Rechtbank Noord-Holland 19-01-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:323

Datum publicatie21-01-2022
ZaaknummerC/15/317067 / FA RK 21-2760
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlkmaar
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Hoofdverblijfplaats; Zorgregeling / omgang / informatie; Gezag;
Jeugdbescherming / Jeugdwet;
Alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Kinderrechter verzucht dat het dossier een buitengewoon triest beeld geeft van dit gebroken gezin. Ouders houden elkaar al jarenlang gevangen in een voortdurende strijd over de kinderen. Beide ouders voelen zich hierbij verliezer, maar de kinderen zijn de grootste verliezers. Rechtbank hakt voor de ouders en de kinderen op belangrijke punten knopen door, ook al zal niet iedereen in gelijke mate tevreden gesteld worden. De hoop is dat partijen deze beslissingen vanuit hun behoefte aan rust en duidelijkheid zullen accepteren.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Alkmaar

GD

Hoofdverblijfplaats / zorgregeling / kinderbijdrage

zaak-/rekestnr.: C/15/317067 / FA RK 21-2760

Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 19 januari 2022

in de zaak van:

[de moeder] ,

wonende te [plaats] ,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. M.L. Molenaar, kantoorhoudende te Noord-Scharwoude,

tegen

[de vader] ,

wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,

hierna te noemen: de vader.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoek, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 3 juni 2021;

- een aanvulling verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 23 september 2021;

- het bericht van de gezinsmanager, met bijlagen, ingekomen op 5 oktober 2021;

- een akte aanvulling c.q. wijziging verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 3 december 2021.

1.2.

De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 december 2021 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. M.L. Molenaar, en de vader. Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de Jeugd & Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI).

1.3.

De kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Voornoemde kinderen hebben de rechtbank laten weten dat zij niet willen komen. Beide kinderen hebben een brief geschreven ( [minderjarige 1] zelfs twee). De rechtbank heeft tijdens de zitting kort verslag gedaan van de inhoud van de brieven van beide kinderen.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn getrouwd geweest. Het huwelijk is op [datum] ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 17 december 2009.

2.2.

De minderjarige kinderen van partijen zijn:

- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;

- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .

De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] is bij de vader en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] is bij de moeder.

2.3.

Bij beschikking van deze rechtbank van 17 december 2009 is onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.

2.4.

Bij beschikking van deze rechtbank van 10 september 2014, hersteld bij beschikking van 1 oktober 2014, is het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan van 30 juni 2009 en de daarop gemaakte toevoeging van mei/juli 2011 gewijzigd, in die zin dat tussen partijen en de kinderen een zorgregeling is vastgesteld. Verder is aan de moeder vervangende toestemming verleend om met de kinderen in de zomervakantie van 2015 drie weken op vakantie naar Canada te gaan.

2.5.

Bij beschikking van deze rechtbank van 13 juli 2016 zijn voornoemde beschikkingen gewijzigd, in die zin dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader is vastgesteld. Verder is tussen de moeder en [minderjarige 1] een zorgregeling vastgesteld.

2.6.

Bij beschikking van deze rechtbank van 12 juni 2019 is de beschikking van 10 oktober 2014 gewijzigd, in die zin dat tussen de vader en [minderjarige 2] een zorgregeling is vastgesteld. Verder is de beschikking van 13 juli 2016 gewijzigd, in die zin dat tussen de moeder en [minderjarige 1] een zorgregeling is vastgesteld.

2.7.

Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 9 juni 2020 is de beschikking van deze rechtbank van 12 juni 2019 bekrachtigd, met dien verstande dat de vader [minderjarige 2] , in het weekend dat [minderjarige 2] bij hem verblijft, op vrijdagmiddag om 16.45 uur -of in onderling overleg later- bij de moeder ophaalt in plaats van direct uit school.

2.8.

Bij beschikking van deze rechtbank van 20 september 2019, zijn de kinderen onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien is verlengd en thans nog voortduurt tot 20 maart 2022.

3. Het verzoek

3.1.

De moeder heeft verzocht de beschikking van deze rechtbank van 13 juli 2016 te wijzigen en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij haar vast te stellen.

3.2.

Verder heeft de moeder verzocht de beschikking van 17 december 2009 en de nadien gemaakte afspraken aangaande de kosten van de kinderen te wijzigen en te bepalen dat de vader een bijdrage in de kosten van de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] dient te voldoen van € 291,-- per maand en ten behoeve van [minderjarige 2] € 295,-- per maand, dan wel een bijdrage als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, met ingang van 1 maart 2021.

3.3.

De moeder heeft bij aanvullend verzoekschrift verzocht de zorgregeling, zoals vastgelegd bij beschikking van 12 juni 2019, te wijzigen ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

3.4.

De moeder heeft, na aanvulling c.q. wijziging van het verzoekschrift, verzocht te bepalen dat:

- de beschikking van 13 juli 2016 wordt gewijzigd, in die zin dat [minderjarige 1] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben;

- de zorgregeling met betrekking tot beide kinderen, zoals vastgelegd bij beschikking van 12 juni 2019 te wijzigen, in die zin de kinderen bij de vader zijn op het moment dat de kinderen willen;

- de beschikking van 17 december 2009 en de nadien gemaakte afspraken aangaande de kosten van de kinderen te wijzigen en te bepalen dat de vader bij vooruitbetaling aan de moeder zal voldoen een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] met ingang van 1 maart 2021 € 291,-- per maand, en met ingang van 16 oktober 2021 € 418,-- per maand;

- de beschikking van 17 december 2009 en de nadien gemaakte afspraken aangaande de kosten van de kinderen te wijzigen en te bepalen dat de vader bij vooruitbetaling aan de moeder zal voldoen een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige 2] met ingang van 1 maart 2021 € 295,-- per maand, en met ingang van 16 oktober 2021 € 486,-- per maand;

- de vader wordt veroordeeld tot afgifte van de in alinea 11 genoemde boeken op het adres van de moeder, binnen 5 dagen na de in deze te wijzen beschikking, op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag of dagdeel dat de vader hiermee in gebreke blijft;

- aan haar vervangende toestemming wordt verleend voor een verblijf van [minderjarige 1] in Canada van 24 december 2021 tot en met 6 januari 2022;

- de moeder wordt belast met het eenhoofdig gezag over beide kinderen.

4Verweer

4.1.

De vader heeft op de zitting daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.

5De beoordeling

Verzuchting

5.1.

De rechtbank wil voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken het volgende opmerken. Uit de verhalen van de kinderen, de GI, de vader en (in mindere mate ook) de moeder, komt een buitengewoon triest beeld naar voren van dit gebroken gezin. Evident is dat de ouders elkaar al jarenlang gevangen houden in een voortdurende strijd over alles wat met de kinderen verband houdt. Beide ouders voelen zich verliezer van deze strijd, maar de GI en de Raad hebben terecht opgemerkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de grootste verliezers zijn. De rechtbank voegt daaraan toe dat juist zij geen schuld dragen voor het ontstaan van de situatie. De GI heeft verklaard dat zij over allerlei situaties steeds drie verschillende verhalen te horen krijgt: eentje van de moeder, eentje van de vader en eentje van de kinderen. Deze gecompliceerde situatie maakt het voor de kinderen vermoedelijk onmogelijk om goed voor hun eigen belang op te komen. Ook voor de rechtbank is het gissen wie op welk punt het werkelijke verhaal vertelt.

De rechtbank twijfelt niet aan de liefde van de ouders voor hun kinderen en is ervan overtuigd dat zij het beste voor hebben met hun kinderen. Niettemin moet de rechtbank – met de GI en de Raad – constateren dat de ouders er niet in slagen om een verantwoorde opvoedomgeving voor hun kinderen te creëren. Een wrang voorbeeld hiervan is dat bemiddeling van de rechtbank nodig is geweest om ervoor te zorgen dat de ouders – zonder beschikking en dwangsommen – hebben afgesproken dat de schoolboeken van [minderjarige 1] na vele weken eindelijk in de juiste woning terechtkomen. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij omwille van het welbevinden van de kinderen en hemzelf de strijd wil staken en niet meer op rechtszittingen zal verschijnen. De advocaat van de moeder heeft in haar laatste termijn verklaard dat zij hoopt dat er na deze uitspraak rust zal komen voor de ouders en de kinderen. Zowel de moeder als de vader hebben deze hoop onderschreven; ook zij snakken naar rust.

De rechtbank zal hierna voor de ouders en de kinderen op belangrijke punten knopen doorhakken, in de hoop en verwachting dat zij daarmee zal bijdragen aan het wederkeren van de rust voor de ouders en de kinderen. De rechtbank heeft daarbij niet de illusie dat zij iedereen in gelijke mate tevreden zal stellen, maar wel de hoop dat partijen deze beslissingen vanuit hun behoefte aan rust en duidelijkheid zullen accepteren.

hoofdverblijfplaats

5.2.

De moeder heeft gesteld dat [minderjarige 1] sinds augustus 2020 bij haar woont en dat zij om het weekend van vrijdag tot woensdagochtend bij de vader verblijft. De moeder is van mening dat nu [minderjarige 1] de meeste tijd bij haar verblijft, [minderjarige 1] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder moet hebben.

5.3.

De vader heeft dit betwist en zich op het standpunt gesteld dat de moeder eigenhandig en zonder overleg [minderjarige 1] heeft ingeschreven op haar adres. De vader heeft verder naar voren gebracht dat [minderjarige 1] destijds aan hem heeft gevraagd of zij wat meer bij haar moeder mocht zijn. In overleg met de GI heeft de vader daarvoor toestemming gegeven, nu zij midden in de puberteit zit en zichzelf aan het ontwikkelen is tot jongvolwassene. Ook wilde hij [minderjarige 1] meer ruimte geven. De vader is van mening dat als het financiële plaatje door de wijziging van de hoofdverblijfplaats verandert, de situatie beter kan blijven zoals het altijd is geweest.

5.4.

De GI heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat zij de gang van zaken betreurt. De GI heeft beide ouders het zeer dringende advies gegeven de situatie te laten zoals hij is om een gang naar de rechtbank te voorkomen. De GI is van mening dat een rechtszaak zeer belastend is voor de kinderen, met name een rechtszaak waarin zij een keuze lijken te moeten maken tussen hun beide ouders. Sinds september 2019 is de GI betrokken bij het gezin. [minderjarige 1] woonde destijds bij de vader en [minderjarige 2] bij zijn moeder. De reden voor de ondertoezichtstelling was de langdurige en voortdurende strijd tussen de ouders, waarmee de kinderen werden belast. Dat is tot op heden onveranderd. De strijd verhardt en de situatie is verergerd. De GI ziet op dit moment geen mogelijkheden meer om in te zetten op het verbeteren van de oudercommunicatie. De kinderen zitten klem tussen de ouders. Inmiddels woont [minderjarige 1] al een jaar bij de moeder. De GI is van mening dat een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats niet noodzakelijk was, nu de vader akkoord ging met uitbreiding van de zorgregeling van [minderjarige 1] bij de moeder.

5.5.

De Raad acht de situatie zorgelijk, nu er sprake is van een onduidelijke en onveilige situatie. De strijd tussen ouders gaat maar door en overleg tussen ouders lijkt niet mogelijk. De Raad is van mening dat er duidelijke afspraken over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en het gezag moeten worden gemaakt, die door de GI moeten worden geborgd. Ook ziet de Raad nog mogelijkheden om ouders te verwijzen naar een hulpverleningstraject zoals het ‘Solo parallel Ouderschap’, nu dit in het belang van de kinderen wordt geacht. Partijen leren tijdens dit traject om zonder onderlinge communicatie of met een minimum aan communicatie hun kinderen op te voeden en te verzorgen.

5.6.

Het verzoek van de moeder is gebaseerd op artikel 1:253a, tweede lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter dient de vraag te beantwoorden of bij afweging van de belangen van alle betrokkenen, waarbij het belang van [minderjarige 1] het zwaarste dient te wegen, het belang van [minderjarige 1] meebrengt dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben in plaats van bij de vader.

5.7.

De rechtbank is van oordeel dat het belang van [minderjarige 1] , bij afweging van alle betrokken belangen, meebrengt dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben, nu de feitelijke situatie al geruime tijd zo is en als gevolg van de vast te stellen zorgregeling zo zal blijven. De financiële gevolgen zijn niet relevant bij de vaststelling van de hoofdverblijfplaats door de rechtbank. De stelling van de vader dat de financiële situatie dan verandert, doet daarom niet ter zake.

zorgregeling

5.8.

De moeder heeft verzocht te bepalen dat de kinderen bij de vader verblijven op het moment dat de kinderen dit willen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de kinderen last hebben van de dwingende wijze waarop de vader in de omgangsweekenden, maar ook daarbuiten, met hen communiceert. Daarbij komt dat de vader druk uitvoert op de kinderen, met name [minderjarige 1] , om af te wijken van de overeengekomen zorgregeling en langer bij hem te blijven. In de herfstvakantie heeft een incident plaatsgevonden. De kinderen zijn vervolgens bij de vader weggelopen en weken niet meer bij de vader geweest. Inmiddels hebben de kinderen weer contact met de vader. De moeder is van mening dat de kinderen zelf moeten kunnen bepalen wanneer zij bij de vader verblijven. De laatste maand is de omgang flexibel. De kinderen zijn groter en kunnen beter voor zichzelf opkomen. Dit gaat prima.

5.9.

De vader heeft naar voren gebracht dat de zorgregeling moet blijven zoals hij is, waarbij rekening moet worden gehouden met de wensen van [minderjarige 1] . Hij is van mening dat de kinderen moeten voelen dat zij de ruimte hebben om bij beide ouders te kunnen zijn.

5.10.

De GI heeft naar voren gebracht dat de kinderen voorheen een vaste zorgregeling wilden, omdat er dan geen ruis meer zou zijn. Later heeft [minderjarige 2] aangegeven dat hij zelf wil bepalen wanneer hij naar de vader gaat. [minderjarige 1] geeft aan dat zij rust wil. Op dit moment vraagt de GI zich af of de kinderen de vrijheid en flexibiliteit aankunnen.

5.11.

De Raad heeft geadviseerd de ‘oude’ zorgregeling te herstellen, waarbij [minderjarige 2] om het weekend bij de vader zal verblijven. Ook voor [minderjarige 1] acht de Raad het van belang dat er een zorgregeling wordt vastgesteld, waarbij de wensen van [minderjarige 1] wel in acht worden genomen.

5.12.

Gelet op de gecompliceerde situatie waarin de kinderen zich al jarenlang bevinden, is de rechtbank van oordeel dat niet aan de kinderen zelf moet worden overgelaten wanneer zij contact hebben met hun vader. De rechtbank is, met de Raad, van oordeel dat de kinderen gebaat zijn bij een vaste (basis)zorgregeling, zodat wordt verzekerd dat het contact tussen de kinderen en de vader behouden blijft. Gelet op het advies van de Raad om voor [minderjarige 2] de oude zorgregeling te herstellen en de wens van [minderjarige 1] om niet doordeweeks bij haar vader te zijn, zal de rechtbank voor beide kinderen een gelijkluidende zorgregeling vaststellen. Die zorgregeling houdt in dat de kinderen eenmaal per veertien dagen gezamenlijk een weekend bij hun vader verblijven, van vrijdag uit school dan wel 16.45 uur tot zondagavond 20.00 uur.

De kinderen en partijen weten dan waar zij aan toe zijn, hetgeen voor rust kan zorgen. Indien de kinderen (op den duur) de behoefte voelen om ook zo nu en dan op een doordeweekse dag bij de vader te zijn, gaat de rechtbank ervan uit dat beide partijen hieraan meewerken. De moeder heeft immers verzocht om het aan de kinderen zelf over te laten om contact te hebben met hun vader en de vader wenst een ruimere zorgregeling dan nu wordt vastgelegd. Gelet op de leeftijd van de kinderen is het ook passend om de zorgregeling met enige flexibiliteit uit te voeren.

Ter informatie wijst de rechtbank partijen erop dat de regeling voor de vakanties en feestdagen, zoals vastgelegd in de beschikking van deze rechtbank van 10 september 2014 en de bijbehorende herstelbeschikking van 1 oktober 2014, ongewijzigd blijft.

gezag

5.13.

De moeder heeft verzocht te bepalen dat zij wordt belast met het eenhoofdig gezag over beide kinderen De moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet de eerste keer is dat de vadergeen toestemming geeft voor een vakantie naar Canada dan wel misbruik maakt van zijn gezag. Ook in 2014 heeft de rechtbank vervangende toestemming moeten geven voor een vakantie naar Canada. Ook heeft de vader moeilijk gedaan over een schoolkeuze van [minderjarige 2] . [minderjarige 2] had een weloverwogen keuze gemaakt, maar de vader was het hier niet mee eens. [minderjarige 2] heeft hier veel last van gehad. Verder heeft de vader moeilijk gedaan over naar welke psycholoog [minderjarige 1] zou gaan. Uiteindelijk heeft de GI een knoop doorgehakt. Ook heeft de vader misbruik gemaakt van zijn gezag door [minderjarige 1] hangende de procedure weer bij hem in te schrijven. De moeder heeft dit voor nu zo gelaten in afwachting van de uitkomst van de procedure. De communicatie is inmiddels tot een dieptepunt gedaald.

5.14.

De vader heeft naar voren gebracht dat de moeder niets met hem bespreekt. Er vindt geen overleg plaats en hij wordt volledig gepasseerd. Ook de vakantie naar Canada is door de moeder niet met de vader besproken. De vader wil dat partijen op een normale manier met elkaar zaken die over de kinderen gaan in onderling overleg regelen. De vader wenst een rol te blijven spelen in het leven van de kinderen.

5.15.

De Raad heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat de vader geen misbruik heeft gemaakt van zijn gezag. De vader heeft volgens de Raad duidelijke argumenten naar voren gebracht waarom hij over bepaalde zaken anders denkt. De Raad is van mening dat het gezamenlijk gezag moet worden gehandhaafd. Indien partijen in een impasse geraken, kan de GI eventueel knopen doorhakken.

5.16.

Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, van het BW zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste lid, van het BW van overeenkomstige toepassing. Hierin is bepaald dat de rechter het gezamenlijk gezag kan beëindigen en één van beide ouders met het gezag over een kind kan belasten, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

5.17.

De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat het verzoek van de moeder om het gezag van de vader over de kinderen te beëindigen moet worden afgewezen. De rechtbank ziet dat de kinderen klem zitten, maar dat heeft niet zoveel met het gezamenlijk gezag te maken, maar meer met de wijze van communiceren tussen ouders. Het lukt ouders niet om constructief met elkaar te communiceren. Volgens de GI spreken de ouders negatief over elkaar, zonder hierbij rekening te houden met de gevoelens van de kinderen. Volgens de GI zijn partijen zich hiervan bewust, maar lukt het hen al jarenlang niet om de situatie ten goede te keren. De rechtbank is van oordeel dat het eenoudergezag deze problemen niet oplost.

Daarbij merkt de rechtbank nog op dat gezamenlijk gezag niet betekent dat de nietverzorgende ouder altijd moet instemmen met hetgeen de verzorgende ouder verzoekt. Integendeel, gezamenlijk gezag houdt tevens in de mogelijkheid dat er verschil van mening kan zijn over de opvoeding en verzorging van een kind en dat partijen daar samen moeten uitkomen. Als dat niet lukt dan kan de GI eventueel een knoop doorhakken. De rechtbank wijst partijen wel op hun verantwoordelijkheid om daarbij de belangen van de kinderen voorop te stellen.

Verder vreest de rechtbank dat een gezagsbeëindiging, gezien de verhouding tussen partijen, de vader op afstand zal zetten en hem het gevoel zal geven een tweederangs ouder te zijn. Dat acht de rechtbank niet in het belang van de kinderen.

5.18.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de moeder afwijzen.

vervangende toestemming vakantie

5.19.

Tijdens de zitting heeft de vader toestemming gegeven voor een verblijf van [minderjarige 1] in Canada van 24 december 2021 tot en met 6 januari 2022. De vader heeft ter zitting de daartoe bestemde formulieren ondertekend en een kopie van zijn paspoort aan de moeder gegeven. Partijen zijn overeengekomen dat de vader nog een gesprek met [minderjarige 1] zal hebben over haar schoolwerk tijdens deze vakantie, nu zij na de vakantie belangrijke toetsen heeft en vorig jaar is blijven zitten.

De rechtbank hoeft, nu de vader de verzochte toestemming al heeft verleend, niet meer op dit verzoek van de moeder te beslissen.

afgifte goederen

5.20.

De moeder heeft verzocht de vader te veroordelen tot afgifte van de in alinea 11 genoemde schoolboeken van [minderjarige 1] op het adres van de moeder op straffe van een dwangsom.

5.21.

De vader heeft tijdens de zitting toegezegd dat hij uiterlijk deze week de schoolboeken aan [minderjarige 1] zal geven.

5.22.

De rechtbank zal het verzoek van de moeder afwijzen, nu zij geen belang meer heeft bij voornoemd verzoek.

kinderbijdrage

5.23.

De moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemaakte financiële afspraken tussen partijen niet soepel verlopen, nu de vader de telefoonabonnementen van de kinderen, het kleedgeld van [minderjarige 1] en haar ov-abonnement zomaar heeft stopgezet. Verder heeft de moeder naar voren gebracht dat zij de verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige 1] betaalt, nu [minderjarige 1] bij haar woont. De moeder wenst om die reden een kinderbijdrage ten laste van de vader vast te laten stellen.

5.24.

De vader heeft dit betwist. Hij wil de financiële situatie laten zoals die is afgesproken. Hij betaalt alles voor [minderjarige 1] en de moeder betaalt alles voor [minderjarige 2] . De vader heeft daartoe aangevoerd dat hij altijd heeft betaald voor muziekles, skilessen, judo, zeilen en dat hij dit ook wil blijven doen. De vader heeft verder naar voren gebracht dat hij het niet eens is met de overgelegde berekening van de advocaat van de moeder.

5.25.

De rechtbank stelt vast dat beide kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en is om die reden van oordeel dat het op reguliere wijze bepalen van de kinderbijdrage passend is. Daarbij geldt dat de moeder alle verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen moet voldoen en dat de vader een zorgkorting krijgt voor de dagen dat hij in natura bijdraagt aan de kosten van de kinderen gedurende de tijd dat zij bij hem verblijven. Een dergelijke regeling roept naar het oordeel van de rechtbank ook de minste discussie tussen partijen op.

ingangsdatum

5.26.

De moeder heeft verzocht een kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] vast te stellen van € 291,-- per maand met ingang van 1 maart 2021 en van € 418,-- per maand met ingang van 16 oktober 2021. Ten behoeve van [minderjarige 2] heeft de moeder verzocht een kinderbijdrage vast te stellen van € 295,-- per maand met ingang van 1 maart 2021 en van € 486,-- met ingang van 16 oktober 2021. De moeder heeft daartoe aangevoerd dat de vader per 1 maart 2021 is gestopt met het betalen van kosten van [minderjarige 1] , die hij voorheen nog wel betaalde en dat vanaf 16 oktober 2021 moet worden uitgegaan van een zorgkorting van 5%.

5.27.

De rechtbank acht de door de moeder verzochte ingangsdatum van 1 maart 2021 redelijk, nu [minderjarige 1] feitelijk vanaf augustus 2020 bij de moeder verblijft en de vader sinds 1 maart 2021 is gestopt met het betalen van de kosten voor [minderjarige 1] . Vanaf die datum heeft de vader niet meer voldaan aan de afspraak tussen partijen dat de moeder alles voor [minderjarige 2] zou betalen en de vader alles voor [minderjarige 1] zou betalen.

behoefte

5.28.

De moeder heeft verzocht de (verhoogde) behoefte van [minderjarige 1] vast te stellen op

€ 776,-- per maand en de (verhoogde) behoefte van [minderjarige 2] op € 893,-- per maand.

5.29.

De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 7.1 van het ouderschapsplan van 30 juni 2009 zijn de kosten van de kinderen begroot op € 1.040,-- per maand, oftewel € 520,-- per kind per maand. Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de behoefte met ingang van 1 januari 2021 € 635,80 per kind per maand. De rechtbank zal hiervan uitgaan. De moeder heeft verder de behoefte van [minderjarige 1] onweersproken verhoogd met een bedrag van € 140,10 per maand ter zake van OV-kosten, nu zij in [plaats] op school zit, en van [minderjarige 2] met een bedrag van € 180,-- per maand, nu hij kartlessen volgt en een OV-kaart heeft. De rechtbank zal hiermee rekening houden. De rechtbank zal de behoefte van de kinderen niet verhogen met extra kosten voor de treinreis [plaats] - [plaats] ten behoeve van de zorgregeling, nu deze kosten niet uitzonderlijk zijn.

De rechtbank zal de behoefte van [minderjarige 1] vaststellen op € 776,-- per maand en ten behoeve van [minderjarige 2] op € 816,-- per maand. In totaal bedraagt de behoefte van de kinderen dan € 1.592,-- per maand.

draagkracht van partijen

5.30.

De rechtbank moet vervolgens beoordelen of partijen over voldoende draagkracht beschikken om elk hun aandeel in deze behoefte te kunnen betalen.

Het bedrag aan draagkracht wordt volgens de richtlijn, zoals vermeld in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport) van 2021, vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 1.000].

5.31.

De moeder is in loondienst werkzaam bij [B.V.] . Uit de jaaropgave 2020 volgt dat de moeder in dat jaar een fiscaal loon had van € 80.255,--.

De moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat haar inkomen met een bedrag van

€ 4.224,96 moet worden verminderd, nu haar compensatie reiskosten en ADV na dit jaar niet meer worden uitgekeerd. De rechtbank zal met de stelling van de moeder geen rekening houden, nu dit niet is onderbouwd en ook niet is aangetoond dat het dit bedrag betreft. Bovendien is de ingangsdatum voor de vaststelling van een kinderbijdrage 1 maart 2021 en zijn de voornoemde compensaties in 2021 nog wel uitgekeerd.

Verder heeft de moeder recht op een kindgebonden budget van € 2.212,--. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de moeder op de arbeidskorting bedraagt haar NBI € 4.213,-- per maand.

Op grond van de draagkrachtformule bedraagt haar draagkracht dan € 1.455,-- per maand.

5.32.

De moeder is bij de vader uitgegaan van een inkomen op jaarbasis van € 110.000,--. De rechtbank zal hiervan uitgaan, nu de vader geen inkomensgegevens heeft overgelegd.

Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de vader op de arbeidskorting bedraagt zijn NBI € 5.337,-- per maand.

Op grond van de draagkrachtformule bedraagt zijn draagkracht dan € 1.915,-- per maand.

draagkrachtvergelijking

5.33.

De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 3.370,-- per maand. Dit bedrag overschrijdt de behoefte van de kinderen van € 1.592,-- per maand en daarom is er aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken. De verdeling van de kosten van de kinderen over partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte:

Ten aanzien van [minderjarige 1] bedraagt het eigen aandeel van de vader: 1.915 : 3.370 x 776 =

€ 441,-- per maand.

Ten aanzien van [minderjarige 1] bedraag het eigen aandeel van de moeder: 1.455 : 3.370 x 776 =

€ 335,-- per maand.

Ten aanzien van [minderjarige 2] bedraagt het eigen aandeel van de vader: 1.915 : 3.370 x 816 =

€ 464,-- per maand.

Ten aanzien van [minderjarige 2] bedraag het eigen aandeel van de moeder: 1.455 : 3.370 x 816 =

€ 352,-- per maand.

zorgkorting

5.34.

Op het berekende aandeel dient de zorgkorting in mindering te worden gebracht. De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Tremarapport, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. De rechtbank zal uitgaan van een zorgkorting van 25%, nu de kinderen eenmaal per veertien dagen een weekend bij de vader zullen verblijven en de vakantieregeling ongewijzigd blijft. Daarnaast gaat de rechtbank ervan uit dat in de nabije toekomst op doordeweekse dagen spontane omgang tussen de vader en de kinderen zal gaan plaatsvinden.

5.35.

Omdat de behoefte van [minderjarige 1] € 776,-- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 194,-- per maand. De behoefte van [minderjarige 2] bedraagt € 816,-- per maand waardoor de hoogte van de zorgkorting € 204,-- per maand bedraagt. De vader wordt geacht deze bedragen minimaal te besteden aan de kinderen bij de uitoefening van zijn zorgtaken.

conclusie

5.36.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vader met ingang van 1 maart 2021 een kinderbijdrage voor [minderjarige 1] van € 247,-- per maand en voor [minderjarige 2] een bedrag van € 260,-- per maand aan de moeder moet betalen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de moeder is verzocht, vanaf 16 oktober 2021 een zorgkorting van 5% te hanteren en met ingang van die datum een afwijkende kinderbijdrage vast te stellen. De periode tussen 16 oktober 2021 en de datum van de huidige beschikking bedraagt slechts drie maanden en rechtbank is niet meegegaan in het verzoek van de moeder om het contact tussen de vader en de kinderen door de kinderen te laten bepalen.

5.37.

De rechtbank heeft berekeningen gemaakt ten aanzien van het NBI van partijen en de draagkracht van partijen. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht.

6De beslissing

De rechtbank:

6.1.

bepaalt, met wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 13 juli 2016, dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige 1] :

- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,

bij de moeder zal zijn;

6.2.

stelt, met wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 12 juni 2019 en de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 9 juni 2020, de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:

De minderjarigen [minderjarigen] :

- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , en

- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,

verblijven om het weekend gezamenlijk van vrijdagmiddag uit school dan wel vanaf 16.45 uur tot zondagavond na het eten bij de vader;

6.3.

bepaalt, met wijziging van de beschikking van de voormalige rechtbank Alkmaar van 17 december 2009 en de nadien door partijen gemaakte afspraken aangaande de kosten van de kinderen, dat de vader een kinderbijdrage voor [minderjarige 1] van € 247,-- per maand en voor [minderjarige 2] van € 260,-- per maand, voor zover het de nog niet verstreken termijnen betreft, bij vooruitbetaling, aan de moeder moet voldoen, met ingang van 1 maart 2021;

6.4.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

6.5.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van G.S. Doornbosch als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2022.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733