Gerechtshof 's-Hertogenbosch 02-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1756

Datum publicatie14-06-2022
Zaaknummer200.307.702_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Afwijzing verzoek ondertoezichtstelling
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Hoewel het hof zich grote zorgen maakt over het loyaliteitsconflict bij de kinderen, is het hof van oordeel dat de GI niet in staat is haar taak ex art. 1:262 BW uit te voeren. Gelet op de uitspraak van de GI dat een voortzetting van de ondertoezichtstelling geen zin zal hebben, in combinatie met de leeftijd van de kinderen en het feit dat zij hebben aangegeven hulpverleningsmoe te zijn en op dit moment rust te willen, is het hof van oordeel dat een verlenging van de OTS contraproductief zal werken. Geen verlenging OTS.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 2 juni 2022

Zaaknummer: 200.307.702/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/03/298035 / JE RK 21-2150

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats],

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. M. van Riet,

tegen

Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,

gevestigd te [vestigingsplaats],

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

Deze zaak gaat over:

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 1], en

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige 2],

hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J. Crombag.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2
2. Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 maart 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen, af te wijzen.

2.2.

Op 13 april 2022 is een verweerschrift van de GI ingekomen.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de moeder, bijgestaan door mr. R.P.F. Rober (waarnemend voor mr. M. van Riet);

- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI];

- de vader, bijgestaan door A.J. Crombag.

2.3.1.

De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.3.2.

Het hof heeft de kinderen in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.

Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 12 april 2022;

  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 14 april 2022.

3De beoordeling

De feiten

3.1.

Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:

- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats], en

- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats].

3.2.

Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.

3.3.

De kinderen wonen bij de moeder.

3.4.

De kinderen staan sinds 15 december 2020 onder toezicht van de GI.

3.5.

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot haar meerderjarigheid, te weten tot [geboortedatum] 2022, en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] verlengd tot 15 december 2022.

3.6.

De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten

3.6.

De moeder is van mening dat een ondertoezichtstelling geen meerwaarde heeft. Hoewel het zorgelijk is dat de kinderen geen contact hebben met hun vader, gaat het goed met ze. De kinderen hebben regelmatig gesprekken met de praktijkondersteuner van de huisarts. Zij hebben aangegeven verder behoefte te hebben aan rust en niet met de jeugdbeschermer in gesprek te willen gaan. De inzet van verdere (gedwongen) hulpverlening zal daarom een averechts effect hebben.

3.7.

De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling,
- kort samengevat - het navolgende aan. Afgelopen periode is er met zowel de moeder als de vader gesproken over het aanvragen van begeleide omgang tussen de vader en de kinderen met als doel het onderzoeken of contactherstel tussen de vader en de kinderen mogelijk en wenselijk is. De moeder heeft tijdens dit gesprek aangegeven dat de kinderen niet met de jeugdbeschermer in gesprek willen gaan en dat zij de kinderen hiertoe niet gaat dwingen. Nu het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling met de kinderen door de rechtbank is afgewezen, worden er geen mogelijkheden meer gezien om vanuit het gedwongen kader de impasse te doorbreken en het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen. Het voortzetten van de ondertoezichtstelling heeft daarom geen zin.

3.8.

De vader voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - aan dat de kinderen in een loyaliteitsconflict zitten en dat zij, vanwege het negatieve beeld dat zij van de vader hebben, op de lange termijn het risico lopen op identiteitsproblemen. De GI heeft nog niet alle mogelijkheden om een verandering te bewerkstelligen binnen het kader van de ondertoezichtstelling benut. Het voortzetten van de ondertoezichtstelling is de enige hoop die de vader heeft dat het contact met de kinderen nog zal worden hersteld.

De motivering van de beslissing

3.9.

Het hof overweegt het volgende.

3.9.1.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

3.9.2.

Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

3.9.3.

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er sprake is van een ernstig loyaliteitsconflict bij de kinderen en dat de kinderen klem zitten tussen de ouders. De kinderen worden daardoor nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. [minderjarige 1] heeft sinds 2016 geen contact met de vader en sinds begin 2019 heeft er ook geen omgang meer plaatsgevonden tussen [minderjarige 2] en de vader. Het beeld dat de kinderen van hun vader hebben lijkt steeds negatiever te worden. De kinderen hebben in de gesprekken die zij afzonderlijk van elkaar met het hof hebben gevoerd aangegeven niets meer met de vader te maken te willen hebben. Zelfs voor het voorstel van de vader om - al dan niet in het bijzijn van een vertrouwenspersoon - een afsluitend gesprek met de vader te voeren, staan zij niet open.

3.9.4.

Doordat de kinderen al een langere periode geen contact hebben gehad met de vader, is zeker niet denkbeeldig dat zij een eigen lezing hebben gekregen of krijgen van de gebeurtenissen die zich in het verleden hebben afgespeeld zodat zij niet meer in staat zijn het negatieve beeld dat zij van de vader hebben zelfstandig bij te stellen. Dit negatieve beeld kan op de lange termijn schadelijk zijn voor de ontwikkeling van de kinderen en leiden tot identiteitsproblemen. Het hof heeft sterk de indruk, welke indruk versterkt is door het zien en horen van de kinderen bij het hof, dat de kinderen de afgelopen jaren geen ruimte hebben gehad om een eerlijk beeld te vormen van de vader en dat zij daarom niet vrij zijn om te vertellen wat ze daadwerkelijk willen ten aanzien van contact met de vader. De moeder is naar haar eigen zeggen niet in staat om de kinderen te motiveren contact te hebben met de vader. Zij voert aan dat de kinderen van haar niet accepteren dat ze naar de vader toe moeten gaan. Het hof is van oordeel dat er bij de moeder meer inzicht moet komen over hoe schadelijk opgroeien met een negatief vaderbeeld kan zijn voor de ontwikkeling van de kinderen en welke invloed haar rol in het geheel in deze situatie is geweest en nog is. In dat kader zou zij zich ook tot de hulpverlening moeten wenden om te leren omgaan met deze houding van de kinderen.

3.9.5.

Hoewel het hof zich grote zorgen maakt over het loyaliteitsconflict waar de kinderen in zitten en wat dit betekent voor hun ontwikkeling, is het hof van oordeel dat de GI niet in staat is om verder aan de ontwikkelingsbedreiging te werken en haar wettelijke taak zoals neergelegd in artikel 1:262 BW uit te voeren. Gelet op de uitspraak van de GI dat een voortzetting van de ondertoezichtstelling geen zin zal hebben, in combinatie met de leeftijd van de kinderen en het feit dat zij hebben aangegeven hulpverleningsmoe te zijn en op dit moment rust te willen, is het hof van oordeel dat een verlenging van de ondertoezichtstelling contraproductief zal werken.
Het hof concludeert uit het voorgaande dat het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog dient te worden afgewezen.

3.9.6.

Ten overvloede geeft het hof de ouders mee dat zij in het bijzijn van hun advocaten een afsluitend gesprek met elkaar kunnen voeren, om zo een signaal aan de kinderen te geven dat problemen met elkaar besproken kunnen worden.

De slotsom

3.10.

Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de GI alsnog dient te worden afgewezen met ingang van 2 juni 2022.


4De beslissing

Het hof:

vernietigt met ingang van 2 juni 2022 de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 december 2021;

en opnieuw recht doende:

wijst met ingang van 2 juni 2022 alsnog af het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2];

bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.D.M. Lamers en
H. van Winkel en is op 2 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733