Rechtbank Overijssel 11-06-2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:5013

Datum publicatie02-06-2022
ZaaknummerC/08/263082 / FA RK 21-702
ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsAlmelo
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenOverig; Nietigverklaring huwelijk/GP;
Meerderjarigenbescherming; Financieel misbruik personen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Financieel ouderenmisbruik. Op verzoek van dochter wordt geregistreerd partnerschap (GP) van moeder met man nietig verklaard door de rechtbank wegens wilsonbekwaamheid van moeder (gevorderde Alzheimer) met terugwerkende kracht. Rb vindt GP een complexe beslissing met verregaande gevolgen van emotionele, juridische, financiële en fiscale aard. Medische rapportages geriater voornaamste reden toewijzing. Man was te kwader trouw. Appel: INFOJL:ECLI:NL:GHARL:2022:7690]]

Volledige uitspraak


RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Almelo

team familie- en jeugdrecht

zaaknummer: C/08/263082 / FA RK 21-702

beschikking van 11 juni 2021

inzake

[verzoekster] ,

verder te noemen: de dochter,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster,

advocaat: mr. A.J.A. Assink,

en

1 [belanghebbende sub 1] ,

verder te noemen: de vrouw,

en

2. [belanghebbende sub 2] ,

verder te noemen: de man,

beiden wonende te [woonplaats] ,

belanghebbenden,

advocaat mr. W.G. ten Brummelhuis.

Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:

  • de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [gemeente] ,

  • [A] , verder te noemen: dochter [A] , wonende te [woonplaats] ,

  • [B] , verder te noemen: dochter [B] , wonende te [woonplaats] .

1Het procesverloop

1.1.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het verzoekschrift, met als bijlagen onder meer de instemmingsverklaringen van de dochters [A] en [B] , binnengekomen op 5 maart 2021;

- een op 12 april 2021 binnengekomen brief van mr. Assink van die datum met bijlage;

- een op 29 april 2021 binnengekomen e-mail van mr. Assink van die datum met bijlage;

- een op 5 mei 2021 per e-mail binnengekomen brief van mr. Assink van die datum waarin tevens een aanvullend verzoek is opgenomen;

- een op 10 mei 2021 binnengekomen brief van mr. Ten Brummelhuis van 7 mei 2021 met diverse bijlagen;

- een op 11 mei 2021 binnengekomen brief van mr. Assink van die datum met diverse bijlagen;

- een op 12 mei 2021 binnengekomen verweerschrift van mr. Ten Brummelhuis.

1.2.

De mondelinge behandeling voor de meervoudige kamer heeft op 12 mei 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn de dochter, bijgestaan door haar advocaat en de moeder en de man, bijgestaan door hun advocaat mr. W.G. ten Brummelhuis. Verder zijn verschenen de dochters [A] en [B] en mevrouw [C] als jurist werkzaam bij de [gemeente] . Aan mevrouw [D] , is bijzondere toegang verleend om via Skype bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.

Mr. Ten Brummelhuis heeft het door haar ingediende verweerschrift als een pleitnota voorgedragen.

2De feiten

2.1.

De moeder en de man zijn op 15 februari 2021 te [plaats] met elkaar

een geregistreerd partnerschap aangegaan.

2.2.

Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3Het verzoek

3.1.

De dochter verzoekt op basis van artikel 1:69 lid 1 sub a jo. artikel 1:80a lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en artikel 1:32 BW om het geregistreerd partnerschap nietig te verklaren en te bepalen dat de nietigverklaring terugwerkt tot het tijdstip van het aangaan van het geregistreerd partnerschap. Daarnaast verzoekt de dochter dat de ambtenaar van de burgerlijke stand in de [gemeente] deze uitspraak inschrijft in de daartoe bestemde registers en toevoegt aan de akte van partnerschapsregistratie en om de man te veroordelen in de kosten van de procedure. Haar zussen, [A] en [B] ondersteunen deze verzoeken.

3.1.1.

Zij stelt daartoe dat de moeder en de man in 2013 een relatie hebben gekregen en dat de man vanaf augustus 2019 staat ingeschreven op het adres van de moeder. Vanaf juni 2019 is de moeder, steeds in aanwezigheid van de man, gezien door de geriater (productie 4 verzoekschrift). In februari 2021 heeft deze geriater de diagnose Alzheimer in een gevorderd stadium (CDR-2) gesteld. Daarnaast zijn er forse cognitieve stoornissen. De moeder is wilsonbekwaam. Dat blijkt niet alleen uit de resultaten van het onderzoek maar ook uit verklaringen van de huisarts en de notaris. Zo heeft de man in mei 2020 telefonisch contact gezocht met notaris [E] en via het e-mailaccount van de moeder om toezending van notariële stukken verzocht, terwijl de moeder bij de notaris aangeeft niet om het opvragen van stukken te hebben verzocht. In 2020 heeft de notaris hierop aangifte gedaan vanwege het feit dat de man oneigenlijk gebruik maakt van het e-mailaccount van de moeder. Op 19 februari 2021 heeft hij een vervolgaangifte gedaan. Deze vervolgaangifte komt voort uit een telefoontje van de huisarts van de moeder over de zorgelijke situatie die is ontstaan in de woning van de man en de moeder. De man isoleert de moeder en laat niemand toe in de woning. Daarom zijn ook meldingen gedaan bij Veilig Thuis door de kinderen van de moeder en de huisarts. Ook is de man bij herhaling bij de Rabobank geweest om te informeren naar de financiële situatie van de moeder en met andere vragen. De moeder was niet meer in staat om de gevolgen te overzien van het aangaan van het geregistreerd partnerschap. Ze is wilsonbekwaam en dit was ook ten tijde van het aangaan van het geregistreerd partnerschap het geval.

3.2.

Op grond van artikel 1:77 lid 1 BW werkt de nietigverklaring, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan, terug tot het tijdstip van registratie. De beschikking mist de terugwerkende kracht als de partner te goeder trouw is. Bij brief van

4 mei 2021 heeft de dochter daarom aanvullend verzocht voor recht te verklaren dat [belanghebbende sub 2] te kwader trouw is ten aanzien van het aangaan van het geregistreerd partnerschap. Als [belanghebbende sub 2] te goeder trouw zou zijn, dan zou ten aanzien van hem de echtscheidingsregeling van toepassing zijn, waardoor hij aanspraak kan maken op levensonderhoud en een door het geregistreerd partnerschap plaatsgevonden hebben boedelmenging en de gevolgen daarvan kunnen inroepen.

3.2.1.

De dochter is van mening dat de man niet te goeder trouw was op het moment van het aangaan van het geregistreerd partnerschap. Immers, de man was op de hoogte van de geestelijke gezondheid van de moeder. Hij is met haar meegegaan naar de geriater en is door de notaris en de huisarts meerdere keren gewezen op de gestelde diagnose. Bovendien zegt de man afspraken bij artsen en bij de notaris van de moeder af en laat hij niemand toe in de woning. De man heeft een grote invloed op de moeder en dit blijkt ook uit het verslag van de geriater. De man heeft het bankrekeningnummer bij het pensioenfonds gewijzigd naar zijn eigen rekeningnummer, waardoor het pensioen van de moeder van de maanden december 2020 en januari 2021 op zijn rekening is gestort.

4Het verweer, tevens houdende (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek

4.1.

De moeder en de man stellen, bij monde van hun advocaat, dat alle verzoeken van de dochter moeten worden afgewezen. Zij betwisten dat de moeder wilsonbekwaam was ten tijde van het aangaan van het geregistreerd partnerschap en dat er sprake van zou zijn dat de man niet te goeder trouw was bij het aangaan hiervan. Subsidiair verzoeken de moeder en de man om, indien en voor zover de rechtbank van oordeel is dat sprake is van wilsonbekwaamheid aan de zijde van de moeder, een professionele curator te benoemen, niet zijnde de kinderen van de moeder, die in de financiële zaken en eventueel ook de persoonlijke en medische belangen van de moeder kan behartigen.

4.1.1.

Uit het verweerschrift van de moeder en de man blijkt dat zij erkennen dat zij een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan waartegen door de dochter aan de man op voorhand bezwaren zijn geuit. Dat de moeder op basis van de diagnose Alzheimer niet in staat zou zijn om haar wil te bepalen, wordt door de moeder en de man betwist. Dat zij daarin niet de enigen zijn, blijkt uit de omstandigheden dat door notaris [F] op 13 januari 2021 nog een levenstestament en een testament van de moeder zijn gepasseerd. Dit betreffen geen “standaardtestamenten” nu over diverse legaten is nagedacht die in het testament beschreven zijn. Tevens is in het bij notaris [F] verleden levenstestament het levenstestament dat op 8 februari 2019 bij notaris [E] is verleden en waarvan door de moeder en de man in het kader van deze procedure wordt gesteld dat het onder valse voorwendselen tot stand is gekomen, herroepen. De moeder en de man stellen nooit een afschrift van dit levenstestament te hebben ontvangen en hebben, voor zover zij hebben kunnen nagaan, ook nooit een rekening voldaan.

Ook de ambtenaar van de burgerlijke stand heeft met het registreren van het geregistreerd partnerschap kennelijk niet getwijfeld aan de wilsbekwaamheid van de moeder.

Daarnaast is op 25 maart 2021 door het CBR beslist dat de moeder, ondanks een lichte vorm van dementie, tot en met 25 mei 2022 rijgeschikt is voor het besturen van personenauto’s, bestelauto’s en bepaalde driewielers, het rijden met een aanhanger achter de auto en ten aanzien van het T-rijbewijs.

4.2.

Namens de gemeente is gesteld dat het door de moeder en de man gesloten geregistreerd partnerschap kosteloos is geweest. Op 20 januari 2021 zijn de voorwaarden met de moeder en de man gedeeld. Gevolg van een kosteloze ceremonie is dat er geen gesprek voorafgaand aan het aangaan van het geregistreerd partnerschap is van de ambtenaar met de aanstaande partners. Tijdens de tien minuten durende ceremonie worden de namen geverifieerd en vervolgens wordt overgegaan tot het officiële gedeelte dat plaatsvindt in het bijzijn van twee getuigen van de gemeente.

5De beoordeling

Verzoek om nietigverklaring geregistreerd partnerschap

5.1.

Aan de rechtbank is ter beoordeling voorgelegd de nietigverklaring van het geregistreerd partnerschap van de moeder en de man. In artikel 80a lid 6 BW is onder meer artikel 1:32 BW van overeenkomstige toepassing verklaard voor de partnerschapsregistratie. Een geregistreerd partnerschap mag niet worden aangegaan wanneer de geestvermogens van een partij zodanig zijn gestoord, dat deze niet in staat is haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen.

5.2.

De moeder en de man hebben sinds 2013 een relatie. In november 2019 zijn zij gaan samenwonen en op 15 februari 2021 hebben ze een geregistreerd partnerschap gesloten. De dochters van de moeder hebben in een mail aan [belanghebbende sub 2] hiertegen op voorhand bezwaar gemaakt. Als reden voor hun bezwaar is door de dochters aangegeven dat hun moeder aan de ziekte van Alzheimer lijdt en daardoor wilsonbekwaam is, hetgeen wordt ondersteund door de huisarts van de moeder, de geriater, en de notaris, [E] .

5.3.

De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de dochter (en haar zussen) tot nietigverklaring van het geregistreerd partnerschap toegewezen moet worden. De rechtbank is van oordeel dat de geestesvermogens van de moeder ten tijde van de sluiting van het geregistreerd partnerschap zodanig gestoord waren dat zij niet in staat was haar wil te bepalen en de betekenis van haar verklaring bij het geregistreerd partnerschap te begrijpen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het aangaan van een geregistreerd partnerschap een complexe beslissing is, leidend tot verregaande gevolgen van emotionele, juridische, financiële en fiscale aard. De rechtbank ziet in deze geen aanleiding om over te gaan tot het horen van getuigen dan wel tot een deskundigenonderzoek, dat tijdens de mondelinge behandeling zijdelings is genoemd door de advocaat van de dochter. Redengevend voor dit oordeel is het volgende.

5.4.

De dochter heeft een verslag van de geriater van 3 juli 2019 overgelegd. De geriater concludeert tot een verdenking van een dementieel syndroom. De MOCA-score van 18/30 kwalificeert de geriater als slecht, zeker gezien het opleidingsniveau van de moeder. Tevens stelt de geriater dat deze test in tegenspraak is met de stelling van de man dat de moeder zelfstandig kan functioneren, dat ze nog alles kan en doet. Daarom is verder onderzoek noodzakelijk.

Op 23 februari 2021 heeft de geriater naar aanleiding van een consult van december 2020, waarbij zowel de man als een van de dochters aanwezig zijn geweest, geconcludeerd dat sprake is van een gevorderd stadium van Alzheimer (CDR-2). De MOCA-score in december 2020 was 10/30. In de brief van de geriater naar aanleiding van het consult is ook opgenomen dat de man wel het besef heeft dat er een dementie speelt maar dat hij duidelijk geen inzicht heeft in de situatie, waardoor de autoanamnese (van de moeder) en de heteroanamnese (van de man) niet betrouwbaar zijn.

Deze medische rapportages gelden als voornaamste reden om tot toewijzing van het verzoek van de dochter (en haar zussen) te komen, maar zijn niet de enige.

Op 5 maart 2021 heeft de geriater de moeder en de man opnieuw gezien. Op dat moment is door de geriater specifiek gevraagd naar de eventuele wens van de moeder om te trouwen, waarop door haar is geantwoord dat dat misschien nog geen gek idee zou zijn. Op de vraag van de geriater of dat in gemeenschap van goederen zou moeten zijn, antwoordt ze op dat moment dat ze zich daar niet zo mee bezig houdt. Op dat moment is er van een geregistreerd partnerschap al sprake.

5.5.

Daarnaast zijn er contacten geweest tussen de moeder en de man met notaris [E] over het herroepen van het levenstestament van de moeder en het afgeven van notariële stukken. Ook is er door de notaris tot twee keer toe aangifte gedaan bij de politie van het oneigenlijk gebruik van het e-mailaccount van de moeder door de man, waarbij er in de laatste aangifte ook wordt verwezen naar een telefoongesprek tussen de huisarts en de notaris over de zorgelijke situatie.

De moeder heeft op 8 februari 2019 een levenstestament getekend (productie 12 bij brief van mr. Assink van 11 mei 2021), opgemaakt door notaris [E] , waarbij de dochters zijn benoemd als gevolmachtigden van de moeder. Uit gedetailleerd beschreven stukken van de notaris blijkt dat er contacten met de moeder en de man zijn geweest in oktober en november 2019. Daaruit blijkt dat de moeder zich niet kan herinneren dat zij verzoeken aan de notaris heeft gedaan ten aanzien van het herroepen van dit levenstestament (ook het versturen van een aangetekende brief hieromtrent herinnert ze zich niet). Ze kan zich ook niet herinneren dat zij om afgifte van bepaalde stukken aan de notaris heeft verzocht. Deze verzoeken moeten derhalve namens haar zijn gedaan. Deze verzoeken zijn niet namens (een van de) dochters gedaan die gevolmachtigd zijn in voormeld levenstestament en moeten derhalve door de man zijn gedaan. De man weerspreekt het bestaan van die verzoeken ook niet.

In de eerste aangifte bij de politie over het oneigenlijk gebruik van het e-mailaccount van de moeder door de man van 7 mei 2020 verklaart de notaris de moeder in juridische zin wilsonbekwaam. Derhalve is ook het feitenrelaas van de notaris reden om te komen tot toewijzing van het verzoek nu ook daaruit de zorgen over de geestelijke gezondheidssituatie van de moeder die anderen hebben, blijkt.

5.6.

In het verweer van de moeder en de man worden onvoldoende aanknopingspunten gevonden om te komen tot een andere conclusie dan de wilsonbekwaamheid van de moeder. De moeder en de man hebben nog gesteld dat de ambtenaar van de burgerlijke stand geen aanleiding heeft gezien om het geregistreerd partnerschap niet te sluiten vanwege de wilsonbekwaamheid van de moeder, dat er een andere notaris is geweest bij wie de moeder op 13 januari 2021 een levenstestament en een testament heeft getekend en dat het CBR op
25 maart 2021 heeft besloten dat het rijbewijs van de moeder kon worden verlengd nadat er een medische keuring heeft plaatsgevonden.

De rechtbank is van oordeel dat wilsbekwaamheid van de moeder niet kan worden gebaseerd op de omstandigheid dat de ambtenaar van de burgerlijke stand aan het geregistreerd partnerschap heeft meegewerkt. Gebleken is immers dat deze niet daadwerkelijk heeft getoetst aan dit wettelijk vereiste, kennelijk als gevolg van de keuze van de man en de moeder voor een kosteloze ceremonie.

Uit de stukken blijkt dat de moeder tot 25 mei 2022 de beschikking heeft gekregen over een geldig rijbewijs. Daaruit kan echter niet geconcludeerd worden tot wilsbekwaamheid van de moeder: onderliggende stukken ontbreken immers. Dat er verder door een andere notaris wel voor is gekozen om een (levens)testament op te maken kan de man en de moeder in het kader van deze procedure niet baten. In dat opzicht biedt hun verweerschrift te weinig onderbouwing.

5.7.

Tenslotte is er de eigen waarneming van de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling. De mondelinge behandeling vond plaats binnen drie maanden na het sluiten van het geregistreerd partnerschap. De rechtbank heeft geconstateerd dat de moeder bij aanvang van de mondelinge behandeling blij was haar dochters te zien, regelmatig contact zocht door naar hen toe te lopen, een van de dochters wilde troosten op het moment dat het met haar even niet zo goed ging en op het andere moment boos was vanwege het feit dat ze elkaar in de rechtbank troffen. Deze situatie deed zich bij herhaling tijdens de mondelinge behandeling voor. Op vragen van de rechtbank bleek dat de moeder niet wist wat een geregistreerd partnerschap inhield, niet wist wat de gevolgen van het aangaan daarvan waren, niet wist dat ze een geregistreerd partnerschap was aangegaan, niet wist wie de getuigen waren en hoe de ceremonie was verlopen. Dat komt overeen met gesprek dat de geriater met de moeder op 5 maart 2021 heeft gehad. Ook zocht de moeder bij de beantwoording van de vragen die verder aan haar werden gesteld bevestiging bij de man dan wel vroeg ze hem om op vragen te antwoorden als hij dat al niet uit zichzelf deed (een grote mate van headturning; zie ook verklaring geriater van juli 2019).

5.8.

Op basis van al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van het in artikel 1:32 BW bedoelde huwelijksbeletsel op grond waarvan het verzoek van de dochter tot nietigverklaring van het geregistreerd partnerschap moet worden toegewezen.

5.9.

Artikel 1:77 BW bepaalt dat de nietigverklaring van het geregistreerd partnerschap, zodra de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, terugwerkt tot het tijdstip van de registratie van het geregistreerd partnerschap. Deze wetsbepaling maakt dat de dochter geen belang heeft bij toewijzing van het afzonderlijke verzoek ten aanzien van de terugwerkende kracht van de beslissing tot nietigverklaring, zodat dit verzoek wordt afgewezen.

Goede trouw van de man?

5.10.

Ingevolge artikel 1:77 lid 2 aanhef en onder b BW mist de beschikking tot nietigverklaring van het geregistreerd partnerschap echter terugwerkende kracht – en heeft zij hetzelfde rechtsgevolg als een echtscheiding – ten aanzien van de te goeder trouw zijnde partner.

5.11.

Aanvullend is namens de dochter in de brief van 4 mei 2021 verzocht voor recht te verklaren dat [belanghebbende sub 2] te kwader trouw heeft gehandeld ten aanzien van het aangaan van het geregistreerd partnerschap. Dit om te voorkomen dat de man aanspraak kan maken op levensonderhoud en een door het geregistreerd partnerschap plaatsgevonden boedelmenging en de gevolgen daarvan kan inroepen.

5.12.

Een verklaring voor recht kan worden gevorderd ex artikel 3:302 BW door een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon. Het woord 'vordering' in artikel 3:302 BW slaat op het begrip rechtsvordering als processuele handeling en daarom kan een verklaring voor recht ook worden gevorderd in een verzoekschriftprocedure.
Voor de beoordeling van het verzoek is nodig dat het belang bij deze vordering duidelijk is of wordt gemaakt. En omdat de verklaring voor recht moet strekken tot het op bindende wijze vaststellen van het bestaan of preciseren van de inhoud van een rechtsverhouding, moet de vordering/het verzoek zijn ingesteld door of tegen allen die onmiddellijk bij de rechtsverhouding zijn betrokken. Als aan een van deze voorwaarden niet is voldaan, volgt niet-ontvankelijkheid. Hiervan is niets gebleken. Eveneens is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende belang en is er een rechtstreeks verband met het hoofdverzoek. Hiervoor heeft de rechtbank immers ook al overwogen dat het aangaan van geregistreerd partnerschap een complexe beslissing is met verregaande gevolgen van emotionele, juridische, financiële en fiscale aard. Deze gevolgen kan de moeder vanwege de gestelde diagnose niet overzien, zodat de dochter kan worden ontvangen in dit aanvullende verzoek nu er in haar ogen voldoende redenen zijn om aan de rol van de man in deze te twijfelen.

5.13.

De rechtbank is van oordeel dat op basis van de overige feiten en omstandigheden ook dit aanvullende verzoek van de dochter moet worden toegewezen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

5.14.

Uit de stukken blijkt dat de moeder in juli 2019 door de geriater is gezien in aanwezigheid van de man. Op dat moment woonden de moeder en de man nog niet samen en is door de geriater al gesproken over een mogelijke dementie-diagnose. De geriater heeft toen besloten tot nader onderzoek gelet op de tegenstelling tussen de negatieve MOCA-test enerzijds en de uitlatingen van de man anderzijds. Op dat moment stond naar het oordeel van de rechtbank de expliciete kwader trouw van de man nog niet vast.

5.15.

Daarin komt echter een kentering in de loop van de tijd en in dat verband spelen de volgende aspecten een rol.

In november 2019 hebben de man en de moeder diverse gesprekken met de notaris waaruit afgeleid kan worden dat er zorgen over de geestelijke gesteldheid van de moeder die de notaris ook heeft gedeeld met de man en die overeenkomen met dementie. Daarmee wijst iemand met een andere professionaliteit dan een medicus de man op wilsonbekwaamheid van de moeder. Dit wordt door de notaris specifiek zo genoemd in de op 7 mei 2020 door hem gedane aangifte tegen de man vanwege het oneigenlijk gebruik van het e-mailadres van de moeder om zo notariële stukken te verkrijgen. Hoewel daar in het strafrechtelijk kader kennelijk geen consequenties aan zijn verbonden, gelet op de stellingen van de man tijdens de mondelinge behandeling, is de rechtbank van oordeel dat een en ander in het kader van deze procedure wel mag worden betrokken.

Vervolgens is er in december 2020 een nieuwe afspraak bij de geriater waarbij behalve de moeder, ook de man en een dochter van de moeder aanwezig waren. Op dat moment wordt wel duidelijk de diagnose van Alzheimer gesteld en ook dat er sprake is van een gevorderde vorm (CDR-2). Op dat moment waren er nog geen plannen voor een geregistreerd partnerschap, althans daarvan is niet gebleken.

Daarnaast heeft de dochter de wilsonbekwaamheid van haar moeder genoemd als bezwaar tegen het aangaan van het geregistreerd partnerschap.

5.16.

Het verweer dat ten aanzien van de het al dan niet te goeder trouw zijn van de man door de moeder en de man is gevoerd, wordt wegens gebrek aan onderbouwing gepasseerd. De dochter heeft haar stellingen wel onderbouwd.

5.17.

Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de man niet te goeder trouw heeft gehandeld ten aanzien van het aangaan van het geregistreerd partnerschap, zodat deze beschikking ook ten aanzien van de man de terugwerkende kracht dient te hebben tot het tijdstip van het aangaan van het geregistreerd partnerschap.

Aanpassing registers

5.18.

Gevolg van voorgaande beslissingen is dat het verzoek van de dochter om een en ander in de registers van de burgerlijke stand op te nemen eveneens wordt toegewezen.

Curatele

5.19.

Namens de moeder en de man is een zelfstandig verzoek gedaan tot benoeming van een curator, niet zijnde de kinderen van de moeder, in het geval de rechtbank tot het oordeel zou komen dat sprake is van wilsonbekwaamheid van de moeder.

5.20.

Namens de dochter is hiertegen verweer gevoerd in die zin dat een dergelijk verzoek voorafgaand aan de mondelinge behandeling niet besproken kon worden, omdat het verweerschrift pas zeer kort voor de zitting beschikbaar was en als een pleitnota is voorgedragen. Een dergelijk verzoek moet worden gedaan bij de sector handel en kanton van deze rechtbank. Van belang is tevens dat er, na de uitkomst van de onderhavige procedure, duidelijkheid komt over de levenstestamenten die bij de notarissen [E] en [F] zijn gemaakt. Niet valt uit te sluiten dat hierover ook nog een procedure zal moeten worden gevoerd bij die sector.

5.21.

De rechtbank is van oordeel dat dit (voorwaardelijk zelfstandig) verzoek van de man en de moeder moet worden afgewezen. Inderdaad is de rechtbank niet bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen. Normaliter dient de rechtbank dit verzoek dan te verwijzen naar de sector handel en kanton van deze rechtbank. De rechtbank ziet echter aanleiding om daarvan af te zien, nu dit verzoek in strijd met een goede procesorde feitelijk is gedaan op het moment dat het verweerschrift is voorgedragen, ontbreekt de grondslag voor dit verzoek en is het verzoek ook overigens onvoldoende uitgewerkt gelet ook op hetgeen hieromtrent in het meest recente levenstestament onder G. is opgenomen en is er daarnaast bijvoorbeeld geen voorstel gedaan ten aanzien van de persoon van de te benoemen curator.

De proceskosten

5.22.

Resteert de beslissing omtrent de proceskosten. De dochter heeft verzocht om de man in de kosten van de procedure te veroordelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het in deze niet zo zijn dat er sprake is van een compensatie van proceskosten ondanks het feit dat deze procedure een familierechtelijke zaak betreft gelet op de rol van de man in deze in relatie tot de gevolgen van de beslissingen zoals de rechtbank die in deze beschikking geeft. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de man in kosten van de procedure moet worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten conform het liquidatietarief voor een verzoekschriftprocedure (twee punten à € 563,-), op € 1.126,-, te vermeerderen met het door de dochter betaalde griffierecht ad € 309,=, dus totaal in totaal op € 1.435,=.

Uitvoerbaar bij voorraad verklaring

5.23.

De rechtbank is van oordeel dat dit verzoek van de dochter grotendeels moet worden afgewezen. Net als een echtscheiding komt een beslissing inzake de nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap pas tot stand door inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand (artikel 1:20 lid 1 BW) . Omdat deze beschikking pas kan worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan (art. 1:20 e BW) kan een dergelijke beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Daarnaast is de rechtbank ten aanzien van het aanvullende verzoek van de dochter van oordeel dat het verzoek tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring van deze beslissing moet worden afgewezen vanwege de declaratoire aard van deze beslissing. De rechtbank zal derhalve enkel de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

6De beslissing

De rechtbank:

6.1.

verklaart het op 15 februari 2021 te [plaats] tussen [belanghebbende sub 1] , geboren te [geboorteplaats] op [datum] en [belanghebbende sub 2] , geboren te

‘ [geboorteplaats] op [datum] aangegane geregistreerd partnerschap nietig;

6.2.

verklaart voor recht dat de man ten aanzien van het aangegane geregistreerd partnerschap niet te goeder trouw heeft gehandeld;

6.3.

gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand in de [gemeente] deze beschikking in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand en toe te voegen aan de akte van partnerschapsregistratie op het moment dat deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan;

6.4.

veroordeelt de man in de kosten van deze procedure aan de zijde van de dochter en begroot deze kosten in totaal op € 1.435,- (eenduizendvierhonderdvijfendertig euro);

6.5.

verklaart deze beschikking ten aanzien van onderdeel 6.4. uitvoerbaar bij voorraad;

6.6.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Mensink, mr. W.M.B. Elferink en

mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2021 in tegenwoordigheid van J.H.A.L. Koelen-Goosink, griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733