Rechtbank Noord-Nederland 25-03-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:924

Datum publicatie30-03-2022
ZaaknummerC/18/211892 / FA RK 22-824
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsGroningen
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Eigen rechtsingang minderjarige;
Jeugdbescherming / Jeugdwet; Gezagsbeëindigende maatregel 1:266 BW/schorsing gezag
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

In rechtspraak wordt wisselend geoordeeld over mogelijkheid kind om via informele rechtsingang te vragen of gezag ouder (in dit geval vader) kan worden hersteld. Rechtbank vindt dat kind daarin niet mag worden belemmerd. In Nederland wordt onvoldoende tegemoetgekomen aan internationale en voor ons land geldende standaarden, zoals IVRK en EVRM. In WODC-rapport wordt bovendien geconcludeerd dat voor kind onduidelijk is wanneer het wel en niet gebruik kan maken van informele rechtsingang.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Groningen

zaak-/rekestnummer: C/18/211892 / FA RK 22-824

beschikking van 25 maart 2022 naar aanleiding van de informele rechtsingang in de zaak van

[de minderjarige 1] ,

die is geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ,

en die hierna " [de minderjarige 1] " wordt genoemd,

De rechtbank wijst als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

die woont in [woonplaats] ,

en die hierna "de moeder" wordt genoemd,

en

[de vader] ,

die woont in [woonplaats] ,

en die hierna "de vader" wordt genoemd.

Het procesverloop

Op 23 februari 2022 heeft de rechtbank een brief van [de minderjarige 1] ontvangen.

Naar aanleiding van de brief is [de minderjarige 1] uitgenodigd om met de rechter te praten. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 8 maart 2022.

Op 25 maart 2022 heeft de rechter de zaak mondeling behandeld. De rechter heeft toen gesproken met de moeder, de vader en drs. [naam] , die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna "de Raad") vertegenwoordigt.

Ten slotte is bepaald dat vandaag deze beschikking wordt gegeven.

De feiten

De rechter kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten.

De ouders van [de minderjarige 1] zijn op [datum] in [plaats] met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk van partijen zijn de volgende nu nog minderjarige kinderen geboren:

- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ;

- [de minderjarige 3] , op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;

- [de minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;

- [de minderjarige 4] , op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .

Op 19 december 2012 heeft de toenmalige rechtbank Groningen, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 4 januari 2013 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.

Bij beschikking van deze rechtbank van 23 juli 2013, zijn [de minderjarige 1] en zijn zusjes onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling van de minderjarigen is laatstelijk verlengd bij beschikking van deze rechtbank van 19 december 2017 tot 12 juli 2018. De ondertoezichtstelling is onder meer uitgesproken en steeds verlengd vanwege de aanhoudende onrust en strijd tussen de ouders, die een ernstige ontwikkelingsbedreiging met zich bracht.

Het is die strijd en de gevolgen daarvan die ertoe heeft geleid dat deze rechtbank bij beschikking 10 juli 2018 het gezamenlijk gezag van de ouders heeft beëindigd en heeft bepaald dat het gezag over [de minderjarige 1] en zijn zusjes voortaan door de moeder alleen wordt uitgeoefend. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, bij beschikking van 7 mei 2019. In die beschikking heeft het hof overwogen, voor zover hier van belang:

5.7

Het hof is op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, met de rechtbank van oordeel dat het gezamenlijk gezag van partijen beëindigd moet worden, neemt de overwegingen van de rechtbank daartoe over en overweegt voorts als volgt. Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat het partijen structureel niet lukt gezamenlijk tot beslissingen over de kinderen te komen. Uit de toelichtingen van partijen en de GI blijkt in dit verband dat vrijwel iedere beslissing over de kinderen leidt tot strijd tussen de ouders en vertraging in de besluitvorming. De jarenlange inzet van hulpverlening en bemoeienis van de GI heeft geen relevante verbetering gebracht.

5.8

De draagkracht van de moeder wordt door de aanhoudende strijd negatief beïnvloed en ook de kinderen worden belast met de strijd en spanningen tussen hun ouders. Bovendien is sprake van de nodige problematiek bij de kinderen. Zo heeft [de minderjarige 1] zorgelijk gedrag laten zien. Hij heeft aangepast onderwijs (gehad) omdat hij onhandelbaar was op school en er zijn zorgen over zijn seksuele ontwikkeling. [de minderjarige 4] heeft een terugval gehad in zindelijkheid en er zijn ook bij haar zorgen geweest over haar seksuele ontwikkeling. Hoewel de gevolgen voor [de minderjarige 3] van de spanningen tussen de ouders minder zichtbaar zijn mede dankzij de ingezette hulpverlening, acht het hof aannemelijk dat ook zij klem- en verloren raakt bij voortduren van het gezamenlijk gezag. Er is gezinsbegeleiding en alle kinderen hebben een kindercoach.

5.9

De kinderen verblijven overwegend bij de moeder en hebben regelmatig omgang met de vader (met uitzondering van [de minderjarige 2] ). Het is voor hen van groot belang dat belangrijke beslissingen vlot kunnen worden genomen en dat de draagkracht van de moeder niet verder onder druk komt te staan. Gebleken is dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag rust en duidelijkheid in het gezin heeft gebracht. Met de rechtbank is het hof, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat het gezamenlijk gezag van de ouders dan ook niet langer kan voortduren en het verzoek van de moeder dient te worden toegewezen. Gelet op de feitelijke situatie, waarbij de kinderen grotendeels bij de moeder verblijven en zij dan ook het meeste zicht op hen heeft, is het hof eveneens met de rechtbank van oordeel dat het gezag vervolgens aan haar dient toe te komen. Het hof benadrukt daarbij dat deze beslissing er niet toe strekt de vader buitenspel te zetten of een van de ouders als oorzaak aan te wijzen van de strijd - integendeel - maar het is een voor de kinderen noodzakelijk gevolg van de jarenlange problematiek op ouderniveau waar zij aan blootgesteld zijn.

De regeling waarop het hof zijn beschikking heeft gebaseerd, is in de loop van de tijd ingrijpend gewijzigd. [de minderjarige 1] slaapt nog bij zijn moeder, maar verblijft overdag bij zijn vader en soms ook bij zijn oudere (half)zus.

Ook de persoonlijke omstandigheden van de moeder hebben zich of zullen zich wijzigen. Zij heeft sinds een jaar of drie een nieuwe partner, met wie zij op korte termijn wil gaan samenwonen.

De beoordeling

Waar gaat het in deze zaak om?

Deze zaak betreft een zogeheten "informele rechtsingang". Die informele rechtsingang biedt een kind dat ouder is dan twaalf jaar of soms ook een kind dat nog jonger is, de mogelijkheid om zich langs informele wijze tot de rechter te wenden. Dat kan dan bijvoorbeeld met een brief of telefoontje. De rechter kan, als hij dat wil, op dat verzoek van een kind, nadat het verzoek is behandeld en alle belanghebbenden erop zijn gehoord, ambtshalve een beslissing nemen.

Een kind kan alleen gebruik maken van de informele rechtsingang als dat in de wet is bepaald. De wet geeft drie mogelijkheden:

    Op grond van artikel 1:251a lid 4 BW kan tijdens de echtscheidingsprocedure een beslissing over het gezag van een ouder worden gegeven. Op grond van rechtspraak van de Hoge Raad kan dat ook ná de echtscheidingsprocedure, tenzij in de echtscheidingsprocedure daarover al een beslissing is genomen (zie: HR 4 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2241);

    Op grond van artikel 1:253a lid 4 jo. 1:377g BW kan een kind, als zijn ouders samen het gezag over hem uitoefenen, ook vragen om de vaststelling of wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken;

    Op grond van artikel 1:377g jo. 1:377a, 1:377b en 1:377e BW kan een kind ook vragen om de vaststelling of wijziging van een omgangsregeling of informatie- en consultatieregeling.

In de rechtspraak wordt wisselend geoordeeld over de mogelijkheden van een kind om door de informele rechtsingang te kunnen vragen of het gezag van een ouder kan worden hersteld (zie HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1409, NJ 2015/293 en HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:321, NJ 2020/150, RFR 2020/66.

Het is ten aanzien van deze rechtspraak de vraag of het wenselijk is om de formele procespositie en het hoorrecht van kinderen in een procedure uit te breiden (zie hiervoor M.R. Bruning, D.J.H. Smeets, K.G.A. Bolscher, J.S. Peper en R. de Boer, Kind in proces: van communicatie naar effectieve participatie, WOCD 2020).

Wat wil [de minderjarige 1] dat de rechter beslist?

[de minderjarige 1] geeft in zijn brief en in het gesprek met de rechter aan dat hij bij zijn vader wil wonen in plaats van bij zijn moeder. [de minderjarige 1] meent dat zijn ouders het daarover eens zijn, maar dat het niet goed kan worden geregeld omdat alleen zijn moeder het gezag over hem uitoefent.

Wat vindt de moeder van het verzoek?

De moeder begrijpt het verzoek dat [de minderjarige 1] heeft gedaan en stemt ermee in. Zij heeft, samengevat weergegeven, naar voren gebracht dat [de minderjarige 1] al langere tijd de wens heeft om bij zijn vader te wonen en dat hij nu ook al grotendeels bij zijn vader woont. [de minderjarige 1] slaapt nog wel bij haar thuis. De moeder wil met [de minderjarige 1] dat deze regeling wordt gewijzigd maar ziet het als een belemmering dat de vader niet het gezag uitoefent. De moeder gaat ervan uit dat [de minderjarige 1] , die nu vijftien jaar oud is, zelf goed in staat is om te bepalen wanneer hij contact met haar wil hebben en zij ervaart niet dat de vader dat contact belemmert. De moeder heeft er in dit verband op gewezen dat de ouders inmiddels goed samenwerken als het om [de minderjarige 1] gaat en dat de ouders bijvoorbeeld ook samen naar de oudergesprekken op de school van [de minderjarige 1] gaan.

Wat vindt de vader van het verzoek?

De vader begrijpt het verzoek dat [de minderjarige 1] heeft gedaan en stemt ermee in. Hij heeft, samengevat weergegeven, naar voren gebracht dat hij hard zijn best doet om [de minderjarige 1] op het rechte pad te houden en om hem een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden. Als het verzoek wordt toegewezen, zal de vader [de minderjarige 1] stimuleren om het contact met zijn moeder goed te houden.

Wat adviseert de Raad aan de rechter om te beslissen?

De Raad adviseert de rechter om het gezag van de vader te herstellen. Daartoe overweegt de Raad, samengevat weergegeven, dat de vader nu een groot deel van de verantwoordelijkheid voor [de minderjarige 1] draagt, maar dat hij juridisch gezien niet in de positie is om beslissingen over hem te nemen. De Raad vindt het in de gegeven omstandigheden passend dat de vader ook weer zeggenschap krijgt over belangrijke aangelegenheden die betrekking hebben op [de minderjarige 1] . De Raad adviseert verder om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] bij de vader vast te stellen, zodat de feitelijke situatie in overeenstemming wordt gebracht met de juridische situatie. Voor wat betreft de contacten tussen [de minderjarige 1] en zijn moeder, adviseert de Raad de ouders om hierover, in overleg met de hulpverlening, duidelijke afspraken te maken.

Wat vindt de rechter dat hij kan en moet beslissen?

De rechter vindt in de eerste plaats dat het [de minderjarige 1] niet mag worden belemmerd om aan de rechter het verzoek te kunnen doen om zijn vader in het gezag te herstellen, hoewel daarvoor een wettelijke basis ontbreekt. Ook [de minderjarige 1] heeft het recht op eerbiediging van zijn gezinsleven en daarmee verhoudt het zich niet dat hij feitelijk woont bij een ouder die niet het gezag over hem uitoefent.

In het hiervoor aangehaalde rapport van het WODC-rapport wordt bovendien geconcludeerd, samengevat weergegeven, dat het voor een kind onduidelijk is wanneer het wel en wanneer het nu niet gebruik kan maken van de informele rechtsingang en in hoeverre het een participatierecht heeft. De rechter vindt verder dat Nederland onvoldoende tegemoetkomt aan internationale en voor ons land geldende standaarden, waarbij in het bijzonder kan worden gewezen op het IVRK (General Comments 14 en 16), artikel 8 EVRM, maar ook minder dwingende richtlijnen als de Guidelines on Child Friendly Jusitice van de Raad voor Europa, Straatsburg: Council of Europe Publishing 2011, nrs. 34, 35 en 37. Dat Nederland de (rechts)positie van kinderen niet laat beantwoorden aan deze standaarden, mag niet eraan in de weg staan dat [de minderjarige 1] niet kan worden ontvangen in zijn verzoek.

Inhoudelijk overweegt de rechter als volgt.

De rechter is met de Raad van oordeel dat het in het belang is van [de minderjarige 1] dat de vader in het gezag wordt hersteld. Daartoe overweegt de rechter dat de situatie ingrijpend is gewijzigd ten opzichte van de situatie waarvan het hof is uitgegaan bij het geven van de beschikking van 7 mei 2019. De ouders hebben inmiddels een manier gevonden waarop zij in staat zijn om zonder strijd met elkaar te communiceren en zij hebben zich, met de hulpverlening, ingezet om afspraken te maken die tegemoet komen aan wat [de minderjarige 1] nodig heeft. Niet alleen de verstandhouding tussen de ouders is in positieve zin veranderd. Tegen deze achtergrond heeft ook de feitelijke opvoedsituatie na het geven van de beschikking van het hof, zich gewijzigd.

[de minderjarige 1] slaapt nog wel bij zijn moeder, maar woont eigenlijk al lange tijd bij zijn vader die de verzorging en opvoeding, met instemming van de moeder, feitelijk op zich neemt. Met deze feitelijke en door de beide ouders en [de minderjarige 1] gewilde situatie verhoudt het zich niet dat de vader geen gezag over [de minderjarige 1] uitoefent.

De rechter zal, gelet op al het voorgaande, het gezag van de vader herstellen en bepalen dat de ouders van [de minderjarige 1] voortaan samen het gezag over hem zullen uitoefenen. De rechter zal bovendien de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] vaststellen bij zijn vader.

Voor wat betreft de contacten tussen [de minderjarige 1] en zijn moeder overweegt de rechter als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders openstaan voor een flexibele en niet vastgelegde regeling tussen de moeder en [de minderjarige 1] . De moeder heeft in dat verband naar voren gebracht dat zij [de minderjarige 1] niet wil dwingen om contact te hebben met haar en dat zij binnenkort wil gaan samenwonen met haar nieuwe partner, waardoor het niet duidelijk is hoe haar woonsituatie er over enige tijd uitziet. Gelet op het voorgaande vindt de rechter het op dit moment niet in het belang van [de minderjarige 1] om een concrete regeling vast te leggen. De rechter vertrouwt erop dat de ouders, zo nodig onder begeleiding van de hulpverlening, afspraken zullen maken die erop gericht zijn het contact tussen de moeder en [de minderjarige 1] op een natuurlijke en ongedwongen manier te laten plaatsvinden. De rechter verwacht bovendien van de vader dat hij het contact tussen de moeder en [de minderjarige 1] zal blijven stimuleren, zoals hij ook tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd.

Een en ander brengt met zich dat de volgende beslissing moet worden genomen.

De beslissing

De rechter:

herstelt het gezag van de vader en bepaalt dat de ouders van [de minderjarige 1] voortaan samen het gezag over hem zullen uitoefenen;

gelast de griffier om deze wijziging in het gezag in te schrijven in het gezagsregister;

stelt de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] vast bij de vader;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. S. Eding en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2022. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 29 maart 2022.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet door een advocaat worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733