Gerechtshof 's-Hertogenbosch 27-01-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:195

Datum publicatie28-01-2022
Zaaknummer200.298.598_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Erkenning; Geen omgang (een van) ouders; Gezag;
Overig; Straatverbod/contactverbod/huiselijk geweld;
Jeugdbescherming / Jeugdwet
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

afwijzing verzoeken tot vervangende toestemming erkenning, omgang en gezamenlijk gezag

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 27 januari 2022

Zaaknummer: 200.298.598/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/01/352691 / FA RK 19-5473

in de zaak in hoger beroep van:

[de man] ,

wonende op een geheim adres,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. R.J. Laatsman,

tegen

[de vrouw] ,

wonende op een geheim adres,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. P.A. Schippers.

Als belanghebbenden worden aangemerkt:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),

en

mr. A.J.C.W. Scholte-van de Ven,

advocaat, kantoorhoudende te Oss , in de hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

Raad voor de Kinderbescherming,

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 9 maart 2021 en 19 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 augustus 2021, heeft de man verzocht de beschikking van 19 juli 2021 te vernietigen voor wat betreft de beslissingen die betrekking hebben op de vervangende toestemming erkenning, gezag en omgang over en met [minderjarige 1] en, opnieuw beschikkende:

primair aan de man vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] te verlenen, de man mede te belasten met het gezag over [minderjarige 1] en tussen de man en [minderjarige 1] een omgangsregeling tot stand te brengen, al dan niet onder begeleiding;

subsidiair een raadsonderzoek te gelasten waarin wordt onderzocht of erkenning of vaststelling van een omgangsregeling en/of gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige 1] is;

meer subsidiair een beslissing te nemen als het hof juist acht.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2021, heeft de vrouw het hof verzocht, de grieven van de man af te wijzen althans deze ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Kosten rechtens.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 november 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de man, bijgestaan door mr. Laatsman;

- de vrouw, bijgestaan door mr. Schippers;

- de bijzondere curator.

De GI en de raad zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 juni 2021;

- een V-formulier met producties van de advocaat van de man, ingekomen op 24 augustus 2021;

- de brief van de raad d.d. 26 augustus 2021;

- de brief van de bijzondere curator d.d. 1 oktober 2021;

- een V-formulier met producties van de advocaat van de man, ingekomen op 9 november 2021;

- een V-formulier met producties van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 19 november 2021.

3De beoordeling

Feiten

3.1.

De vrouw en de man hebben een relatie met elkaar gehad.

3.2.

Uit de vrouw is op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] [minderjarige 1] geboren. De vrouw erkent dat de man de verwekker is van [minderjarige 1] .

3.3.

[minderjarige 1] woont bij de vrouw. De vrouw oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige 1] uit.

3.4.

Bij beschikking van 21 december 2017 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 20 december 2021 tot 21 december 2022.

[minderjarige 1] is tussentijds uit huis geplaatst geweest van 25 juni 2018 tot 6 mei 2019.

3.5.

De man heeft twee kinderen uit andere relaties, [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum] 2013) en [minderjarige 3] (geboren op [geboortedatum] 2019).

Omvang van het geschil

3.6.

Bij de bestreden beschikking van 19 juli 2021 heeft de rechtbank de verzoeken van de man tot verlening van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] , tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige 1] en om hem mede met het gezag over [minderjarige 1] te belasten, afgewezen.

3.7.

De man kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.8.

De man voert, samengevat, het volgende aan.

De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning mede gemotiveerd op de grond dat de vrouw meerdere malen gedwongen moest verhuizen omwille van haar veiligheid. De man betwist dat de vrouw vanwege zijn handelen is verhuisd, maar hij erkent dat tussen partijen incidenten hebben plaatsgevonden. Hij maakte zich zorgen over [minderjarige 1] . Het was niet de bedoeling dat dit dreigend zou overkomen. De situatie heeft hij achteraf gezien, gelet op de persoonlijkheidsstoornis van de vrouw, niet goed aangepakt. De rechtbank heeft ten onrechte geen rekening gehouden met het tijdsverloop en hoe de situatie op dit moment is. Niet bewezen is dat de vrouw en [minderjarige 1] veiligheidsknoppen dragen. En zelfs al zou dat het geval zijn, dan zegt dat niets over het gedrag van de man. De man ziet de vrouw nooit. Hij heeft nog twee kinderen met wie het contact goed verloopt. Als er sprake is van een hechtingsstoornis bij [minderjarige 1] , dan staat dat niet aan erkenning in de weg.

Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat omgang op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] . Het is belangrijk voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] dat hij contact heeft met de man, alsmede met zijn oma (vaderszijde), halfbroer en halfzus. Uit vele onderzoeken blijkt dat het belangrijk is dat er in het leven van een kind een vader betrokken is. De man kan een stabiele rol spelen in het leven van [minderjarige 1] . Enig perspectief op omgang tussen de man en [minderjarige 1] ontbreekt echter.

Ten onrechte heeft de rechtbank geen raadsonderzoek gelast, terwijl de bijzondere curator dat wel raadzaam heeft geacht. De vader kan nu niet bewijzen dat hij een goede vader is en dat hij een belangrijke bijdrage kan leveren in het leven van [minderjarige 1] .

De vader handhaaft ook zijn verzoek tot gezamenlijk gezag. Hij wil met de vrouw kunnen overleggen over [minderjarige 1] en hoopt dat de vrouw daartoe ook bereid is.

3.9.

De vrouw voert, samengevat, het volgende aan.

De vrouw heeft een gerechtvaardigde angst voor de man. De bedreigingen van de man aan het adres van de vrouw zijn structureel en duren nog voort. Uit de overgelegde stukken blijkt ook genoegzaam dat het dragen van veiligheidsknoppen door de vrouw en [minderjarige 1] verband houdt met de gedragingen van de man en dat vanwege die gedragingen de vrouw met [minderjarige 1] meermaals heeft moeten verhuizen. Het belang van de man bij erkenning is ondergeschikt aan het belang van de vrouw bij een ongestoorde verhouding tussen haar en [minderjarige 1] . In de belangenafweging heeft de rechtbank er ook terecht op gewezen dat [minderjarige 1] een kwetsbaar kind is dat al veel heeft meegemaakt en kindeigen problematiek heeft. Eerst zal aan deze kindeigen problematiek gewerkt moeten worden teneinde [minderjarige 1] draagkrachtiger te maken. Hij moet zich vrijelijk kunnen ontwikkelen, zonder dat verder druk op hem komt.

Indien het hof toch vervangende toestemming voor erkenning verleent, dient het verzoek tot gezamenlijk gezag worden afgewezen. Er bestaat een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 1] klem of verloren raakt tussen de ouders. Gelet op de voorgeschiedenis van de man en de vrouw zijn zij niet in staat om gezamenlijk gezagsbeslissingen te nemen. Er is tussen partijen geen communicatie mogelijk.

Het verzoek om omgang heeft de rechtbank op goede gronden afgewezen. Omgang is op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] . De GI acht op grond van de uitlatingen en gedragingen van de man en de kindeigen problematiek van [minderjarige 1] enige vorm van contact niet raadzaam. De man stelt dat hij hulp heeft gezocht, maar de inhoud daarvan is onduidelijk. Hij toont geen zelfinzicht. Als omgang mogelijk wordt, zal dat in het kader van de ondertoezichtstelling aan de orde komen.

Op grond van de ondertoezichtstelling wordt voldoende onderzoek verricht. Een raadsonderzoek zal niet tot een ander resultaat leiden en zal [minderjarige 1] onnodig belasten.

3.10.

De bijzondere curator kan zich vinden in de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van het verzoek tot verlening van vervangende toestemming tot erkenning, om de navolgende redenen.

Er is sprake van meer dan emotionele weerstand bij de vrouw gezien de aan de man opgelegde straat- en contactverboden, de gedwongen verhuizingen door de vrouw en [minderjarige 1] en de aan hen uitgereikte veiligheidsknoppen. In 2020 heeft de vrouw nog aangifte tegen de man gedaan. Daar komt bij dat de GI te kennen heeft gegeven dat erkenning door de man op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] is. [minderjarige 1] is gebaat bij rust en stabiliteit. Eerst moet gewerkt worden aan zijn kindeigen problematiek. Een raadsonderzoek zal onrust en onduidelijkheid oproepen, waardoor het hulpverleningstraject van [minderjarige 1] stagneert. Dit is niet in het belang van [minderjarige 1] .

De bijzondere curator acht het voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] wel belangrijk dat hij weet wie zijn vader is en dat statusvoorlichting zal plaatsvinden, voor zover dat nog niet is gebeurd.

3.11.

De GI heeft in haar brief van 15 november 2021, gericht aan alle betrokkenen, het volgende aangevoerd.

[minderjarige 1] is gebaat bij rust en stabiliteit om zich verder te kunnen ontwikkelen. Er is veel gebeurd tussen de man en de vrouw in het verleden. [minderjarige 1] heeft in zijn korte leven veel meegemaakt en is hierdoor beschadigd. Er is sprake van een verstoorde hechting bij [minderjarige 1] . Daar moet nu de aandacht naartoe gaan. Het belang van [minderjarige 1] moet voorop staan. [minderjarige 1] is gestart op een speciale school om hem voor te bereiden op regulier onderwijs. Hij ontwikkelt zich steeds beter. De thuissituatie bij de vrouw is stabiel en er wordt hard gewerkt aan rust en regelmaat.

De GI kan zich vinden in de uitspraak van de rechtbank over de omgang. Zij sluit voor de toekomst niet uit dat er gekeken kan worden naar contactherstel, maar voor nu zou dit te vroeg komen.

3.12.

Het hof overweegt als volgt.

Ten aanzien van het verzoek om vervangende toestemming tot erkenning

3.12.1.

Ingevolge artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming tot erkenning van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:

a. de verwekker van het kind is, of

b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.

Niet in geschil is dat de man de verwekker is van [minderjarige 1] .

3.12.2.

Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW dient een afweging te worden gemaakt tussen de belangen van de betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de biologische vader die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De wetgever heeft met het scheppen van de wettelijke mogelijkheid van vervangende toestemming beoogd in het kader van de afstamming meer aansluiting te zoeken bij de biologische werkelijkheid. Het belang van de man en zijn aanspraak op erkenning van het kind moet worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning.

Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind.

Wat betreft de belangen van het kind geldt dat door de erkenning het kind niet mag worden belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het enkele feit dat het kind (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn of haar gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn of haar belangen.

3.12.3.

Het hof acht zich gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende geïnformeerd om thans een beslissing te kunnen nemen, zodat het hof, anders dan door de man (subsidiair) is verzocht, geen raadsonderzoek zal gelasten naar de vraag of erkenning al dan niet in het belang van [minderjarige 1] is.

3.12.4.

Het hof overweegt verder als volgt.

Gebleken is dat de verstandhouding tussen partijen langdurig ernstig is verstoord en dat [minderjarige 1] in zijn jonge leven veel heeft meegemaakt. Tijdens de relatie van partijen was sprake van huiselijk geweld. Na de beëindiging van de relatie is aan de man met betrekking tot de vrouw en [minderjarige 1] tweemaal een straat- en contactverbod opgelegd, bij vonnis in kort geding van 24 oktober 2017 voor de duur van een half jaar en bij vonnis in kort geding van 4 juli 2018 voor de duur van een jaar. De man erkent dat destijds meerdere incidenten tussen partijen hebben plaatsgevonden waarbij [minderjarige 1] aanwezig was. Hij stelt dat hij gelet op de problematiek van de vrouw de situatie destijds niet goed heeft aangepakt, maar erkent niet de angst en het leed die de vrouw en [minderjarige 1] hierdoor hebben ervaren.

De vrouw en [minderjarige 1] zijn in 2019 gaan wonen in een begeleid traject van Amarant, zodat [minderjarige 1] rust en veiligheid ervaart en ondersteuning wordt geboden bij de opvoeding. De man heeft kort na die plaatsing geprobeerd het geheime adres van de vrouw te achterhalen. Uit het plan van ondertoezichtstelling van 18 september 2019 blijkt dat geen sprake is van rust en acceptatie door de man, maar dat hij dreigend is. In september 2020 is een veiligheidsplan opgesteld nadat, zo blijkt uit dat plan, de man achter het geheime adres van de vrouw en [minderjarige 1] is gekomen en hij zich richting de vrouw en haar ouders dreigend heeft opgesteld. Uit dat veiligheidsplan blijkt ook dat toen is gekozen voor een alarmeringssysteem voor de vrouw en [minderjarige 1] .

Op grond van het voorgaande acht het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat er bij de vrouw sprake is van een reële angst voor de man ten gevolge van gebeurtenissen uit het verleden en dat die angst, door de manier waarop de man zich blijft opstellen en de impact daarvan niet ziet, in stand blijft. De man toont niet aan dat hij wat betreft zijn (dreigende) houding richting de vrouw is veranderd, althans daaraan werkt.

3.12.5.

In de gegeven omstandigheden acht het hof de kans onaanvaardbaar groot dat de vrouw ten gevolge van erkenning door de man in een zodanig onevenwichtige psychische toestand zou komen te verkeren te verkeren dat zij niet in staat is [minderjarige 1] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft. Het hof acht het van groot belang dat de huidige (thuis)situatie van de vrouw ongestoord blijft zodat [minderjarige 1] , die kampt met hechtingsproblematiek, voldoende rust en stabiliteit ervaart om zich verder te kunnen ontwikkelen.

Gelet op voorgaande overwegingen oordeelt het hof dat de belangen van de vrouw en [minderjarige 1] zich op dit moment verzetten tegen het verlenen van toestemming aan de man tot erkenning van [minderjarige 1] en dat deze belangen in de belangenafweging zwaarder dienen te wegen dan het belang dat de man heeft bij erkenning. Het hof zal daarom het verzoek van de man tot verlening van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] afwijzen.

Deze beslissing brengt mee dat het hof ook het verzoek van de man om mede met het gezag over [minderjarige 1] te worden belast zal afwijzen, nu dit verzoek alleen gedaan kan worden door de ouder die het kind heeft erkend.

Omgangsregeling

3.12.6.

Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.

3.12.7.

Het hof acht zich, voor zover de man (subsidiair) heeft verzocht om een onderzoek door de raad naar de omgangsregeling, op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen.

3.12.8.

Het hof is, evenals de rechtbank en gelet op hetgeen hiervoor over de erkenning is overwogen, van oordeel dat omgang op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] . De situatie is sinds de bestreden beschikking niet zodanig veranderd dat dit leidt tot een ander oordeel. [minderjarige 1] is onverminderd gebaat bij rust en stabiliteit om zich te kunnen ontwikkelen en te kunnen werken aan zijn hechtingsproblematiek. Dit belang van [minderjarige 1] staat op dit moment voorop.

Afsluitende conclusie

3.13.

Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

3.14.

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juli 2021;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, H. van Winkel en M.J.C. van Leeuwen en is op 27 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733