Rechtbank Den Haag 04-05-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4333

Datum publicatie17-05-2022
ZaaknummerC/09/609803 / HA ZA 21-313
ProcedureBodemzaak
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Verbintenissenrecht
TrefwoordenTuchtrecht / aansprakelijkheid; Tuchtrecht/aansprakelijkheid advocaat;
Alimentatie;
Familieprocesrecht; Vovo art. 822 Rv
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Advocaat aansprakelijk voor niet tijdig indienen verzoek voorlopige voorzieningen (VoVo). Rb kan het betoog advocaat volgen dat zij inzette op een minnelijke oplossing, maar zij heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom zij ook na enkele maanden, na het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding, geen VoVo aanhangig heeft gemaakt. Advocaat moet schade vergoeden: misgelopen kinder- en partneralimentatie ad € 23.652 (vermeerderd met rente) plus buitengerechtelijke incasso- en proceskosten.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/609803 / HA ZA 21-313

Vonnis van 4 mei 2022

in de zaak van

[eiseres] , te [plaats 1] ,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk ad IJssel,

tegen

[gedaagde] , te [plaats 2] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. [gedaagde] te [plaats 1] .

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 9 maart 2021, met producties 1 tot en met 17,

  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 56,

  • de conclusie van antwoord in reconventie,

  • het tussenvonnis van 2 februari 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,

  • de brief van mr. Dongelmans van 24 februari 2022, met aanvullende productie 18,

  • de mondelinge behandeling van 11 maart 2022.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

[eiseres] heeft de Franse nationaliteit. Zij was in 1995 in Frankrijk getrouwd met haar – inmiddels – voormalige (eveneens Franse) echtgenoot (hierna te noemen: de man). Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren: [ kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] en [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] (hierna afzonderlijk te noemen: [ kind 1] en [kind 2] en samen te noemen: de kinderen). [eiseres] woonde sinds 2001 met de man en de kinderen in Nederland. De man is in augustus 2017 naar Frankrijk vertrokken om daar te wonen en te werken. [eiseres] is met de kinderen achtergebleven in de (voormalige) echtelijke woning in [plaats 1] (hierna ook te noemen: de woning)

2.2.

[gedaagde] is advocaat op het gebied van familierecht. Op 6 oktober 2017 heeft [eiseres] zich via het contactformulier op de website aangemeld bij [gedaagde] , omdat [eiseres] en de man wilden scheiden. [gedaagde] heeft daarop een bevestiging en een vragenlijst toegestuurd voor een vrijblijvend kennismakingsgesprek op 13 oktober 2017.

2.3.

Op 13 oktober 2017 heeft het kennismakingsgesprek tussen [eiseres] en [gedaagde] plaatsgevonden. Tijdens het gesprek heeft [eiseres] kenbaar gemaakt [gedaagde] als advocaat te willen inschakelen. Na het gesprek heeft [gedaagde] per e-mail aan [eiseres] een voorschotnota toegestuurd ter hoogte van € 3.494,50 (10 uur x € 265 vermeerderd met btw en een voorschot op griffierechten), vergezeld van een exemplaar van de door [gedaagde] gehanteerde algemene voorwaarden. In de voorschotnota staat dat het kantoor het voorschot, uitgaande op dit moment van een echtscheiding in overleg, heeft vastgesteld op 10 uur. Op 2 november 2017 heeft [eiseres] de voorschotnota betaald.

2.4.

Op 30 november 2017 heeft [eiseres] via sms aan [gedaagde] bericht:

“Graag wil ik zsm met u spreken want mij ex heeft duidelijk gemaild dat hij geen geld gaat betalen. (…)”

2.5.

Op 8 december 2017 is een eerste voorlopige kinder- en partneralimentatieberekening gemaakt, op basis van de op dat moment beschikbare informatie. De berekening komt uit op een voorlopige kinderalimentatie van € 960 voor beide kinderen samen en een bruto partneralimentatie van € 152.

2.6.

Op 19 december 2017 heeft [eiseres] via e-mail een mailwisseling tussen haar en de man (in het Frans) aan [gedaagde] doorgestuurd. In haar e-mail aan [gedaagde] schrijft [eiseres] onder meer:

“(…) Hij schrijft dat ik recht heb (volgens zijn berekening) aan 2100 € van hem per maand, Dat hij dat niet wilt betalen want ik moet aan hem de helft van alle mijn salaries terug betalen. Hij schrift dus dat in plaats van 8 maanden x 2100 €, gaat hij 13 maanden x 1000 € van januari 2017 tot mei 2019 betalen.

Mijn conclusie is : 1900 € van kinderalimentatie + partner alimentatie lijkt me echt realistisch te zijn. (…) Ik heb u in mijn laatste mail de minimale kosten dat de kinderen en ik hebben gestuurd en dat is ongeveer wat wij nodig hebben om te leven (zonder extra’s). Ik zou gewoon 2100 € vragen omtot 1900€ te komen.

Ik denk dat hij contact heeft genommen met advocaat en dat wij z.s.m. een officiële aanvraag voor echtscheiding moeten doen, zodat hij zich niet uitschrijft van NL.”

2.7.

In een e-mail van 8 januari 2018 heeft [eiseres] onder meer het volgende aan [gedaagde] bericht:

“(…) Bijna 3 maanden nadat wij ons eerste gesprek hebben gehad (13 oktober). Ik heb alle documenten gestuurd, me aan de afspraken gehouden, de factuur betaald, wat moet ik nog doen om eindelijk te kunnen scheiden? U hebt mij 2 keer geschreven dat u een verzoekschrift tot echtscheiding zou maken (8 december en 20 december) maar ik heb tot nu toe niks ontvangen. (…)”

2.8.

In een e-mail van 16 januari 2018 heeft [eiseres] aan [gedaagde] bericht dat zij het concept verzoekschrift tot echtscheiding heeft gelezen en drie opmerkingen heeft. Ook schrijft [eiseres] dat de man op 29 december 2017 € 1.000 heeft overgemaakt.

2.9.

Op 22 februari 2018 heeft [gedaagde] namens [eiseres] een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, ingediend. Onder andere wordt verzocht om de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.000 per maand aan kinderalimentatie (met ingang van de datum van het verzoekschrift) en een bedrag van € 1.500 per maand aan partneralimentatie (per datum inschrijving van de echtscheiding). In het verzoekschrift wordt benadrukt dat [eiseres] met de kinderen in de woning wil blijven wonen totdat zij hun school hebben afgerond en dat [eiseres] open staat voor overleg met de man om tot een oplossing te komen voor de kinderalimentatie, de partneralimentatie en het pensioen. Er is met het verzoekschrift geen gelijktijdig verzoek voor voorlopige voorzieningen ingediend.

2.10.

In april 2018 heeft mr. [A] zich namens de man als advocaat gesteld. Vervolgens is onderhandeld om tot een minnelijke oplossing te komen. Op 20 april 2018 heeft [gedaagde] aan [eiseres] gevraagd om verschillende stukken aan te leveren en op papier te zetten waarom ze graag nog voorlopig in de woning wil blijven wonen. [eiseres] heeft op 27 mei 2018 via e-mail een deel van de gevraagde stukken bij [gedaagde] aangeleverd en verzocht om alles zo snel mogelijk te bespreken.

2.11.

Op 2 juni 2018 heeft [eiseres] via sms het volgende aan [gedaagde] bericht:

“(…) Laatste bericht van je was op 21.4. Ik zit financieel echt in de problemen met de bank. Als je geen tijd voor me hebt of geen zie om mij te helpen hebt, misschien kan een andere collega mijn dossier overnemen. Ik hoor graag van je”

2.12.

In de daaropvolgende weken hebben partijen meermalen contact met elkaar gehad en zijn door [eiseres] verschillende stukken doorgestuurd ten behoeve van het overleg over de echtscheiding. Op 13 juni 2018 heeft mr. [A] de rechtbank bericht dat in verband met de lopende onderhandelingen in de bodemprocedure nog geen verweerschrift door de man zal worden ingediend.

2.13.

Op 18 juni 2018 heeft [eiseres] via sms het volgende aan [gedaagde] bericht:

“Ik heb nog niks gehoord over kinderalimentatie of partner alimentatie. Ik leef sinds augustus met 2 kinderen van 16 en 18jaar met gemiddelde 1600€ per maand en ik heb nog schuld. Wanneer gaan wij tot een oplossing komen. (…)?”

[gedaagde] heeft daarop diezelfde dag geantwoord:

“(…) ik heb een belafspraak met zijn advocaat gepland hierover deze week. Als hij niet met een oplossing komt ga ik een voorlopige voorziening aanvragen. (…)”

2.14.

Omdat partijen nog niet tot een regeling zijn gekomen, heeft mr. [A] namens de man een verweerschrift ingediend. [gedaagde] heeft namens [eiseres] een reactie op het verweerschrift bij de rechtbank ingediend.

2.15.

Op 22 oktober 2018 heeft [eiseres] via sms het volgende aan [gedaagde] bericht:

“Onze eerste afspraak was op 13-10-2018, meer dan 1 jaar geleden. Ik heb sinds die datum geen cent van de vader van de kinderen ontvangen, Ik herhaal dat ik sinds 1-8-2017 de kinderen 100% heb, dat ik 100% voor hun alles probeer te betalen (woning, eten, studies, verzekering…) met mijn salaris (€1650 per maand) en dat tot nu toe NIEMAND heeft mijn ex officiël gevraagd om wat te betalen...waarom zou hij betalen dan? (…)”

[gedaagde] heeft daarop per sms van 23 oktober 2018 het volgende geantwoord:

“(..) ik begrijp dat je het lang vindt duren maar de rechtbank plant in de echtscheidingsprocedure de datum, dat is al bekend. De vovo zal binnen nu en 4 weken behandeld worden en gaat over de spoed maatregel financien zoals jij en ik bespraken. (…)”

2.16.

Eveneens op of omstreeks 23 oktober 2018 wordt door de rechtbank bepaald dat de mondelinge behandeling van de echtscheiding zal plaatsvinden op 1 februari 2019.

2.17.

Op 4 december 2018 dient [gedaagde] namens [eiseres] een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen in (hierna: de VoVo). Daarin wordt onder meer verzocht om te bepalen dat de man voor de duur van de echtscheidingsprocedure voorlopig een bedrag van € 500 per kind aan kinderalimentatie en een bedrag van € 1.500 aan partneralimentatie betaalt.

2.18.

De mondelinge behandeling van de VoVo was door oorspronkelijk bepaald op 10 januari 2019, maar die mondelinge behandeling heeft niet door kunnen gaan, omdat [gedaagde] kort voor de zitting een spoedoperatie moest ondergaan. De rechtbank heeft de VoVo vervolgens op 1 februari 2019 behandeld, gelijktijdig met de echtscheidingsprocedure.

2.19.

Op 1 maart 2019 heeft de rechtbank een beschikking gegeven ten aanzien van de VoVo (hierna ook: de VoVo-beschikking). De rechtbank heeft daarin bepaald dat [eiseres] niet ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoeken ten aanzien van [ kind 1] , omdat [ kind 1] al meerderjarig was ten tijde van het indienen van het verzoekschrift. In de VoVo-beschikking is opgenomen dat partijen ter zitting hebben partijen afgesproken dat de man voor [ kind 1] een bijdrage zal gaan voldoen van € 353 per maand. Voor het overige heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de man voorlopig (i) een bedrag van € 492 per maand aan kinderalimentatie voor [kind 2] en (ii) een bedrag van € 1.126 per maand aan partneralimentatie aan [eiseres] moet betalen. [gedaagde] heeft [eiseres] op 7 maart 2019 via sms op de hoogte gesteld van de uitkomst van de VoVo-beschikking.

2.20.

Na de mondelinge behandeling van 1 februari 2019 is tussen [gedaagde] en mr. [A] verder onderhandeld over een onderlinge regeling ten aanzien van de gevolgen van de echtscheiding (in de vorm van een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan). Naar aanleiding van de onderhandelingen zijn conceptovereenkomsten opgesteld, die vervolgens meermalen zijn besproken, uitgewisseld en gewijzigd. In een e-mailbericht van 2 april 2019 heeft [gedaagde] door [eiseres] ondertekende conceptovereenkomsten aan mr. [A] doorgestuurd met het verzoek aan mr. [A] om de rechtbank te berichten dat een korte aanhouding nodig is, omdat er overeenstemming over de woning en de kinder- en partneralimentatie is bereikt. Mr. [A] heeft hierop geantwoord dat er een akkoord is als beide convenanten zijn ondertekend, maar dat verwacht wordt dat een en ander binnen twee weken zal kunnen worden afgerond. Hierna is tussen partijen nog verder gesproken over gewenste aanpassingen in de conceptovereenkomsten.

2.21.

Op 23 april 2019 heeft de rechtbank een beschikking gegeven in de echtscheidingsprocedure (hierna ook: de echtscheidingsbeschikking). In de echtscheidingsbeschikking zijn de door de man te betalen kinder- en partneralimentatie op hetzelfde bedrag gesteld als in de VoVo-beschikking, dat wil zeggen: € 492 aan kinderalimentatie voor [kind 2] en € 1.126 aan partneralimentatie, beide met ingang van de dag van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

2.22.

Op 23 juli 2019 heeft [gedaagde] een beroepschrift ingediend tegen de echtscheidingsbeschikking. [gedaagde] heeft [eiseres] niet van het indienen van het beroepschrift op de hoogte gesteld en ook geen afschrift daarvan aan [eiseres] verstrekt. Wel heeft [gedaagde] op 24 juli 2019 via e-mail een kopie van het beroepschrift aan mr. [A] gestuurd, met de mededeling dat het beroep is gedaan ter bewaring van rechten en dat [eiseres] de voorkeur eraan geeft alsnog onderlinge overeenstemming te bereiken over de tussen partijen openstaande punten.

2.23.

Op 9 augustus 2019 is de echtscheiding door de man ingeschreven.

2.24.

Begin september 2019 heeft [eiseres] , op haar verzoek, een afschrift van de VoVo-beschikking van [gedaagde] ontvangen.

2.25.

In september 2019 heeft mr. Dongelmans de behandeling van (de gevolgen van) de echtscheidingsprocedure van [gedaagde] overgenomen.

2.26.

[gedaagde] heeft het door [eiseres] betaalde voorschot aan [eiseres] terugbetaald. [gedaagde] heeft geen andere facturen gestuurd voor haar werkzaamheden.

2.27.

[eiseres] heeft een tuchtrechtelijke klacht (bestaande uit zeven klachtonderdelen) ingediend over de behandeling van haar zaak door [gedaagde] . Alle klachten zien in de kern op gebrekkige communicatie van [gedaagde] met [eiseres] en op de gebrekkige kwaliteit van de dienstverlening. De Raad van Discipline te Den Haag heeft bij beslissing van 1 november 2021 vier klachtonderdelen geheel en twee klachtonderdelen gedeeltelijk gegrond verklaard, en aan [gedaagde] een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken opgelegd.

3Het geschil

in conventie
3.1.

[eiseres] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 61.362, vermeerderd met rente en kosten.

3.2.

[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] bij de uitvoering van de opdracht om haar in de echtscheidingsprocedure bij te staan, op verschillende onderdelen niet heeft gehandeld zoals van een goed handelend advocaat mag worden verwacht. Zij is daarmee toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht en is verplicht om de materiële en immateriële schade te vergoeden, die [eiseres] door de onjuiste uitvoering van de opdracht heeft geleden.

3.3.

[gedaagde] voert verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

3.5.

[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank [eiseres] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeelt om binnen een week na dit vonnis de volgende gegevens aan [gedaagde] te verstrekken:

  • informatie over de schikkingsonderhandelingen die haar huidige advocaat in de periode van oktober 2019 tot en met april 2020 heeft gevoerd met de advocaat van de man,

  • informatie over de uiteindelijke uitkomst van dit overleg, en

  • een kopie van de overeenkomst waarin de afspraken zijn vastgelegd.

3.6.

[eiseres] voert verweer.

3.7.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

in conventie

niet tijdig indienen VoVo

4.1.

Het gaat in deze zaak om de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat wegens tekortkomingen bij de uitvoering van een aan de advocaat gegeven opdracht tot het regelen van (de gevolgen van) een echtscheiding.

4.2.

Tussen [eiseres] en [gedaagde] is een overeenkomst van opdracht gesloten. Uit de wet volgt dat een advocaat bij de uitvoering van een opdracht de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen (zie artikel 7:401 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). Die zorgplicht houdt volgens vaste rechtspraak in dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid moet betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Het antwoord op de vraag of voldoende zorgvuldigheid is betracht, is mede afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. 1 De zorgvuldigheidsplicht brengt mee dat als een advocaat een procedure voert, hij zijn cliënt daarbij niet onnodig mag blootstellen aan voorzienbare en vermijdbare risico's. Wanneer een advocaat een cliënt adviseert in het kader van een door een cliënt te nemen beslissing over een bepaalde kwestie, brengt de zorgvuldigheidsplicht mee dat de advocaat de cliënt in staat stelt goed geïnformeerd te beslissen. 2 Dat houdt ook in dat een advocaat zijn cliënt informeert over de (ingeschatte) gevolgen en slagingskansen van een eventuele aanhangig te maken procedure.

4.3.

Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] bij de uitvoering van de opdracht niet met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld. [eiseres] verwijt daarbij, in de eerste plaats, aan [gedaagde] dat [gedaagde] (veel) te laat een verzoek tot voorlopige voorzieningen ten aanzien van kinder- en partneralimentatie heeft ingediend. [gedaagde] heeft pas op 4 december 2018 een VoVo ingediend, terwijl [gedaagde] dat (als zij een goed handelend advocaat was geweest) al direct moeten doen, nadat [eiseres] [gedaagde] als advocaat had ingeschakeld, aldus [eiseres] . Volgens [eiseres] is zij door deze fout van [gedaagde] een bedrag van € 31.536 aan alimentatie (over de periode van 1 november 2017 tot aan 1 maart 2019) misgelopen.

4.4.

[gedaagde] heeft in reactie op dit verwijt in de kern aangevoerd dat van begin af aan is besproken dat het voor [eiseres] belangrijk was dat ze zo lang mogelijk in de woning zou kunnen blijven wonen, langer dus dan de zes maanden die gebruikelijk na echtscheiding wordt toegestaan. Met die wens in het achterhoofd is de insteek vooral geweest om in onderling overleg met de man tot een totale oplossing voor de echtscheiding te komen, waarin de woning, het ouderschapsplan, de alimentatie en het pensioen zouden worden betrokken, aldus [gedaagde] .

4.5.

Naar de rechtbank begrijpt, is deze insteek (het vinden van een minnelijke onderlinge oplossing), een belangrijke reden voor [gedaagde] geweest om te wachten met het indienen van een VoVo. De rechtbank kan dit betoog van [gedaagde] volgen, voor zover zij daarmee heeft bepleit dat het niet geïndiceerd was om niet onmiddellijk na het aannemen van de opdracht een VoVo in te dienen. Maar naar het oordeel van de rechtbank is [gedaagde] niet erin geslaagd deugdelijk te motiveren waarom zij ook na enkele maanden, na het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding, geen VoVo aanhangig heeft gemaakt. De rechtbank licht hierna toe waarom zij tot dit oordeel komt.

4.6.

[eiseres] heeft onweersproken gesteld dat zij aan [gedaagde] had laten weten dat zij een alimentatiebehoefte had, omdat zij met haar twee kinderen alleen was achtergebleven, alle rekeningen moest betalen, weinig vermogen had, en een laag inkomen had. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard, en [gedaagde] heeft dat niet (gemotiveerd) weersproken, dat [eiseres] al tijdens het kennismakingsgesprek op 13 oktober 2017 had gezegd dat zij weinig tot geen geld had. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat [eiseres] er ook in haar e-mail van 19 december 2017 op heeft gewezen dat zij en de kinderen een bijdrage voor levensonderhoud nodig hebben (zie 2.6). In datzelfde bericht verklaart [eiseres] dat een bedrag van € 1.900 aan kinder- en partneralimentatie haar realistisch lijkt.

4.7.

Tegelijkertijd schreef [eiseres] in dezelfde e-mail dat de man te kennen had gegeven dat hij gedurende dertien maanden een bedrag van € 1.000 aan [eiseres] zou betalen. [gedaagde] had de eerste voorlopige kinder- en partneralimentatie op 8 december 2017 berekend op, samen, € 1.100 (bruto). Na aftrek van belastingen zou van dit bedrag netto minder overblijven dan het bedrag van € 1.000 (netto) dat de man had toegezegd te gaan betalen. Vast staat ook dat de man de eerste twee van de toegezegde betalingen heeft voldaan. [eiseres] heeft op 16 januari 2018 aan [gedaagde] laten weten dat zij op 29 december 2017 een bedrag van € 1.000 had ontvangen.

4.8.

De rechtbank acht het niet onbegrijpelijk dat [gedaagde] onder deze omstandigheden – waarbij de man een bedrag betaalde dat (netto) het voorlopig berekende bedrag iets oversteeg – nog niet onmiddellijk een VoVo bij de rechtbank heeft ingediend, ook gelet op de wens van [eiseres] om zo lang mogelijk in de woning te blijven wonen. De rechtbank kan begrijpen dat [gedaagde] vanuit die gedachte eerst vooral heeft ingezet op het bereiken van een minnelijke regeling. Weliswaar is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] de mogelijkheid (en de voor- en nadelen) van een VoVo in oktober 2017 of november 2017 met [eiseres] heeft besproken, maar de rechtbank acht dit tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde omstandigheden niet voldoende om te oordelen dat [gedaagde] in haar zorgplicht als advocaat is tekortgeschoten.

4.9.

Dat ligt anders voor de periode vanaf 21 februari 2018, nadat het verzoekschrift tot echtscheiding (met nevenvoorzieningen) was ingediend. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling van 11 maart 2022 verklaard dat de man de toegezegde € 1.000 voor de maanden januari en februari 2018 heeft betaald, maar dat de man is gestopt met betalen nadat hij het verzoekschrift had ontvangen. [eiseres] heeft desgevraagd ter zitting ook verklaard dat zij dit met [gedaagde] heeft besproken, hetgeen [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken (zij verklaarde het niet meer te weten). Dit niet meer weten komt echter voor haar eigen rekening, aangezien uit het over en weer gestelde en de door [eiseres] ingebrachte correspondentie volgt dat [gedaagde] gebrekkig was in haar communicatie naar [eiseres] en herhaaldelijk heeft nagelaten om dat wat mondeling tussen partijen was besproken, ook schriftelijk vast te leggen. De rechtbank verwijst in dat verband ook naar de uitspraak van de Raad van Discipline van 1 november 2021 (onder andere de overwegingen 5.6, 5.8, 5.12 en 5.14).

4.10.

Weliswaar heeft [gedaagde] in de conclusie van antwoord in deze procedure aangevoerd (randnummer 52) dat [eiseres] – anders dan wat [eiseres] dus ter zitting heeft gesteld – in 2017 en 2018 in totaal € 12.790 aan kinder- en partneralimentatie van de man heeft ontvangen (in lijn met de toezegging van de man van 13 x € 1.000), maar aan die stelling gaat de rechtbank voorbij nu [gedaagde] dit baseert op (1) de belastingaangifte 2017 van [eiseres] en (2) een productie (27) van de man in de echtscheidingsprocedure, die hij kort voor de mondelinge behandeling van 1 februari 2019 heeft ingediend. Nog daarvan afgezien dat niet (voldoende) is gebleken dat [gedaagde] in februari 2018 al over deze stukken beschikte, heeft [gedaagde] ook inhoudelijk onvoldoende onderbouwd dat uit deze stukken volgt dat de man na februari 2018 is blijven doorbetalen. [gedaagde] stelt dat uit de belastingaangifte 2017 blijkt dat [eiseres] in 2017 € 3.495 aan alimentatie heeft ontvangen, maar uit de aangifte blijkt dat bedrag uitsluitend ziet op aftrekbare kosten en niet op ontvangen alimentatie. 3 Daarnaast zou volgens [gedaagde] uit de eigen productie 27 van de man blijken dat [eiseres] in 2018 een bedrag van € 9.295 van de man heeft ontvangen, maar [gedaagde] heeft de door haar genoemde productie 27 niet overgelegd. Alleen al daarom kan de rechtbank de juistheid van de stelling van [gedaagde] niet vaststellen.

4.11.

De rechtbank gaat er dan ook, op basis van wat enerzijds door [eiseres] is gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd door [gedaagde] is weersproken, vanuit dat de man na ontvangst van het verzoekschrift is opgehouden de toegezegde voorlopige bijdrage van € 1.000 te betalen, en dat [eiseres] ook tegen [gedaagde] heeft gezegd dat er niet meer werd betaald.

4.12.

Gelet op de duidelijk door [eiseres] uitgesproken behoefte aan een financiële bijdrage voor de kosten van haar en de kinderen, had het op dat moment, als redelijk handelend familierechtadvocaat, op de weg van [gedaagde] gelegen om een VoVo in te dienen bij de rechtbank, om zo gedurende de echtscheidingsprocedure een voorlopige alimentatieverplichting te verkrijgen. Gelet op de (uiteindelijke) VoVo beschikking van 1 maart 2019 en de eindbeschikking, neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat [eiseres] in elk geval aanspraak had kunnen maken op betaling van een kinderalimentatie van € 492 per maand (voor [kind 2] ) en een partneralimentatie van € 1.126 per maand. Dat de man een voorlopig bedrag van € 1.000 had toegezegd dat iets hoger was dan het (netto equivalent van) het voorlopig door [gedaagde] berekende alimentatiebedrag, kon geen dragende reden meer vormen om af te zien van een VoVo, omdat de man die toezegging kennelijk niet meer nakwam. Evenmin kon [gedaagde] het achterwege laten van een VoVo onder deze omstandigheden nog beargumenteren met de enkele stelling dat gezien de wens van [eiseres] om langer in de woning te blijven wonen primair werd ingezet op het bereiken van een minnelijke (totaal)regeling. [gedaagde] had al een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend, waarin zij ook om kinderalimentatie en partneralimentatie verzocht. Het is geenszins ongebruikelijk dat in zo’n geval vanwege de alimentatiebehoefte van de cliënt ook gelijktijdig met of kort na het indienen van het verzoek tot echtscheiding via een VoVo een voorlopige alimentatiebepaling wordt verzocht.

4.13.

Voor zover er andere dragende argumenten waren om op dat moment nog geen VoVo in te dienen, heeft [gedaagde] die argumenten in deze procedure niet aangevoerd.

Bovendien geldt dat het dan, als redelijk handelend advocaat, op de weg van [gedaagde] had gelegen om die argumenten met [eiseres] te bespreken en die af te zetten tegen de behoefte van [eiseres] aan geld op korte termijn. Het is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] dit heeft gedaan. Evenmin is gesteld of gebleken dat de mogelijkheid en de goede en kwade kansen van een VoVo tijdens of na het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding met [eiseres] zijn besproken. Daarmee heeft [gedaagde] niet aan haar (zorg)plicht als advocaat voldaan.

4.14.

Aan het voorgaande doet niet af dat [gedaagde] in het op 21 februari 2018 ingediende verzoekschrift tot echtscheiding had verzocht om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht toe te kennen en die mogelijkheid van terugwerkende kracht met [eiseres] heeft besproken. Zoals [gedaagde] zelf stelt, zou het van de rechtbank afhangen of er ook daadwerkelijk terugwerkende kracht aan een bijdrage in de kinderalimentatie zou worden toegekend. Bovendien moest daartoe de beschikking van de rechtbank in de echtscheidingsprocedure worden afgewacht en had [eiseres] daarnaast ook behoefte aan partneralimentatie (die per datum inschrijving van de echtscheiding was verzocht). Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat de reeds ingediende alimentatieverzoeken in de hoofdzaak, [eiseres] belang bij een VoVo deden vervallen.

4.15.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde] bij de uitvoering van de aan haar gegeven opdracht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar (zorg)plicht als advocaat, door na te laten na het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding (en na het stoppen van voorlopige betalingen door de man in februari 2018) een VoVo in te dienen. Dat betekent dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] als gevolg van deze toerekenbare tekortkoming heeft geleden (artikel 6:74 BW) .

omvang schade door niet tijdig indienen VoVo

4.16.

De vraag is vervolgens welke schade [eiseres] door de tekortkoming van [gedaagde] heeft geleden. De rechtbank acht in verband met het niet tijdig indienen van een VoVo, een schadevergoeding van € 23.652 toewijsbaar, en wel op de volgende gronden.

4.17.

Op basis van het debat tussen partijen is niet volledig duidelijk geworden op welk moment [gedaagde] precies bekend is geworden dat de man was opgehouden te betalen en dat (dus) een VoVo moest worden ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank komt die onduidelijkheid voor rekening van [gedaagde] , om de redenen zoals die onder 4.9 zijn weergegeven. Gelet op de stelling van [eiseres] dat de man tot februari 2018 heeft betaald en na ontvangst van het echtscheidingsverzoek is gestopt met betalen, wordt tot uitgangspunt genomen dat [gedaagde] kort na het betekenen van het verzoekschrift (eind februari 2018) een VoVo aanhangig had moeten maken, met daarin het verzoek tot het vaststellen van voorlopige kinder- en partneralimentatie, met ingang van de datum van het verzoekschrift. Gelet op de uiteindelijke uitkomst van de VoVo-beschikking (van 1 maart 2019) is aannemelijk dat de rechtbank met ingang van de datum van het verzoekschrift een voorlopig bedrag van € 492 per maand (voor [kind 2] ) en een partneralimentatie van € 1.126 per maand aan [eiseres] had toegekend. [gedaagde] heeft ook niet gemotiveerd gesteld dat de uitkomst in die (hypothetische) situatie anders zou zijn geweest.

4.18.

[eiseres] heeft in de door haar gevorderde schadevergoeding ook een misgelopen bedrag van € 353 per maand aan alimentatie voor [ kind 1] opgenomen, maar [gedaagde] heeft erop gewezen dat [eiseres] niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoeken ten aanzien van [ kind 1] omdat [ kind 1] ten tijde van het indienen van het verzoekschrift al meerderjarig was. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank echter niet aan om deze niet-ontvankelijkheid ten nadele van [eiseres] te laten meewegen, nu het in het familierecht gebruikelijk is om de ouder die alimentatie vraagt te machtigen om namens de jong-meerderjarige op te treden en ook namens hem een bijdrage van de alimentatieplichtige ouder te vragen. Het lag op de weg van [gedaagde] als familierechtadvocate om [eiseres] hierover te informeren.

4.19.

De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat [eiseres] als gevolg van het niet tijdig indienen van een VoVo een schade heeft geleden van € 23.652 (12 maanden x (€ 492 + € 1.126 + € 353), aan misgelopen alimentatie over de periode van 1 maart 2018 tot en met 1 maart 2019).

4.20.

[gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord (randnummers 34 en 91) nog aangevoerd dat zij in haar reactie op het verweerschrift in de echtscheidingsprocedure aan de rechtbank (zie 2.14) had verzocht om, gelet op de eigen berekeningen van de man, vanaf de datum van de indiening van het inleidende verzoekschrift een bedrag van € 441 per kind per maand aan [eiseres] te betalen als voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ( [kind 2] ) en kosten van levensonderhoud en studie ( [ kind 1] ). [gedaagde] heeft echter niet duidelijk gemaakt welke juridische gevolgen zij aan deze stelling wil verbinden. Voor zover [gedaagde] tot uitdrukking heeft willen brengen dat zij inspanningen heeft verricht om de schade voor [eiseres] te beperken, geldt dat mr. Dongelmans ter zitting heeft aangevoerd dat zij dit verzoek in de stukken van de echtscheidingsprocedure niet heeft teruggezien en ook de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking hiervan geen melding heeft gemaakt. Daarbij komt dat [gedaagde] de gestelde schriftelijke reactie zelf niet als productie in dit geding heeft overgelegd. Het verweer moet dan ook reeds bij gebrek aan voldoende feitelijke onderbouwing worden verworpen.

4.21.

Evenmin volgt de rechtbank [gedaagde] in haar verweer dat de schadevergoeding moet worden verminderd met het bedrag van € 12.790 dat [eiseres] in 2017 en 2018 van de man heeft ontvangen. De gestelde ontvangst van dit bedrag is niet onderbouwd (zie 4.10).

4.22.

[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat [eiseres] , ook gezien de terugbetaling van het voorschot, niets heeft betaald voor de intensieve werkzaamheden van [gedaagde] over de periode van 2 november 2017 tot en met 25 september 2019. Die kosten komen (inclusief griffierechten en deurwaarderskosten) volgens [gedaagde] neer op een bedrag van minimaal € 29.750. Anders dan [gedaagde] verzoekt, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze kosten te verrekenen met of in mindering te brengen op de te betalen schadevergoeding. Dat [gedaagde] het voorschot heeft terugbetaald en andere werkzaamheden die op grond van de opdracht zijn uitgevoerd, niet in rekening heeft gebracht, is haar eigen keuze. Dit leidt niet ertoe dat het terugbetaalde bedrag moet worden verrekend met de verplichting tot vergoeding van de schade die [eiseres] heeft geleden, doordat [gedaagde] de opdracht gebrekkig heeft uitgevoerd. Bovendien is geenszins gegeven dat [gedaagde] een opeisbare vordering heeft tot het door haar genoemde bedrag van € 29.750, ook nu – bijvoorbeeld – als onweersproken vaststaat dat [gedaagde] het beroepschrift zonder overleg met [eiseres] heeft opgesteld en ingediend, zodat op zijn minst voor twijfel vatbaar is of daarvoor wel opdracht is gegeven.

4.23.

De wettelijke rente wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.

immateriële schadevergoeding

4.24.

[eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] , naast het nalaten tijdige voorlopige voorzieningen te treffen, ook is tekortgeschoten in haar (zorg)plicht door [eiseres] herhaaldelijk niet, niet tijdig of op punten zelfs in strijd met de waarheid te informeren over de gang van zaken in de echtscheidingsprocedure te informeren. Zo heeft [gedaagde] :

- in strijd met de waarheid op 23 oktober 2018 gezegd dat de VoVo binnen vier weken door de rechtbank zou worden behandeld, terwijl toen nog geen VoVo was ingediend,

- de VoVo-beschikking van 1 maart 2019 pas in september 2019 aan [eiseres] toegestuurd, - [eiseres] in het geheel niet geïnformeerd dat de rechtbank op 24 april 2019 een echtscheidingsbeschikking had gegeven en over de inhoud daarvan,

- zonder overleg en zonder opdracht van [eiseres] op 23 juli 2019 hoger beroep ingesteld,

- [eiseres] niet geïnformeerd over het inschrijven van de echtscheidingsbeschikking op 9 augustus 2019.

Volgens [eiseres] heeft het handelen van [gedaagde] haar en haar zonen veel extra spanningen opgeleverd. [eiseres] vordert een immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 1.000 voor elke maand dat [gedaagde] is opgetreden als advocaat van [eiseres] (in totaal dus € 24.000).

4.25.

Voorop staat dat op grond van de wet slechts in uitzonderlijke gevallen aanspraak kan worden gemaakt op immateriële schadevergoeding. Op grond van artikel 6:106 BW heeft de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:

  1. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;

  2. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;

  3. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.

4.26.

Op grond van de hoofdregel van bewijslastverdeling van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rusten op [eiseres] de stelplicht en de bewijslast dat sprake is van een van de in artikel 6:106 BW genoemde gevallen. Aan die stelplicht heeft [eiseres] niet voldaan. De vordering wordt daarom afgewezen.

vergoeding declaraties mr. Dongelmans

4.27.

[eiseres] heeft tevens gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot vergoeding van de helft van de declaraties van mr. Dongelmans (zijnde een bedrag van € 4.400).

4.28.

[eiseres] vordert schadevergoeding op grond van een toerekenbare tekortkoming door [gedaagde] . De stelplicht van de verschillende voorwaarden voor schadevergoeding (de tekortkoming, de schade en het oorzakelijk verband tussen die twee), rusten op grond van artikel 150 Rv op [eiseres] .

4.29.

Aan die stelplicht heeft [eiseres] niet voldaan. [gedaagde] heeft betwist dat zij een vergoeding voor de kosten is verschuldigd. [eiseres] heeft daartegenover helemaal niet toegelicht waarom het gevorderde bedrag van € 4.400 kan worden aangemerkt als schade die het gevolg is van tekortkomingen bij de uitvoering van de opdracht door [gedaagde] . De enkele – niet toegelichte – stelling dat dit ‘onnodige gemaakte kosten zijn’, is daarvoor niet voldoende. De vordering wordt dan ook afgewezen.

buitengerechtelijke incassokosten

4.30.

[eiseres] heeft voldoende onderbouwd gesteld dat zij in verband met de aansprakelijkstelling van [gedaagde] en het verhaal van de schade buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht, die op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW voor afzonderlijke vergoeding vatbaar zijn. De rechtbank wijst een vergoeding toe in overeenstemming met de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, dat als een redelijk tarief wordt beschouwd. De rechtbank wijst aldus, op basis van de toegewezen som aan schadevergoeding van € 23.652, de incassokosten toe tot een bedrag van [€ 875 + 1% over (€ 23.652 - € 10.000) =] € 1.011,52. De gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding wordt als onweersproken en op de wet gegrond toegewezen.

proceskosten

4.31.

Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de kant van [eiseres] begroot op in totaal € 2.503,65 (€ 109,65 aan dagvaardingskosten, € 952 aan griffierecht en € 1.442 (2 punten x tarief III) aan salaris advocaat).

4.32.

[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis. [gedaagde] wijst daartoe op een incassorisico. Maar [gedaagde] heeft, ook in het licht van de omvang van de vordering, onvoldoende gemotiveerd waarom [eiseres] , indien de veroordeling uiteindelijk niet in stand zou blijven, niet in staat zou zijn tot terugbetaling van het toegewezen bedrag. De rechtbank zal het vonnis dan ook, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

in reconventie

4.33.

[gedaagde] vordert informatie over de uitkomst van de onderhandeling die mr. Dongelmans, na overname van de zaak, in het kader van de echtscheidingsprocedure met de man heeft gevoerd.

4.34.

[gedaagde] heeft deze vordering onvoldoende onderbouwd. Op grond van artikel 843a Rv kan onder voorwaarden een recht bestaan op afgifte van bepaalde bescheiden, maar dan moet [gedaagde] – gelet op de voorwaarden van dit artikel – ten minste voldoende concreet stellen dat zij een rechtmatig belang heeft bij afgifte van de gevraagde gegevens (en zo ja, welk belang dit is). Dat heeft [gedaagde] nagelaten. De enkele – niet ander uitgewerkte of toegelichte – stelling dat inzage van belang is om te kunnen vaststellen of er daadwerkelijk schade is geleden door [eiseres] , is hiertoe niet voldoende. Dit te minder, nu in conventie uitsluitend een schadevergoeding is toegekend voor de misgelopen alimentatie tot 1 maart 2019 en [eiseres] heeft aangevoerd dat de periode tot 1 maart 2019 geen voorwerp is van het uiteindelijke schikkingsconvenant (conclusie van antwoord in reconventie, randnummer 14).

4.35.

De vordering van [gedaagde] wordt dan ook afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten in reconventie, aan de kant van [eiseres] begroot op € 563 aan salaris advocaat (1 punt x tarief II voor de conclusie van antwoord in reconventie, nu ter zitting nauwelijks meer debat is gevoerd in reconventie).

5De beslissing

De rechtbank

in conventie

5.1.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 24.663,52 (€ 23.652 + € 1.011,52), te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf 9 maart 2020 tot en met de dag van volledige voldoening;

5.2.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiseres] begroot op € 2.503,65;

5.3.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

wijst het meer of anders gevorderde af;

in reconventie

5.5.

wijst de vordering af;

5.6.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiseres] begroot op € 563.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022. 4

1

zie Hoge Raad 7 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF1304.

2

zie Hoge Raad 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406.

3

Productie 51 [gedaagde] , bijlage 4, p. 3 van 4 van de aangifte.

4

type: 2431 Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.

coll:



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733