Gerechtshof 's-Hertogenbosch 20-01-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:146

Datum publicatie21-01-2022
Zaaknummer200.294.746_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Samengestelde gezinnen; Zorgkorting
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Voor de berekening van de behoefte van de kinderen is in geschil de vraag of de ouders hebben samengewoond. Volgens de vrouw is dit niet het geval. De man stelt dat de ouders wel hebben samengeleefd. Het hof heeft van de ouders onvoldoende gegevens ontvangen om te kunnen bepalen of nu wel of niet van samenwoning sprake geweest is. Dit maakt dat het hof in het belang van de kinderen uit gaat van de situatie waarin de ouders wel hebben samengewoond.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 20 januari 2022

Zaaknummer: 200.294.746/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/01/365981 / FA RK 20-6369

in de zaak in hoger beroep van:

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. H.H.C. van de Kerkhof,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. J.W. de Rijk.

In het kort.

De moeder is het niet eens met de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 februari 2021.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift van 19 mei 2021, met producties, ingekomen bij het hof op 20 mei 2021, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en onder compensatie van kosten opnieuw rechtdoende, het verzoek van de man alsnog af te wijzen.

2.2.

Er is geen verweerschrift ingediend.

2.3.

Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- het V6-formulier van de advocaat van de vrouw van 18 november 2021, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, met bijlagen;

- de brief van de advocaat van de man van 19 november 2021, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, met bijlagen;

- het V6-formulier van de advocaat van de man van 24 november 2021, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, met bijlagen.

2.4.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 december 2021. Bij die gelegenheid zijn de vrouw en de man verschenen, vergezeld door hun advocaten.

3De beoordeling

3.1.

Uit de inmiddels verbroken relatie van de vrouw en de man zijn geboren:

- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;

- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .

3.2.

De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de man met ingang van 1 maart 2019.

3.2.1.

Op [geboortedatum] 2021 is geboren: [halfbroertje] . [halfbroertje] is geboren uit de

relatie van de moeder en de heer [partner moeder] .

3.3.

De rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 12 april 2021 het gezamenlijk

gezag van de ouders over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd, zodat de vader belast is met het

eenhoofdig gezag over de kinderen.

3.4.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bepaald op € 150,- per kind per maand met ingang van 1 maart 2019.

3.5.

De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.5.1.

De grieven van de vrouw zijn gericht op de ingangsdatum, de behoefte en de draagkracht.

Ingangsdatum

3.6.1.

De vrouw betoogt met haar vijfde grief dat er zeer behoedzaam omgegaan dient te worden met het vaststellen van een onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht. De man heeft bovendien pas in december 2020 het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie ingediend bij de rechtbank, zodat de vrouw niet eerder rekening kon houden met een door haar te betalen bijdrage ten behoeve van de kinderen.

3.6.2.

De man voert aan dat de vrouw in kennis is gesteld van de procedure in eerste aanleg en dat zij bovendien er van op de hoogte is dat de man vanaf 1 maart 2019 de alle kosten voor de verzorging en opvoeding van de kinderen draagt.

3.6.3.

Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. Het hof hanteert als ingangsdatum de datum waarop het verzoekschrift door de man is ingediend bij de rechtbank, zijnde 10 december 2020. De vrouw kon vanaf dat moment in ieder geval rekening houden met een aan de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen.

Hoogte behoefte

3.7.1.

De vrouw betoogt met haar eerste en tweede grief dat de man niet heeft voldaan aan zijn stelplicht door de omvang van de behoefte van de kinderen niet te becijferen. Bovendien betwist de vrouw de hoogte van de vastgestelde bijdrage van € 150,- per kind per maand in die zin, dat de vrouw verwacht dat de behoefte van de kinderen veel lager zal zijn. De ouders hebben immers nooit in gezinsverband samengeleefd.

3.7.2.

De man daarentegen heeft gesteld dat de behoefte van de kinderen ten minste € 638,- is, uitgaande van een samenwoning van de ouders.

3.7.3.

Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de relatie tussen de ouders in 2019 is verbroken. Het hof zal daarom de financiële gegevens van de ouders over dit jaar als uitgangspunt nemen voor de berekening van de behoefte van de kinderen. Volgens de jaaropgave van de vrouw van de [bedrijf 1] [plaats] heeft de vrouw in 2019 tot

11 september 2019 een jaarinkomen genoten van € 17.092,-. De vrouw heeft geen gegevens verstrekt over haar inkomen vanaf 11 september tot en met december 2019. Het hof zal daarom het inkomen dat de vrouw bij de [bedrijf 1] heeft genoten tot 11 september 2019 extrapoleren naar eind december 2019. Dit leidt tot een bruto jaarinkomen van € 23.389,-

(€ 17.092,- / afgerond 9,5 maand = € 1.799 per maand x 3,5 maand = € 6.297,-. Te vermeerderen met € 17.092,- maakt € 23.389,-.) Dit leidt tot een NBI van € 1.708,- per maand.

3.7.4.

Het hof zal voor de berekening van het NBI van de man uitgaan van zijn jaaropgave 2019 van [bedrijf 2] , waaruit blijkt dat de man een jaarinkomen van € 19.000,- heeft ontvangen. Dit leidt tot een NBI van de man van € 1.446,- per maand.

3.7.5.

In geschil is de vraag of de ouders hebben samengewoond. Volgens de vrouw is dit niet het geval. De man stelt dat de ouders wel hebben samengeleefd. Het hof heeft van de ouders onvoldoende gegevens ontvangen om te kunnen bepalen of nu wel of niet van samenwoning sprake geweest is. Dit maakt dat het hof in het belang van de kinderen uit gaat van de situatie waarin de ouders wel hebben samengewoond. Het hof stelt de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op basis van de hierboven genoemde gegevens, te vermeerderen met het kindgebonden budget waar aanspraak op kon worden gemaakt vast op € 663,- per maand in 2019 voor beide kinderen. Geïndexeerd naar 2021 bedraagt de behoefte van de kinderen

€ 700,- per maand. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt de behoefte van de kinderen € 713,- per maand.

Overeenstemming over periode tot 1 juli 2021

3.8.

Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoogte van de door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie over de periode tot aan de geboorte van [halfbroertje] . De vrouw zal over die periode een bedrag van € 75,- per kind per maand voldoen aan de man. Het hof zal het verzoek van de man aldus lezen dat hij verzoekt dat de vrouw een bedrag van totaal € 150,- aan kinderalimentatie aan de man dient te voldoen tot aan het moment van de geboorte van [halfbroertje] . Aangezien [halfbroertje] is geboren op [geboortedatum] 2021 zal het hof vanuit praktisch oogpunt voornoemde bijdrage vaststellen tot (afgerond)

1 juli 2021.

Periode vanaf 1 juli 2021

Draagkracht vrouw

3.9.1.

Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de door de vrouw te betalen kinderalimentatie vanaf juli 2021. De vrouw betoogt met haar vierde grief dat zij onvoldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie aan de man te voldoen. Bovendien dient rekening gehouden te worden met de financiële gevolgen van de geboorte van [halfbroertje] .

3.9.2.

De man stelt dat de vrouw over voldoende draagkracht beschikt om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te voldoen.

3.9.3.

Het hof overweegt als volgt. Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht het netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, of de redelijke (aftrekbare) pensioenlasten en de premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. In navolging van de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) wordt het netto besteedbaar inkomen verhoogd met het te ontvangen kindgebonden budget. Het hof gaat daarbij uit van de volgende gegevens.

3.9.4.

Voor de berekening van de draagkracht van de vrouw gaat het hof uit van de jaaropgave 2020 van de vrouw. De vrouw heeft over die periode een bruto jaarinkomen genoten van € 22.595,-. Het hof houdt voorts rekening met het kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop waar de vrouw aanspraak op kan maken, de algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dit leidt tot een NBI van de vrouw van € 2.249,- per maand. Op grond van de van toepassing zijnde draagkrachtformule leidt dit tot een draagkracht van de vrouw voor kinderalimentatie van

€ 402,- per maand.

De vrouw heeft gesteld dat zij een draagkracht heeft van € 25,- per maand ten behoeve van [halfbroertje] en dat haar partner voorziet in de resterende behoefte van [halfbroertje] . De man heeft ingestemd met deze wijze van verdeling zodat het hof hier ook van uitgaat. Dit betekent dat het hof de draagkracht van de vrouw als volgt berekent: € 402 - € 25,- = € 377,- per maand. Een berekening van de behoefte van [halfbroertje] en de verdeling van de draagkracht van de ouders van [halfbroertje] kan achterwege blijven.

Draagkracht man

3.10.1.

De vrouw betoogt met haar derde en vierde grief dat de man zijn draagkracht niet heeft onderbouwd, daarmee niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en dat de rechtbank vervolgens ten onrechte het verzoek heeft toegewezen. De vrouw betoogt voorts dat de man in staat kan worden geacht om volledig te voorzien in de kosten van de beide kinderen.

3.10.2.

De man stelt dat hij een draagkracht ten behoeve van kinderalimentatie heeft van

€ 194,- per maand.

3.10.3.

Het hof overweegt als volgt. Voor de berekening van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de door de man overgelegde – en door de vrouw niet betwiste – draagkrachtberekening. Hieruit volgt een draagkracht van € 194,- per maand.

3.10.4.

De ouders hebben een gezamenlijke draagkracht van € 377,- (draagkracht vrouw) +

€ 194,- (draagkracht man) = € 571,-. Dit betekent dat de gezamenlijke draagkracht van de ouders onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De behoefte bedraagt in 2021 immers € 700,- per maand. Dit betekent dat het hof aan een draagkrachtvergelijking niet toekomt en de moeder haar volledige draagkracht dient aan te wenden om zoveel mogelijk in de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te voorzien.

3.11.

Tussen partijen is niet in geschil dat er geen omgang is tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zodat er niet met enige zorgkorting rekening gehouden hoeft te worden.

Conclusie

3.12.

Hoewel de vrouw een draagkracht heeft van € 377,- totaal voor de beide kinderen zal het hof de kinderalimentatie bepalen op een bedrag van € 300,- totaal met ingang van 1 juli 2021, nu de man zijn verzoek tot dat bedrag heeft beperkt. Het hof zal dit bedrag, gezien de ingangsdatum en overeenstemming tot 1 juli 2021 nog niet over 2021 indexeren maar wel over 2022. Zoals hiervoor aangegeven wordt de kinderalimentatie met ingang van 10 december 2020 tot 1 juli 2020 vastgesteld op € 150,- per maand, zijnde € 75,- per kind per maand.

3.13.

Voor zover de vrouw vanaf 10 december 2020 tot heden meer heeft betaald en/of meer op haar is verhaald dan de hiervoor vermelde bijdrage, kan van de man, gelet op het feit dat een dergelijke bijdrage van maand tot maand pleegt te worden verbruikt, in redelijkheid niet worden gevergd dat hij het meerdere terugbetaalt.

3.14.

Het hof zal de proceskosten compenseren, gelet op de aard van de procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Het hof heeft berekeningen gemaakt van de behoefte en de draagkracht. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

4De beslissing

Het hof:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 februari 2021,

en opnieuw rechtdoende:

bepaalt dat de vrouw aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van

[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007 en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008 zal voldoen:

met ingang van 10 december 2020 tot 1 juli 2021 een bedrag van € 75,- per kind per maand;

met ingang van 1 juli 2021 een bedrag van € 150,- per kind per maand,

met ingang van 1 januari 2022 een bedrag van € 152,85 per kind per maand,

voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;

met dien verstande dat, voor zover de vrouw over de periode vanaf 10 december 2020 tot heden meer heeft betaald en/of op haar is verhaald, de bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen door de vrouw is betaald en/of op haar is verhaald;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.M.C. Dumoulin en E.P. de Beij en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2022.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733