Rechtbank Limburg 29-12-2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:10018

Datum publicatie17-01-2022
ZaaknummerC/03/286782 / HA ZA 20-646
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMaastricht
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenPensioen; Pensioen van de DGA;
Erfrecht; Overige onderwerpen erfrecht; Schulden nalatenschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Ex-echtgenoot van vrouw had pensioen opgebouwd bij BV waarvan zijn (inmiddels overleden) broer enig bestuurder was. Na pensioenverevening had vrouw aanspraak jegens deze BV, maar de bestuurder had tijdens zijn leven grote bedragen aan de BV onttrokken, waardoor deze vrijwel leeg is. De vrouw spreekt weduwe van bestuurder aan. Hof: de overleden bestuurder treft persoonlijk ernstig verwijt; zijn weduwe/erfgename is hiervoor aansprakelijk jegens de vrouw en moet aan haar de schade voldoen, nader op te maken bij staat.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer: C/03/286782 / HA ZA 20-646

Vonnis van 29 december 2021 (bij vervroeging)

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres,

advocaat mr. D.E.A.F. Aertssen;

tegen:

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. D.M. Lamers.

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1Het verloop van de procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding met producties 1 t/m 5;

  • de conclusie van antwoord met producties 1 en 2;

  • de ter mondelinge behandeling door [eiseres] overgelegde productie 6;

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, alsmede de brief van 9 december 2021 van de advocaat van [eiseres] en het B16-formulier van 14 december 2021 van de advocaat van [gedaagde] , beide inhoudende opmerkingen over de weergave in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

1.2.

Vervolgens is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

[eiseres] is gehuwd geweest met de heer [ex-echtgenoot] , de zwager van [gedaagde] . Het huwelijk tussen [eiseres] en [ex-echtgenoot] is in 2012 ontbonden. In het kader van de echtscheiding zijn [eiseres] en [ex-echtgenoot] op 13 augustus 2012 een echtscheidingsconvenant overeengekomen. In dat echtscheidingsconvenant zijn [eiseres] en [ex-echtgenoot] overeengekomen dat [eiseres] recht heeft op de helft van de door [ex-echtgenoot] opgebouwde pensioenrechten. Het convenant bepaalt wat dat betreft het volgende:

“PENSIOENRECHTEN

De man heeft pensioenrechten opgebouwd bij de navolgende pensioenfondsen:

- Stichting Pensioenfonds H.B.G.

- Stichting Pensioenfonds A.P.F.

- Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid.

Deze pensioenrechten zullen worden verevend conform de Wet Verevening Pensioenrechten.

Voorts heeft de man pensioenrechten opgebouwd in eigen beheer bij [naam B.V. 1] . Uitkeringen op basis van die pensioenrechten zullen geschieden aan de man en de vrouw ieder voor de helft. Met de belastingdienst is over deze regeling overeenstemming bereikt.

Het betreft de volgende pensioenuitkeringen:

Een levenslang ouderdomspensioen met ingang van 1 april 2014 groot € 22.075 bruto per jaar, waar de man en de vrouw ieder voor de helft recht op hebben of € 11.038,--

Een tijdelijk overbruggingspensioen tot 1 april 2016 groot € 17.683,-- bruto per jaar, waar de man en de vrouw ieder voor de helft recht op hebben of € 8.842,--

Teneinde te waarborgen dat de liquide middelen van [naam B.V. 1] . ook daadwerkelijk worden aangewend voor de pensioenuitkeringen, zal bij de bank van de vennootschap worden vastgelegd dat voor overboekingen naast de handtekening van de directeur nog een tweede handtekening van een nader door de vrouw aan de te wijzen persoon vereist is.”

2.2.

Het convenant is ondertekend door [eiseres] , [gedaagde] , [ex-echtgenoot] , [bestuurder] , [naam B.V. 2] (vertegenwoordigd door [bestuurder] ) en [naam B.V. 1] . (vertegenwoordigd door [bestuurder] ). In de periode van 30 juni 1996 tot zijn overlijden op [overlijdensdatum] 2016 was [bestuurder] de enig bestuurder van [naam B.V. 3] Sedertdien heeft de holding geen bestuurder meer.

2.3.

[eiseres] heeft over 2015 een bruto pensioenuitkering ontvangen van € 19.879,--, over 2016 een bedrag van € 13.248,-- en over 2017 een bedrag van € 11.037,--. De pensioenuitkering die [eiseres] over 2017 heeft ontvangen, is de laatste uitkering die [eiseres] heeft ontvangen.

2.4.

In een namens [naam B.V. 1] door [gedaagde] op 3 januari 2018 verzonden brief heeft [gedaagde] aan [eiseres] bericht dat [naam B.V. 1] onvoldoende liquiditeiten heeft om aan pensioenverplichtingen jegens [eiseres] te voldoen. Na de pensioenuitkering over de maand december 2017 en de hierover af te dragen loonheffingen zijn volgens [gedaagde] geen liquiditeiten meer aanwezig om toekomstige uitkeringen te kunnen verstrekken.

2.5.

Volgens de jaarrekening van [naam B.V. 1] over het jaar 2015 was onder de post “Pensioenverplichtingen” onder de aanduiding “Voorziening pensioenrechten [eiseres] ” op 31 december 2014 een bedrag aangelegd van € 280.404,-- en op 31 december 2015 een bedrag van € 267.282,--. Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 13 juni 2019 betreffende [naam B.V. 1] bedroegen haar liquide middelen in 2014 € 177.897,--, in 2015 € 92.949,-- en in 2016 € 36.271,--.

2.6.

[gedaagde] is enig erfgename van [bestuurder] .

3Het geschil

3.1.

[eiseres] stelt dat tussen het moment van totstandkoming van het echtscheidingsconvenant en eind december 2017 aanzienlijke bedragen uit [naam B.V. 1] zijn verdwenen. Behoudens de bedragen die zijn onttrokken om aan de pensioenverplichtingen jegens haar, [eiseres] , te voldoen, zijn voor het overige onrechtmatig bedragen onttrokken aan het vermogen van [naam B.V. 1] . Aangezien [bestuurder] enig bestuurder van [naam B.V. 1] was, is het vermogen door [bestuurder] aan de holding onttrokken.

3.2.

[eiseres] stelt dat [bestuurder] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, doordat [bestuurder] bewust vermogen aan [naam B.V. 1] heeft onttrokken, wetende dat de financiële middelen waarover die holding beschikte exclusief bestemd waren om aan de pensioenverplichtingen jegens [eiseres] te voldoen, dat de holding daardoor niet meer aan haar pensioenverplichtingen ten opzichte van [eiseres] zou kunnen voldoen en dat [naam B.V. 1] geen verhaal voor de schade zou bieden. Het handeling van [bestuurder] is zodanig onrechtmatig dat hem daarvan een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken.

3.3.

[eiseres] stelt dat [gedaagde] , als erfgename van [bestuurder] , aansprakelijk is voor het onrechtmatige handelen van haar overleden man.

3.4.

[eiseres] stelt dat zij de exacte schade – die volgens haar maximaal € 242.997,-- bedraagt – nog niet kan begroten, zodat zij voor de begroting van de schade een verwijzing naar de schadestaat vordert.

3.5.

Op grond van het vorenstaande vordert [eiseres] dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. voor recht verklaart dat [bestuurder] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld, waardoor [gedaagde] , als enig erfgenaam van [bestuurder] , gehouden is de schade van [eiseres] te voldoen;

  2. [gedaagde] , vanwege de onrechtmatige daad van [bestuurder] jegens [eiseres] , veroordeelt tot vergoeding van de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020, tot aan de dag van volledige voldoening;

  3. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres] te voldoen het bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 3.889,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het uitbrengen van de dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening;

  4. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf acht dagen na dagtekening van het vonnis, tot aan de dag van volledige voldoening;

  5. [gedaagde] op voorhand veroordeelt in de nakosten van € 157,--, dan wel indien betekening van het vonnis plaatsvindt van € 239,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van volledige voldoening.

3.6.

De vordering wordt door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank, in zoverre relevant, hieronder ingaan.

4De beoordeling

4.1.

[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor hetgeen beweerdelijk na het overlijden van [bestuurder] zou zijn gebeurd en dat anderen in de periode van 13 augustus 2014 tot en met 31 december 2017 toegang hadden tot de financiën van de vennootschappen.

4.2.

Dat eerste verweer is niet relevant, omdat [gedaagde] daarvoor niet verantwoordelijk wordt gehouden. Uit de stellingen, zoals door [eiseres] nader toegelicht ter mondelinge behandeling, blijkt immers dat [eiseres] [gedaagde] verantwoordelijk houdt voor de onttrekkingen die hebben plaatsgevonden vóór het overlijden van [bestuurder] . Het feit dat aan [eiseres] in 2016 en 2017 de haar toekomende pensioenuitkeringen vanuit [naam B.V. 1] zijn voldaan, betekent niet dat [bestuurder] geen onrechtmatige onttrekkingen kan hebben gedaan. Het kan immers ook zo zijn dat [bestuurder] zodanige onttrekkingen heeft gedaan dat weliswaar over de jaren 2016 en 2017 de pensioenuitkeringen nog konden worden gedaan, doch daarna niet meer. Ook dergelijke onttrekkingen zijn dan mogelijk als onrechtmatige daad van [bestuurder] jegens [eiseres] te beschouwen.

4.3.

Als criterium voor de vraag of [bestuurder] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld, neemt de rechtbank tot uitgangspunt het criterium dat door de Hoge Raad is geformuleerd in zijn arrest van 8 december 2006 (NJ 2006, 659). Dat criterium houdt in dat een bestuurder van een vennootschap aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van een schuldeiser, indien het handelen of nalaten van de bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is, dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk verwijt zal volgens de Hoge Raad in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te weten dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich ten slotte volgens de Hoge Raad ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.

4.4.

[bestuurder] was tot zijn overlijden enig bestuurder van [naam B.V. 1] en kon dus als enige beschikken over het vermogen van die holding. Dat en hoe anderen vermogen aan [naam B.V. 1] zouden kunnen hebben onttrokken wordt, voor zover al relevant, door [gedaagde] niet onderbouwd, zodat aan dat verweer voorbij moet worden gegaan. Uit de door [eiseres] overlegde gegevens blijkt dat de pensioenvoorzieningen binnen [naam B.V. 1] vóór het overlijden van [bestuurder] al aanzienlijk waren geslonken: de liquide middelen bedroegen op 31 december 2015 nog (maar) € 92.949,-- en op 31 december 2016 zelfs nog maar € 36.271,--.

4.5.

Uit het feit dat hij het echtscheidingsconvenant mede heeft ondertekend volgt dat [bestuurder] bekend was met het feit dat de liquide middelen van de holding dienden als pensioenuitkeringen aan, onder andere, [eiseres] , en dat, om te waarborgen dat de liquide middelen van [naam B.V. 1] ook daadwerkelijk zouden worden aangewend voor de pensioenuitkeringen, bij de bank van de holding zou moeten worden vastgelegd dat overboekingen vanuit de holding niet alleen moeten zijn voorzien van de handtekening van de directeur doch ook van een tweede handtekening van een nader door [eiseres] aan te wijzen persoon.

4.6.

Als niet betwist staat vast dat aan de holding liquide middelen zijn onttrokken die niet zijn bestemd voor de voldoening van pensioenverplichtingen (jegens [eiseres] ). Voorts staat als onbetwist vast dat de voorziening, dat overboekingen vanuit de holding niet alleen moeten zijn voorzien van de handtekening van de directeur doch ook van een tweede handtekening van een nader door [eiseres] aan te wijzen persoon, niet is getroffen.

4.7.

[gedaagde] stelt niet te weten hoe die onttrekkingen zijn aangewend. Dat verweer kan haar echter niet baten.

4.8.

Naar het oordeel van de rechtbank zou het aan [bestuurder] , als enig bestuurder van [naam B.V. 1] , zijn geweest om daarin inzage te verschaffen.

4.9.

Als erfgename en echtgenote van de enig bestuurder [bestuurder] , moet [gedaagde] geacht worden te beschikken over de financiële stukken waaruit blijkt wanneer de onttrekkingen hebben plaatsgevonden en waartoe die zijn gebruikt.

4.10.

Nu [gedaagde] geen stukken heeft overgelegd waaruit een ander blijkt, moet het er voor gehouden worden dat de onttrekkingen onrechtmatig hebben plaatsgevonden door [bestuurder] zelf, dan wel dat hij heeft toegelaten dat een ander dergelijke onttrekkingen heeft gedaan, dan wel, ten slotte, dat hij dergelijke onttrekkingen niet ongedaan heeft gemaakt. [bestuurder] kan daarvan in alle gevallen een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt.

4.11.

In ieder geval kan [bestuurder] daarnaast een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt, indien hij, als enig bestuurder van [naam B.V. 1] , niet op de hoogte is van die onttrekkingen.

4.12.

Van het handelen, dan wel nalaten van [bestuurder] in voormelde zin, kunnen hem temeer persoonlijk ernstige verwijten worden gemaakt, nu hij op de hoogte was van het doel van de pensioenvoorzieningen en het belang daarvan voor [eiseres] , en hij er niet voor heeft gezorgd dat de maatregel, dat bij de bank van de holding zou worden vastgelegd dat overboekingen vanuit de holding niet alleen moeten zijn voorzien van de handtekening van de directeur doch ook van een tweede handtekening van een nader door [eiseres] aan te wijzen persoon en die bedoeld was om het belang van [eiseres] te beschermen, niet heeft getroffen.

4.13.

Aldus heeft [bestuurder] onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld, omdat [eiseres] niet meer kan beschikken over de aan haar toekomende een pensioenvoorziening in [naam B.V. 1] .

4.14.

Als erfgename van [bestuurder] is [gedaagde] op grond van het bepaalde in artikel 4:182 jo. 4:184 BW aansprakelijk jegens [eiseres] voor de daaruit voortvloeiende schade.

4.15.

[gedaagde] heeft nog gesteld dat [eiseres] als aandeelhouder decharge zou hebben verleend aan [naam B.V. 1] , en daarmee kennelijk zou hebben ingestemd met de omstreden onttrekkingen, maar [gedaagde] heeft die stelling niet met bewijsstukken onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat.

4.16.

[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:

- dagvaarding € 102,96;

- overige explootkosten € 349,11;

- griffierecht € 937,00;

- salaris advocaat € 1.629,00 (3,0 punten × tarief € 543,00);

Totaal € 3.018,07.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

verklaart voor recht dat [bestuurder] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld, waardoor [gedaagde] , als enig erfgenaam van [bestuurder] , gehouden is de schade van [eiseres] te voldoen;

5.2.

veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020, tot aan de dag van volledige voldoening;

5.3.

[gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres] te voldoen het bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 3.889,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het uitbrengen van de dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening;

5.4.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.018,07, te vermeerderen met de wettelijke rente de dag van het uitbrengen van de dagvaarding (27 oktober 2020) tot de dag van volledige betaling,

5.5.

veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;

5.6.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas, rechter, en in het openbaar uitgesproken. 1

1

type: MT



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733