de afspraak zijn volgens het hof niet in strijd met de goede zeden of de openbare orde en ook niet met een dwingende wetsbepaling. De afspraak is niet meer dan de bevestiging van wat partijen al eerder in hun huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen en sluit geheel aan bij wat de wet regelt over pensioenverevening. Er zijn ook geen andere gronden voor nietigheid naar voren gebracht. Voor conversie in de zin van artikel 3:42 BW is dan ook geen aanleiding.

bewijsaanbod

3.13

De man biedt aan al zijn stellingen te bewijzen door het horen van zichzelf en zijn advocaat als getuigen. Zijn bewijsaanbod geldt specifiek ten aanzien van de bedoeling van partijen dat de pensioenopbouw van partijen gelijkelijk zou worden verdeeld met inbegrip van de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen.

3.14

Een partij moet in hoger beroep tot getuigenbewijs moet worden toegelaten indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod voldoende specifiek is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechter, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, zal moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert. In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zou kunnen afleggen, doch zal in het algemeen niet mogen worden verlangd dat daarbij ook wordt aangegeven wat daarover door getuigen zal kunnen worden verklaard. 1

3.15

Het hof is van oordeel dat de man in dit geval niet voldoende concreet aangeeft welke stellingen zijn bewijsaanbod betreft. Dat dit bewijsaanbod gaat om de bedoeling van partijen en de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen is te weinig concreet. De man specificeert niet welke concrete feiten of omstandigheden waaruit die bedoeling is af te leiden hij wil bewijzen. Hij specificeert ook niet welke feiten of omstandigheden ten aanzien van de totstandkoming van de overeenkomst hij wil bewijzen. Het bewijsaanbod is dan ook onvoldoende specifiek.

conclusie

3.16

Het hoger beroep slaagt niet; alle grieven falen. Omdat de man in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.

3.17

De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4De beslissing

Het hof:

1. bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 12 mei 2021

2. veroordeelt de man tot betaling van de volgende proceskosten van de vrouw:

€ 338 aan griffierecht € 1.114 aan salaris van de advocaat van de vrouw (1 procespunten x hoger beroep tarief II) € 163 aan nakosten (kosten die ontstaan na deze uitspraak)

3. al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente

4. veroordeelt de man tot betaling van € 85,- aan extra nakosten als de kosten niet binnen 14 dagen nadat de deurwaarder deze uitspraak heeft betekend aan de man zijn betaald. Als daarna niet is betaald, dan worden die kosten verder verhoogd met de wettelijke rente

5. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad

6. wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.H.H.A. Moes , en is door de voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.

1

HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3009, rov. 3.5.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733