Rechtbank Rotterdam 20-01-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:509

Datum publicatie27-01-2022
ZaaknummerC/10/627436 / FA RK 21-7941
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Adoptie; Toeslagenaffaire en kinderen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

In verband met terugvordering kinderopvangtoeslagen over een aantal jaren, het gegeven dat belastingdienst niet wilde meewerken aan schuldhulpsanering en het feit dat latere bewindvoerders geen geld wilden vrijmaken voor eigen bijdrage, is er jarenlang geen geld geweest om een adoptieverzoek in te dienen. Door in deze zeer bijzondere omstandigheden vast te houden aan minderjarigheidsvereiste zou inbreuk worden gemaakt op het recht op familieleven van art. 8 EVRM. Verzoek om adoptie meerderjarige toegewezen.

Volledige uitspraak


Rechtbank Rotterdam

Team familie

Zaaknummer / rekestnummer: C/10/627436 / FA RK 21-7941

Beschikking van 20 januari 2022 betreffende de adoptie en geslachtsnaamwijziging

in de zaak van:

[naam verzoeker] ,

wonende te [woonplaats verzoeker],

hierna te noemen verzoeker,

advocaat mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar,

in welke zaak belanghebbenden zijn:

[naam moeder] , de moeder,

wonende te [woonplaats moeder],

en

[naam kind] , het kind,

wonende te [woonplaats kind],

en

[naam vader] , de vader,

wonende te [woonplaats vader].

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 21 oktober 2021.

1.2.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op

6 januari 2022. Daarbij zijn verschenen:

  • verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat,

  • de moeder,

  • het kind.

De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2. De vaststaande feiten

2.1.

Het kind, hierna te noemen [naam kind], is geboren op [geboortedatum kind] te [geboorteplaats kind] als kind van [naam vader] en [naam moeder].

2.2.

[naam kind] is erkend door [naam vader].

2.3.

De geslachtsnaam van het kind is [geslachtsnaam 1].

2.4.

Blijkens de uittreksels uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen hebben verzoeker, [naam kind] en de vader de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft de Franse nationaliteit.

3. De beoordeling

3.1.

Verzoeker verzoekt:

  • de adoptie van [naam kind] uit te spreken;

  • te verstaan dat de geslachtsnaam van [naam kind] [geslachtsnaam 2] zal luiden.

3.2.

Rechtsmacht en toepasselijk recht

3.3.

Op grond van artikel 3 Rv komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, omdat verzoeker en [naam kind] hun woonplaats in Nederland hebben.

3.4.

Op grond van artikel 10:105 BW is op het verzoek tot adoptie toepasselijk het Nederlands recht, met dien verstande dat de vraag welke betekenis toekomt aan de toestemming van de ouders van [naam kind], in beginsel wordt beantwoord naar de regels die het nationale recht van het kind daarover bevat. Omdat [naam kind] de Nederlandse nationaliteit heeft, is op de toestemming van de ouder(s) voor de adoptie het Nederlands recht van toepassing.

3.5.

Stiefouderadoptie

3.5.1.

Uit artikel 1:227 BW volgt – voor zover hier van belang – het volgende. Adoptie geschiedt door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Het verzoek door de adoptant die echtgenoot, geregistreerde partner of levensgezel van de ouder is, kan slechts worden gedaan, indien hij tenminste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd. Het verzoek kan alleen worden toegewezen indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:228 BW wordt voldaan.

3.5.2.

Uit artikel 1:228 BW volgt voorts dat de voorwaarden voor adoptie – voor zover hier van belang – zijn.

  1. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarige is, (…);

  2. dat het kind geen kleinkind van de adoptant is;

  3. dat de adoptant tenminste achttien jaar ouder dan het kind is;

  4. at geen der ouders het verzoek tegenspreekt;

  5. (…);

  6. dat de adoptant het kind gedurende ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed; indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder het kind adopteert en zij gezamenlijk het kind gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed wordt de periode van een jaar gerekend vanaf het moment van feitelijk gezamenlijk verzorgen en opvoeden;

  7. dat de ouder niet langer het gezag over het kind heeft. Indien evenwel de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder het kind adopteert, geldt dat deze ouder alleen of samen met voornoemde echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel het gezag heeft.

3.5.3.

De moeder stemt in met het verzoek tot adoptie.

3.5.4.

De vader voert geen verweer.

3.5.5.

Ingevolge artikel 1:228, lid 1 sub a BW kan een verzoek tot adoptie alleen worden uitgesproken indien het kind op de dag van indiening van het verzoek tot adoptie minderjarig is. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak niet aan deze voorwaarde is voldaan, omdat [naam kind] ten tijde van de indiening van het verzoekschrift reeds 23 jaar was. Verzoeker heeft echter aangevoerd dat toepassing van deze voorwaarde in dit geval zou leiden tot een onaanvaardbare doorkruising van het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op bescherming van het familieleven.

3.5.6.

In dit kader stelt de rechtbank voorop dat eerst beoordeeld dient te worden of sprake is van door artikel 8 EVRM beschermd familieleven tussen verzoeker en [naam kind], omdat van bloedverwantschap geen sprake is en op grond daarvan geen familierechtelijke betrekking tussen hen bestaat. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van familieleven tussen verzoeker en [naam kind], omdat verzoeker [naam kind] samen met de moeder vanaf het moment dat [naam kind] (ongeveer) een jaar oud was heeft opgevoed en verzorgd en zij als gezin, samen met de later geboren kinderen van verzoeker en de moeder hebben samengeleefd. Voor [naam kind] is verzoeker haar vader.

3.5.7.

Voorop staat dat het recht op adoptie als zodanig niet behoort tot één van het door het EVRM beschermde rechten maar dat een weigering een adoptie toe te staan onder bijzondere omstandigheden wel een inbreuk kan opleveren op de door artikel 8 EVRM gegarandeerde rechten. In dat geval moet sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van voormelde dwingendrechtelijke (nationale) bepaling rechtvaardigen. In casu moeten dus zeer uitzonderlijke omstandigheden aan de orde zijn, waarin de weigering van een adoptie wegens de enkele meerderjarigheid van het te adopteren “kind” bij de indiening van het adoptieverzoek een ongeoorloofde inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezins- en familieleven met zich zou brengen.

3.5.8.

De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard, is gebleken dat de belastingdienst over de jaren 2010, 2011 en 2012 de toeslagen kinderopvang van verzoeker en de moeder heeft teruggevorderd. Dat ging in totaal om een bedrag van ongeveer 33.000 euro. Hierdoor zijn zij in financiële problemen gekomen. In september 2012 hebben zij een verzoek om schuldhulpverlening gedaan, maar hieraan wilde de belastingdienst niet meewerken, waardoor dit verzoek is afgewezen. In 2015 hebben zij dit verzoek herhaald, maar dat verzoek is afgewezen omdat de eerdere afwijzing te kort geleden was. Uiteindelijk zijn verzoeker en de moeder in 2017 in de wettelijke schuldsanering terechtgekomen. In de jaren daarna is landelijke aandacht gekomen voor de ‘toeslagenaffaire’ en heeft de overheid toegegeven dat er grote fouten zijn gemaakt bij het terugvorderen van kinderopvangtoeslagen en toegezegd dat de getroffen ouders zullen worden gecompenseerd. De rechtbank heeft de bewindvoering in augustus 2021 opgeheven, omdat de belastingdienst heeft toegezegd alle schulden van verzoeker en de moeder te gaan betalen.

In 2014, toen [naam kind] nog minderjarig was, zijn verzoeker en de moeder naar een advocaat gegaan om te informeren naar de mogelijkheden om [naam kind] door verzoeker te laten adopteren. Na het aanvragen van de toevoeging bleek dat er een eigen bijdrage van € 922,- betaald zou moeten worden. Daar was toen geen financiële ruimte voor. In de jaren daarna hebben verzoeker en de moeder aan de verschillende schuldhulpverleners en bewindvoerders gevraagd om financiële ruimte te maken om de adoptieprocedure op te starten. Dit is niet gebeurd. Behoudens de mededeling dat hun verzoek zal worden beoordeeld, hebben verzoeker en de moeder hierop nimmer een antwoord gekregen van de bewindvoerder.

Gelet op deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank door verzoeker en de moeder voldoende aangetoond dat zij buiten hun schuld, tot na de meerderjarigheid van [naam kind], financieel onmachtig zijn geweest om de eigen bijdrage te kunnen betalen. Vanaf het moment dat zij daartoe wel in staat waren, hebben zij zich wederom gewend tot een advocaat om alsnog een adoptieverzoek bij de rechtbank te kunnen indienen.

3.5.9.

De rechtbank acht op grond van het vorenstaande vasthouden aan het dwingendrechtelijke gevolg van de termijnoverschrijding voor de indiening van het adoptieverzoek een inbreuk op de door artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op het familieleven tussen verzoeker en [naam kind]. De rechtbank zal dus aan die bepaling voorbijgaan.

3.5.10.

Aan alle (overige) in artikel 1:228 BW genoemde voorwaarden voor adoptie is voldaan, waarbij de rechtbank nog het volgende overweegt. Door niet te verschijnen gaat de rechtbank ervan uit dat de vader het verzoek niet tegenspreekt. Ook is voldoende onderbouwd gesteld dat [naam kind] niets meer van haar biologische vader te verwachten heeft. Zij heeft verteld dat zij jarenlang geen contact meer met hem heeft gehad nadat hij haar ernstig heeft gekwetst toen zij hem iets over zichzelf heeft verteld. Naar aanleiding van deze procedure heeft [naam kind] contact met haar biologische vader gezocht omdat zij hem zelf wilde vertellen dat het onderhavige verzoek zou worden ingediend. Hoewel daarbij ook het oude zeer uitgesproken is, hebben [naam kind] en haar biologische vader geen nieuwe afspraak gemaakt. In die zin kan dan ook worden gesteld dat [naam kind] niets meer van hem te verwachten heeft, waarbij ook een rol speelt dat [naam kind] inmiddels ruim meerderjarig is en de term “iets van een ouder te verwachten hebben” in een ander licht is komen te staan.

3.5.11.

Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek tot adoptie toewijzen.

Geslachtsnaamwijziging

3.5.12.

[naam kind] heeft ingevolge ex artikel 1:5 lid 7 BW verklaard dat zij de geslachtsnaam [geslachtsnaam 3] zal dragen.

3.5.13.

De ambtenaar van de burgerlijke stand zal worden gelast een latere vermelding van de geslachtsnaamwijziging aan de geboorteakte van [naam kind] toe te voegen.

4. De beslissing

De rechtbank:

4.1.

spreekt uit de adoptie van [naam kind], geboren op [geboortedatum kind] te [geboorteplaats kind] door verzoeker [naam verzoeker], geboren op [geboortedatum verzoeker] te [geboorteplaats verzoeker];

4.2.

gelast de toevoeging van een latere vermelding van adoptie aan de akte van geboorte;

4.3.

stelt vast dat dat [naam kind] de geslachtsnaam [geslachtsnaam 3] zal hebben en gelast toevoeging van een latere vermelding daarvan aan de akte van geboorte;

4.4.

gelast de griffier een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam op de voet van het bepaalde in artikel 1:20 lid 1 onder a BW.

Deze beschikking is gegeven door mr. A. Buizer, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Naujoks op 20 januari 2022.

Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.

Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733