Rechtbank Zeeland-West-Brabant 14-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3092

Datum publicatie16-06-2022
ZaaknummerC/02/371950 / FA RK 20-2368
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMiddelburg
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR huwelijk;
Familieprocesrecht; Bevoegdheid;
Kinderen; Gezag
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Ontbinding geregistreerd partnerschap/wettelijke samenwoning naar Belgisch recht. NL rechter rechtsmacht (art. 4 lid 4 Rv). NL recht toepasselijk (art. 10:87 BW). Voorvraag: buitenlands geregistreerd partnerschap naar NL recht erkend (art. 10:61 lid 5 BW). Inhoudelijke beoordeling: ontbinding geregistreerd partnerschap, ouderlijk gezag (rechtsmacht: art. 8 Brussel IIbis, NL recht toepasselijk: art. 15 HKBV 1996, man onbereikbaar: eenhoofdig gezag), kinderalimentatie (rechtsmacht: art. 3 sub c AlimentatieVo, NL recht toepasselijk: art. 3 Protocol).

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht Middelburg

zaak/rekestnr: C/02/371950 / FA RK 20-2368

beschikking d.d. 14 juni 2022

in de zaak van

[naam] (hierna de vrouw), wonende te [plaats] ,

verzoekster,

advocaat: mr. J. Schuttkowski te Hulst, en

[naam] (hierna de man),

wonende te [plaats] , maar feitelijk zonder bekende woon en/of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,

gerequestreerde.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, hierna te noemen: de Raad.

1Het procesverloop

1.1

De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:

  • het op 8 mei 2020 ingekomen verzoekschrift tot ontbinding geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen, met bijlagen;

  • het op 29 mei 2020 ingekomen aanvullend origineel exploot in verband met betekening in buitenland;

  • het faxbericht d.d. 13 januari 2021 van mr. Schuttkowski;

  • de brief d.d. 22 november 2021 van mr. Schuttkowski, met bijlagen;

  • het F-formulier d.d. 13 januari 2022 van mr. Schuttkowski, met bijlage;

  • het F-formulier d.d. 20 mei 2022 van mr. Schuttkowski, met bijlage;

  • het mailbericht van 25 mei 2022 van de Raad;

  • het mailbericht van 25 mei 2022 van mr. Schuttkowski, met bijlagen.

1.2

De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 25 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De man is, hoewel deugdelijk opgeroepen, niet verschenen. De Raad heeft voorafgaand aan de zitting laten weten dat het wegens capaciteitsproblemen niet mogelijk was zich te laten vertegenwoordigen op de zitting.

1.3

Tussen partijen zijn voorlopige voorzieningen getroffen.

2De feiten

2.1

Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:

  • [naam] , geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] , België,

  • [naam] , geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] , België.

2.2

Partijen hebben op 17 maart 2010 bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [gemeente] , België hun wettelijk samenwonen geregistreerd, conform artikel 1476 Belgisch Burgerlijk Wetboek.

2.3

De man heeft beide minderjarigen erkend.

2.4

Partijen hebben zich op 24 februari 2016 gevestigd in Nederland en hun wettelijk samenwonen naar Belgisch recht doen omzetten naar een geregistreerd partnerschap overeenkomstig artikel 1:80a van het (Nederlands) Burgerlijk Wetboek.

2.5

De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit, de man heeft de Belgische nationaliteit.

3Het geschil

3.1

De vrouw verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

I. de ontbinding uit te spreken van het geregistreerd partnerschap tussen partijen geregistreerd op [datum] 2010 te [plaats] in België met alle wettelijke gevolgen van dien;

II. primair te bepalen dat de vrouw voortaan zal worden belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarig kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;

III. subsidiair te bepalen dat de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , hun hoofdverblijf zullen hebben bij de vrouw alsmede een verdeling van zorg- en opvoedingstaken ter zake beide minderjarige kinderen door de rechtbank in goede justitie te bepalen;

IV. meer-subsidiair te bepalen dat de bepalingen van een door partijen te ondertekenen ouderschapsplan deel zullen uitmaken van de te geven beschikking en het ouderschapsplan aan de beschikking te hechten.

V. te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van 1 september 2019, althans met ingang van datum indiening verzoekschrift, althans met ingang van een door de rechtbank nader te bepalen ingangsdatum een bijdrage verschuldigd zal zijn in de kosten van opvoeding en verzorging van beide minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van

€ 357,00 per kind per maand, althans een door de rechtbank in goede justitie nader vast te stellen bedrag, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

VI. te bepalen dat de woning aan de [adres] tegen een nog nader te taxeren onderhandse verkoopwaarde, alsmede de hypothecaire lening afgesloten bij Argenta Spaarbank N.V. bekend onder [leningnummer] aan de vrouw zullen worden toebedeeld, zulks onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer Argenta Spaarbank N.V. de man ontslaat uit zijn hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de hiervoor genoemde hypotheekschuld, alsmede onder de voorwaarde dat de vrouw ter verwerving van die onverdeelde helft van de woning, aan de man wegens overbedeling dient uit te keren de helft van de nader vast te stellen onderhandse verkoopwaarde van de woning minus met de restanthypotheekschuld op 1 augustus 2019 ad € 211.184,00, en voorts te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van de gehele notariële verdelings- c.q. leveringsakte van de woning, althans de uitspraak in de plaats treedt ter vervanging van de handtekening van de man op de notariële verdelings- c.q. leveringsakte van de woning;

VII. alles kosten rechtens.

3.2

Binnen de daarvoor gestelde termijn is door de man geen verweerschrift ingediend.

3.3

Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van belang, hierna ingegaan.

4De beoordeling

Ontbinding geregistreerd partnerschap

4.1

De vrouw heeft ontbinding van het geregistreerd partnerschap verzocht.

Rechtsmacht

4.2

Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Daartoe overweegt de rechtbank dat beëindiging van een geregistreerd partnerschap en andere vormen van wettelijk geregelde niet-huwelijkse samenlevingsverbanden niet vallen binnen het materiële toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel II-bis), zodat deze verordening niet (rechtstreeks) van toepassing is. De rechtsmacht voor de beëindiging van het geregistreerd partnerschap dient te worden vastgesteld aan de hand van artikel 4, vierde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), op grond waarvan de bevoegdheidsregels van Brussel II-bis van overeenkomstige toepassing worden verklaard op procedures met betrekking tot de ontbinding van een geregistreerd partnerschap. Artikel 3, eerste lid onder a, tweede streepje, Brussel II-bis bepaalt dat bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan zich de laatste gewone woonplaats van de echtgenoten bevindt, indien een van hen daar nog verblijft. Nu deze situatie zich hier voor doet, partijen hebben hun laatste gewone woonplaats in [plaats] gehad, terwijl de vrouw daar nog steeds verblijft, is de Nederlandse rechter bevoegd om over het voorliggende geschil te oordelen.

Toepasselijk recht

4.3

Krachtens artikel 10:87 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht van

toepassing op het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap.

Ontvankelijkheid

4.4

Op grond van artikel 815, tweede lid, Rv jo artikel 828 Rv, voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoek tot ontbinding van een geregistreerd

partnerschap een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in een dergelijk verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv) .

4.5

De vrouw heeft geen, door partijen getekend, ouderschapsplan overgelegd. De vrouw heeft gesteld dat sprake is van een zeer slechte onderlinge verstandhouding waarbij al jarenlang met regelmaat sprake is van huislijk geweld door toedoen van de man zulks in aanwezigheid van beide kinderen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw verder naar voren gebracht dat zij heeft getracht met de man te komen tot een gezamenlijk ouderschapsplan. Zij heeft daartoe een concept ouderschapsplan doen opstellen en dit naar de man gezonden. De man heeft hierop in het geheel niet gereageerd, aldus de vrouw. De vrouw heeft verder opgemerkt dat zij en de man vanaf omstreeks zomer 2021 geen contact meer met elkaar hebben. Zij weet niet waar de man verblijft en heeft ook overigens geen contactgegevens van de man. Zij heeft dan ook geen middelen om de man te bereiken, aldus nog steeds de vrouw.

4.6

Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet van de vrouw worden verlangd dat zij een ouderschapsplan overlegt. De rechtbank verklaart de vrouw dan ook op dit punt ontvankelijk in haar verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap.

Erkenning buitenlands ‘geregistreerd partnerschap’

4.7

Partijen hebben op 17 maart 2010 ten overstaan van een ambtenaar van de burgerlijke stand van de [gemeente] in België een verklaring van wettelijk samenwonen afgelegd als bedoeld in artikel 1476 Belgisch Burgerlijk Wetboek (BBW). Een afschrift van de akte van wettelijk samenwonen (Attest wettelijk samenwonen) is overgelegd als productie 1. In het kader van een verzoek ontbinding geregistreerd partnerschap waarbij dit partnerschap in het buitenland is voltrokken, dient de rechtbank ambtshalve eerst de vraag te beantwoorden of dit partnerschap erkend wordt in Nederland. De beantwoording van deze vraag is van belang omdat een buitenlands geregistreerd partnerschap dat naar Nederlands recht niet wordt erkend, door de Nederlandse rechter niet kan worden ontbonden. De rechtbank overweegt dat de erkenning van een buiten Nederland aangegaan geregistreerd partnerschap wordt geregeld in de artikelen 10:61 – 10:63 BW. Artikel 10:61, eerste lid, BW bepaalt als uitgangspunt dat een buiten Nederland aangegaan geregistreerd partnerschap dat ingevolge het recht van de staat waar het geregistreerd partnerschap is aangegaan rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig wordt erkend. Ingevolge artikel 10:61, vierde lid, BW wordt een geregistreerd partnerschap vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een verklaring omtrent het geregistreerd partnerschap is afgegeven door een bevoegde autoriteit. Artikel 10:61, vijfde lid, BW bevat enkele extra erkenningscriteria waaraan een buiten Nederland geregistreerd partnerschap moet voldoen om in Nederland voor erkenning in aanmerking te komen. Ingevolge laatstgenoemde bepaling kan een buiten

Nederland aangegaan geregistreerd partnerschap slechts als zodanig worden erkend indien het een wettelijk geregelde samenlevingsvorm betreft van twee personen die een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden, welke samenlevingsvorm ten minste:

a. door een ter plaatse van het aangaan bevoegde autoriteit is geregistreerd;

b. het bestaan van een huwelijk of andere wettelijke geregelde samenlevingsvorm met een derde uitsluit; en

c. verplichtingen tussen partners in het leven roept die in hoofdzaak overeenstemmen met die welke verbonden zijn aan het huwelijk.

4.8

De rechtbank overweegt omtrent de Belgische wettelijke samenwoning als volgt. De Belgische wettelijke samenwoning is een wettelijk geregelde samenlevingsvorm (artikel 1475 - 1479 BBW). Ingevolge artikel 1475, eerste lid, BBW wordt onder wettelijke samenwoning verstaan de toestand van samenleven van twee personen die een verklaring hebben afgelegd overeenkomstig artikel 1476 BBW. Ingevolge artikel 1476, eerste lid, BBW wordt een verklaring van wettelijke samenwoning afgelegd door middel van een geschrift dat tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats. Artikel 1475, tweede lid, BBW noemt als voorwaarden voor het afleggen van bedoelde verklaring dat beide partijen niet verbonden zijn door een huwelijk of door een andere wettelijke samenwoning. Artikel 1477 BBW bepaalt verder dat samenwonenden verschillende rechten en verplichtingen hebben door het enkele feit van de wettelijke samenwoning. Het artikel noemt in dit verband de bescherming van de gezinswoning, in die zin dat een van de samenwonenden niet zonder toestemming van de ander kan beslissen de gezinswoning te verkopen, weg te schenken of er een hypotheek op te nemen (artikel 215 BBW). Artikel 1477 BW bepaalt voorts dat de wettelijke samenwonenden bijdragen in de lasten van het samenleven naar evenredigheid van hun mogelijkheden en voorts dat zij voor schulden aangegaan ten behoeve van het samenleven en van kinderen die door hen opgevoed worden, hoofdelijk verbonden zijn.

4.9

De rechtbank is van oordeel dat de Belgische wettelijke samenwoning hiermee voldoet aan de in artikel 10:61, vijfde lid, BW opgenomen eisen. Waar verder de door partijen in België aangegane wettelijke samenwoning is gesloten op de aldaar voorgeschreven wijze en deze samenwoning naar Belgisch recht rechtsgeldig tot stand is gekomen, brengt het vorengaande mee dat dit buiten Nederland aangegane geregistreerd partnerschap op grond van het bepaalde in artikel 10:61 BW voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. Dat deze erkenning onverenigbaar is met de openbare orde van Nederland is niet gebleken.

Inhoudelijke beoordeling

4.10

De vrouw heeft verzocht om ontbinding van het geregistreerd partnerschap daartoe stellende dat de relatie duurzaam is ontwricht.

4.11

De rechtbank zal het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, als niet weersproken en op de wet gegrond, toewijzen.

Gezag

4.12

De vrouw heeft -primair- verzocht te worden belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen.

Rechtsmacht

4.13

Ingevolge artikel 8 Brussel II-bis zijn in zaken die de ouderlijke verantwoordelijkheid betreffen, bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd te beslissen op het onderhavige verzoek.

Toepasselijk recht

4.14

Op grond van artikel 15 van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Haags Kinderbeschermingsverdrag, hierna: HKBV) is het Nederlandse recht van toepassing.

Inhoudelijk

4.15

Beide minderjarigen zijn geboren in België. Niet in geschil is dat de man beide minderjarigen in België heeft erkend. Volgens het, in zoverre toepasselijke, Belgisch recht leidt deze erkenning ertoe dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarigen. Ingevolge artikel 16, derde lid, HKBV is dit gezamenlijk gezag blijven bestaan na verplaatsing van de gewone verblijfplaats van beide minderjarigen naar Nederland. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man samen met de vrouw met het gezag over de minderjarigen is belast.

4.16

De vrouw heeft aan haar verzoek te worden belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen ten grondslag gelegd dat tussen haar en de man sprake is van een zeer slechte onderlinge verhouding waarbij al jarenlang met regelmaat sprake was van huiselijk geweld door de man, zulks in aanwezigheid van de kinderen, waarvoor de man ook is veroordeeld. Volgens de vrouw is de man verslaafd aan soft drugs en cocaïne. Partijen zijn volgens de vrouw sinds eind 2020 -definitief- uit elkaar. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verder naar voren gebracht dat, zoals hiervoor reeds overwogen, zij vanaf omstreeks zomer 2021 geen enkel contact meer heeft met de man. Zij beschikt niet over contactgegevens en kan de man derhalve niet bereiken. De vrouw heeft verder naar voren gebracht dat ook het laatste contact tussen de man en de minderjarigen dateert van omstreeks deze periode. Volgens de vrouw heeft de man na de zomer 2021 geen contact meer opgenomen met de minderjarigen en de minderjarigen ook niet meer gezien. De man heeft evenmin contact met de school van de minderjarigen. De man houdt zich onbereikbaar en staat niet open voor hulpverlening en/of begeleiding. Hierdoor zijn beslissingen over de minderjarigen en zaken die voor de kinderen geregeld moeten worden en waarvoor toestemming van de man noodzakelijk is, niet of zeer moeilijk te regelen zijn, aldus nog steeds de vrouw. De vrouw heeft, tot slot, gesteld dat zij al geruime tijd op juiste wijze de zorg en verantwoordelijkheden voor de minderjarigen op zich neemt, terwijl de man zich onttrekt aan alle verplichtingen en verantwoordelijkheden ten aanzien van de kinderen.

4.17

De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 1:251a BW de rechter

na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed -of in dit geval van het geregistreerd partnerschap- op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:

a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders

en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of

wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van het kind is. Slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast.

4.18

De rechtbank stelt voorop dat gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de vrouw en de man het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van de minderjarigen tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor de minderjarigen. Op basis van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is vast komen te staan dat de man en de vrouw al sinds omstreeks zomer 2021 geen contact met elkaar hebben. De vrouw heeft geen contactgegevens van de man en weet ook niet waar de man verblijft. Dit maakt het naar het oordeel van de rechtbank onaannemelijk dat het contact en de communicatie tussen partijen op korte termijn wordt hervat. Als onbestreden staat vast dat de vrouw sinds het uiteengaan van partijen de dagelijkse zorg over de minderjarigen op zich neemt en feitelijk alle beslissingen in het leven van de minderjarigen neemt. De man oefent sinds omstreeks zomer 2021 zijn gezag feitelijk niet uit door zich onder

meer onbereikbaar voor de vrouw en de minderjarigen te houden. Hierdoor vindt er tevens al geruime tijd geen enkel contact en omgang tussen de man en de minderjarigen plaats, waardoor de man feitelijk geen rol speelt in het leven van de minderjarigen. Niet gebleken is dat de man zich op andere wijze informeert omtrent het welzijn van de minderjarigen, dan wel hierin nog langer geïnteresseerd is. De rechtbank is van oordeel dat de man hierdoor niet in staat moet worden geacht nog beslissingen over de minderjarigen te nemen die passen bij hun belevingswereld en die recht doen aan hun belangen. De rechtbank is op basis van het vorengaande van oordeel dat er onvoldoende basis bestaat voor het langer laten voortduren van het gezamenlijk gezag. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk dat de vrouw voortaan alleen met het gezag wordt belast. Dit brengt mee dat het verzoek van de vrouw dient te worden toegewezen.

4.19

Met de toewijzing van hetgeen de vrouw primair heeft gevorderd, eenhoofdig gezag, komt de rechtbank niet meer toe aan het hiervoor onder III. weergegeven subsidiaire verzoek. Het hiervoor onder IV. weergegeven meer subsidiaire verzoek van de vrouw om het nog te ondertekenen ouderschapsplan aan de beschikking te hechten, heeft de vrouw ingetrokken, zodat de rechtbank -ook hierom- niet meer aan dit verzoek toekomt.

Kinderalimentatie

4.20

De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna: ook kinderbijdrage) vast te stellen van € 357,= per kind per maand met ingang van 1 september 2019.

Rechtsmacht

4.21

Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) ook rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.

Toepasselijk recht

4.22

De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 Nederlands recht op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen toepassen, nu de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.

Inhoudelijk

4.23

Het verzoek van de vrouw ligt als onweersproken en op de wet gegrond voor toewijzing gereed.

De verdeling van de gemeenschappelijke woning en de gemeenschappelijke hypotheek

4.24

De vrouw heeft haar onder VI. weergegeven verzoeken met betrekking tot de woning en de hypotheek ingetrokken. Dit verzoek kan dan ook niet meer worden onderzocht en zal worden afgewezen.

Kostenveroordeling

4.25

Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.

5De beslissing

De rechtbank

5.1

spreekt uit de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen, aangegaan te [plaats] (België) op [datum] ;

5.2

bepaalt dat het gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] , België en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] , België alleen toekomt aan de vrouw;

5.3

bepaalt de door de man aan de vrouw, voor wat betreft toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling, te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] , België en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] , België op € 357,-- per kind per maand, zulks met ingang van 1 september 2019;

5.4

verklaart deze beschikking tot zover, met uitzondering van het uitspreken van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen de man en de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad;

5.5

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.6

wijst het meer of anders gevorderde af.

Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.P.J. Hopmans, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022, in tegenwoordigheid van R. de Pooter, griffier.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733