Rechtbank Zeeland-West-Brabant 03-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3093

Datum publicatie08-06-2022
ZaaknummerC/02/397327 / KG ZA 22-190
ProcedureKort geding
ZittingsplaatsMiddelburg
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; Rechtsmacht en IPR bij kinderalimentatie;
Familieprocesrecht; Kort geding art. 254 Rv; Misbruik procesrecht / bevoegdheid
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Kort geding tussen echtpaar met Marokkaans/NL nationaliteit. Na echtscheidingsverzoek man in NL begint vrouw echtscheidingsprocedure in Marokko waarin zij ook om kinderalimentatie verzoekt. Onrechtmatig? NL rechter rechtsmacht (art. 4 lid 1 EEX-Vo), maar niet exclusief bevoegd. Afwijzing, nu exclusieve bevoegdheid NL rechter enige aangevoerde grondslag. Vrouw heeft vrijheid haar belangen aan rechter voor te leggen en mogelijkheid kinderalimentatieprocedure te starten voor rechter, die naar recht land waar zij en kinderen wonen, onbevoegd is, tenzij dat misbruik van procesrecht oplevert.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND WEST-BRABANT

locatie Middelburg Cluster II handelszaken

zaaknummer / rolnummer: C/02/397327 / KG ZA 22-190

Vonnis in kort geding van 3 juni 2022

in de zaak van

[naam] ,

wonende te [plaats] , eiser,

advocaat mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal, tegen

[naam] ,

wonende te [plaats] , gedaagde,

advocaat mr. M.A. Breewel-Witteveen te Roosendaal.

Partijen zullen hierna respectievelijk de man en de vrouw worden genoemd.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding d.d. 10 mei 2022, met producties,

  • de conclusie van antwoord, met een productie.

1.2.

De zaak is op 20 mei 2002 mondeling behandeld. Bij de behandeling waren aanwezig beide partijen en hun advocaten.

1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn op [huwelijksdag] 2005 in [plaats] , Marokko, met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn de navolgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:

  • [naam] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009;

  • [naam] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2011;

  • [naam] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017;

  • [naam] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019.

2.2.

Partijen hebben beiden zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit.

2.3.

Op 28 januari 2022 heeft de man een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij deze rechtbank. Naast de echtscheiding heeft de man in dat verzoekschrift beslissingen over

het hoofdverblijf van genoemde kinderen en de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van die kinderen verzocht. Namens de vrouw is in die procedure op 13 april 2022 een verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek ingediend, waarin zij met de verzochte echtscheiding en de bepaling van het hoofdverblijf instemt, en zelfstandig verzoekt om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen alsmede om beslissingen omtrent de verdeling van de zorgtaken, het gezag over de kinderen en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

2.4.

Vervolgens heeft de vrouw (daarnaast) op 18 februari 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij een rechtbank in Marokko.

3Het geschil

3.1.

De man vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. de vrouw beveelt binnen vijf dagen na betekening van het vonnis de procedure voor de rechtbank in Marokko te staken en gestaakt te houden;

2. de vrouw beveelt de executie van een door de rechtbank te Marokko afgegeven of nog af te geven vonnis in verband met de door haar in Marokko aanhangig gemaakte alimentatieprocedure te staken en gestaakt te houden;

3. bepaalt dat de vrouw een dwangsom aan de man verbeurt van € 1.000,-- voor iedere dag of gedeelte van en dag dat zij in gebreke blijkt aan het onder 1 en/of 2 gevorderde te voldoen, met bepaling dat aan dwangsommen in totaal maximaal € 50.000,- kan worden verbeurd;

4. de vrouw veroordeelt in de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening van die kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over die kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot en met de dag der algehele voldoening.

3.2.

De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de vordering van de man.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

bevoegdheid

4.1.

Aangezien partijen beide hun woonplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter op grond van art. 4 lid 1 van de EEX-verordening in deze zaak rechtsmacht toe.

spoedeisend belang

4.2.1.

De man heeft gesteld een spoedeisend belang te hebben bij zijn vorderingen, nu de procedure in Marokko nog loopt en niet bekend is wanneer in die zaak uitspraak zal worden gedaan. De vrouw heeft het spoedeisend belang betwist; zij stelt dat de man door de omstandigheid dat er twee procedures lopen niet in zijn belangen wordt geschaad.

4.2.2.

De voorzieningenrechter stelt vast dat, nu de procedure in Marokko nog loopt en nog niet duidelijk is wanneer in die procedure uitspraak wordt gedaan, het spoedeisend belang

van de door de man ingestelde vorderingen is gegeven. Die spoedeisendheid staat los van de vraag of de door de man ingediende vorderingen inhoudelijk – gelet op het belang dat hij bij die vorderingen heeft – kunnen worden toegewezen.

inhoudelijk

4.3.

De man legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de vrouw onrechtmatig jegens hem handelt door – nadat door de man in Nederland een echtscheidingsprocedure is begonnen – in Marokko een (echtscheidings-)procedure te starten waarin (ook) om kinderalimentatie wordt verzocht. Naar Nederlands internationaal privaatrecht – gegrond op de Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (hierna: de Alimentatieverordening) en het Haags Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna: het Haag Protocol) – is immers alleen de Nederlandse rechter bevoegd om met toepassing van Nederlands recht over kwesties aangaande kinderalimentatie te oordelen. Aan deze exclusieve rechtsmacht kan niet worden voorbijgegaan; voor partijen staat op dit punt forumkeuze niet open. De vrouw heeft toegang tot de bevoegde Nederlandse rechter, dus toewijzing van de vorderingen van de man zal geen schending inhouden van het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op toegang tot de rechter. De man is van oordeel dat de vrouw weet – althans behoort te weten – dat zij zich met haar alimentatieverzoek tot een naar Nederlands internationaal privaatrecht niet bevoegde rechter heeft gericht; aldus maakt zij misbruik van procesrecht en handelt zij onrechtmatig jegens de man.

4.4.

De vrouw voert verweer. Zij betwist niet de door de man gestelde bevoegdheid van de Nederlandse rechter, maar stelt dat dat niet met zich brengt dat de Marokkaanse rechter geen kennis zou mogen nemen van het aldaar ingediende verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken. De vrouw heeft (ook) een rechtsingang in Marokko; het staat de Nederlandse rechter niet vrij die te blokkeren. De vrouw heeft de Marokkaanse rechter in kennis gesteld van de in Nederland lopende procedure. Een in Nederland gegeven echtscheidingsbeslissing is niet zonder meer geldend in Marokko – de vrouw heeft dan ook belang bij de echtscheidingsprocedure in Marokko. In Marokko is kinderalimentatie van openbare orde. De rechter zal daarover, ongeacht of daarom wordt gevraagd, een beslissing nemen – het staat partijen niet vrij geen kinderalimentatie te wensen. De Marokkaanse rechter is niet aan de Alimentatieverordening en/of het Haags Protocol gebonden. De Nederlandse rechter kan geen inbreuk maken op de bevoegdheid van de Marokkaanse rechter om in een aldaar lopende echtscheidingsprocedure een alimentatiebeslissing te nemen, en evenmin op het recht van een partij om daartoe een procedure aanhangig te maken. De vrouw stelt dat zij door het aanhangig maken van een (echtscheidings-)procedure in Marokko niet onrechtmatig jegens de man heeft gehandeld.

4.5.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

In zaken betreffende echtscheiding met een internationaal karakter dient de Nederlandse rechter zijn bevoegdheid om kennis te nemen van een verzoek altijd te toetsen aan de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 (hierna: Brussel IIbis). Op grond van artikel 3 Brussel IIbis zijn inzake echtscheiding bevoegd de gerechten van (onder meer, en kort gezegd) de lidstaten op het grondgebied waarvan (een van) de echtgenoten zijn/haar/ hun gewone verblijfplaats heeft/hebben, dan wel waarvan beide echtgenoten de nationaliteit bezitten. Dat betekent dat ten aanzien van de echtscheiding naar Nederlands internationaal privaatrecht, in geval beide echtelieden naast de Nederlandse

nationaliteit nog een andere nationaliteit gemeenschappelijk hebben, de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, maar dat die rechtsmacht niet exclusief is. Ook de rechter van het land van de andere gemeenschappelijke nationaliteit is dan naar Nederlands internationaal privaatrecht bevoegd. In het onderhavige geval – waarin partijen naast de Nederlandse ook de Marokkaanse nationaliteit gemeenschappelijk hebben – betekent dat dus, dat naar Nederlands internationaal privaatrecht ten aanzien van de verzochte echtscheiding de Nederlandse rechter niet exclusief bevoegd is. De man heeft echter wel een exclusieve bevoegdheid van de Nederlandse rechter aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd. Nu daarvan ten aanzien van de echtscheiding geen sprake is, en de man op dit punt geen andere gronden voor zijn stelling dat de vrouw jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld heeft aangevoerd, moet de stelling dat de vrouw door het doen van een verzoek tot echtscheiding bij de Marokkaanse rechter onrechtmatig jegens de man heeft gehandeld, worden gepasseerd. In zoverre moeten de vorderingen van de man worden afgewezen.

4.6.1.

De man heeft daarnaast nog gesteld dat de vrouw jegens hem onrechtmatig handelt door bij de Marokkaanse rechter om kinderalimentatie te verzoeken. Daaromtrent overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Wanneer het gaat om een verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie dient de Nederlandse rechter in zaken met een internationaal karakter zijn bevoegdheid steeds te toetsen aan de door de man al genoemde Alimentatieverordening. Op grond van artikel 3, aanhef en onder a. en b. van die verordening is bevoegd het gerecht van het land waarin de verweerder, dan wel de onderhoudsgerechtigde(n) zijn/hun gewone verblijfplaats heeft. In onderhavige zaak staat vast dat beide partijen, en ook de kinderen, hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Dat betekent dat naar Nederlands internationaal privaatrecht de Nederlandse rechter exclusief bevoegd is ter zake van het verzoek om vaststelling van kinderalimentatie (ook nu dat verzoek is ingediend als nevenverzoek bij een echtscheidingsverzoek). De omstandigheid dat de vrouw en de minderjarigen de Marokkaanse nationaliteit hebben maakt niet dat aan deze exclusieve bevoegdheid voorbij gegaan kan worden.

4.6.2.

Op zich heeft de vrouw de vrijheid om haar belangen aan een rechter voor te leggen en diens beslissing te vragen. Die vrijheid omvat ook de mogelijkheid om een procedure omtrent vaststelling van kinderalimentatie te starten voor een rechter, die naar het recht van het land waar zij en de kinderen wonen, onbevoegd is – zoals de vrouw in dit geval kennelijk heeft gedaan. Een dergelijk handelen kan evenwel onder omstandigheden jegens de andere echtgenoot onrechtmatig zijn. Dat zal vooral dan zo zijn, wanneer door dat hansdelen een zodanige onevenredigheid ontstaat tussen enerzijds het belang van die echtgenoot bij uitoefening van die bevoegdheid en anderzijds het belang van de andere echtgenoot dat daardoor wordt geschaad, dat men in redelijkheid daartoe niet had kunnen komen. Alsdan kan worden gesproken van misbruik van procesrecht.

4.6.3.

Bij deze beoordeling is – anders dan de vrouw kennelijk meent – niet aan de orde dat de Nederlandse rechter oordeelt over de bevoegdheid van de Marokkaanse rechter; de voorzieningenrechter wil aannemen dat in onderhavig geval de Marokkaanse rechter naar Marokkaans internationaal privaatrecht zich bevoegd heeft geacht (en kunnen achten) om over (een verzoek tot) vaststelling van kinderalimentatie te oordelen. De vraag die voorligt is of de vrouw – gebruik makend van haar processuele bevoegdheid om bij de Marokkaanse rechter vaststelling van kinderalimentatie te vragen – de belangen van de man zodanig schaadt, dat zij aldus in de gegeven omstandigheden die bevoegdheid misbruikt en jegens de man onrechtmatig handelt.

4.6.4.

Bij de beoordeling van de vraag of de vrouw in dit geval haar processuele bevoegdheid als hiervoor bedoeld misbruikt, neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat zij – zoals onder 4.5 is overwogen – ook naar Nederlands internationaal privaatrecht de echtscheiding bij de rechter in Marokko heeft kunnen verzoeken en dat het verzoek om vaststelling van kinderalimentatie daarbij een nevenverzoek is. Voorts staat voldoende vast dat de vrouw bij de Marokkaanse rechter het bestaan van de Nederlandse procedure heeft kenbaar gemaakt. Als haar belang bij een procedure heeft zij – onbetwist – aangegeven de snelheid van de procedure in Marokko. Voldoende staat vast dat de man tijdig op de hoogte is gesteld van de procedure in Marokko en dat hij ook in staat is gesteld aldaar verweer te voeren. Hij heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van zijn vorderingen aangegeven ook een advocaat in Marokko te hebben ingeschakeld maar dat hij – anders dan de vrouw, die wel een zitting in Marokko heeft bijgewoond – niet zelf naar Marokko is gegaan om ter zitting te verschijnen. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat de vrouw misbruik heeft gemaakt van haar processuele bevoegdheid een procedure in Marokko aanhangig te maken. De door de man gestelde omstandigheid dat de Marokkaanse rechter naar zijn verwachting een andere – hogere – kinderalimentatie ten zijnen laste zal vaststellen dan de Nederlandse rechter zal doen, maakt dat niet anders.

4.6.5.

Nu geen inzicht is gegeven in de mogelijke uitkomst van de procedure in Marokko voor wat betreft het wel of niet vaststellen van kinderalimentatie en – indien daartoe wordt beslist – wat de hoogte van die alimentatie zal zijn, kan ook niet nu al op voorhand worden geoordeeld dat de mogelijk daaropvolgende tenuitvoerlegging door de vrouw van de door de Marokkaanse rechter op dit punt te nemen beslissing jegens de man onrechtmatig zal zijn.

4.6.6.

Het vorenstaande brengt met zich dat ook ten aanzien van de door de vrouw bij de Marokkaanse rechter gedane verzoek om vaststelling van kinderalimentatie geen sprake is van onrechtmatig handelen jegens de man, en dat de vorderingen van de man moetlen worden afgewezen.

4.7.

Omdat het hier gaat om een zaak van familierechtelijke aard, zullen de proceskosten zoals gebruikelijk in een dergelijke zaak tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In hetgeen door partijen naar voren is gebracht ziet de voorzieningenrechter geen grond om anders te beslissen.

5De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

wijst de vorderingen van de man af;

5.2.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2022 in tegenwoordigheid van R. de Pooter, griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733