Rechtbank Rotterdam 19-01-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:326

Datum publicatie20-01-2022
ZaaknummerC/10/621950 / HA ZA 21-617
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR huwelijksvermogensrecht;
Familievermogensrecht; Gemeenschapsschulden art. 1:96; Gebruiksvergoeding
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Afwikkeling huwelijksvermogen. Partijen NL/Servische nationaliteit. NL rechter rechtsmacht (art. 5 id 1 HuwelijksvermogensstelselsVo). NL recht toepasselijk (HHV 1978). Verdeling activa en passiva eenmanszaak: waardering, schadevergoeding begroot die man aan vrouw moet betalen omdat hij ex art. 3:170 BW toestemming vrouw nodig had voor verkoop trekker, schulden, FOR. Inboedel NL: waarde begroot. Inboedel in Servië: niet voldaan aan stelplicht. Gebruiksvergoeding ex art. 3:169 BW (1) in relatie tot partneralimentatieverplichting; redelijkheid en billijkheid.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/621950 / HA ZA 21-617

Vonnis van 19 januari 2022

in de zaak van

[naam eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser],

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. M. van Zijtveld te Haarlem,

tegen

[naam gedaagde] ,

wonende te [woonplaats gedaagde],

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. V.K.S. Deetman te Dordrecht.

Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 6;

  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties 1 tot en met 7;

  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 7 tot en met 45;

  • de brieven van de rechtbank van 14 oktober 2021 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling;

  • de brief van mr. Deetman van 18 november 2021 met producties 8 tot en met 30 van de vrouw;

  • het B-formulier met producties 31a, 31b en 32a van de vrouw;

  • de producties 46 tot en met 48 van de man;

  • de brief van mr. Van Zijtveld met productie 49 van de man;

  • de brief van mr Deetman van 23 november 2021 met het eerder ontbrekende deel van productie 7 van de vrouw;

  • de brief van mr. Van Zijtveld met productie 50 van de man;

  • de brief van mr. Deetman met een vertaling van productie 30 van de vrouw;

  • het proces-verbaal, het eerste aanvullend proces-verbaal en het tweede aanvullend proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 6 december 2021.

1.2.

Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden gewezen

2. De feiten

2.1.

Partijen zijn op 3 maart 1995 in gemeenschap van goederen gehuwd. Op 26 juni 2017 heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding ingediend. De echtscheiding is op 10 november 2017 door deze rechtbank uitgesproken.

2.2.

Partijen hebben gezamenlijk vier kinderen, thans 19, 21, 24 en 25 jaar oud.

2.3.

Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen behoort onder meer de woning aan de [adres] (hierna: de woning) met de zich daarin bevindende inboedel. De man heeft de woning op 22 september 2017 verlaten. De vrouw is met de kinderen van partijen in de woning blijven wonen.

2.4.

Tot de gemeenschap behoren voorts de activa en de passiva van de eenmanszaak "[naam bedrijf]" van de man (hierna: de eenmanszaak). Het betreft een transportbedrijf met een Scania vrachtwagen (een trekker) en een containerchassis (een oplegger) waarmee containers worden vervoerd. De trekker is op 18 november 2021 door de man verkocht en de onderneming is toen (mogelijk tijdelijk) gestaakt.

2.5.

Partijen hebben overeenstemming bereikt omtrent de verdeling van de woning en andere tot de ontbonden gemeenschap behorende goederen. Zij hebben geen overeenstemming bereikt omtrent de verdeling van de inboedel en de activa en passiva van de eenmanszaak.

3. Het geschil

In conventie

3.1.

De man vordert - na eisvermindering - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  • de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 300,- per maand aan de man, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, als gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning en de inboedel met ingang van 1 oktober 2017, of een andere datum en/of bedrag zoals de rechtbank in goede justitie juist acht, tot het moment dat de vrouw niet langer in de woning haar hoofdverblijf heeft, waarbij de hierdoor ontstane schuld van de vrouw aan de man niet eerder opeisbaar is dan na verkoop en levering van de woning;

  • te bepalen dat de man de zakelijke schulden van de eenmanszaak als zijn eigen schulden zal voldoen, waarbij de vrouw gehouden is om de helft van het saldo per 26 juni 2017 aan de man te voldoen en te bepalen dat de activa van de eenmanszaak aan de man worden toegedeeld, waarbij de man aan de vrouw per saldo, na verrekening, dient te vergoeden de helft van de gezamenlijke waarde, te weten een bedrag van € 1.626,-, dan wel een andere verdeling vast te stellen zoals de rechtbank in goede justitie juist acht;

  • de waarde van de inboedel vast te stellen op een bedrag van € 20.000,- en te bepalen dat de helft van voornoemd bedrag (te weten € 10.000,-) door de vrouw aan de man vergoed dient te worden, dan wel een andere verdeling vast te stellen zoals de rechtbank in goede justitie juist acht;

  • partijen te gelasten, voor zover dit nog niet of onvoldoende in de vorderingen is opgenomen, de vermogensrechtelijke gevolgen van de uitgesproken echtscheiding af te wikkelen overeenkomstig de dagvaarding van de man en de conclusie van antwoord in reconventie van de man, althans een zodanige afwikkeling te gelasten als de rechtbank in goede justitie billijk acht.

3.2.

De man legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag:

  • De man mist het woongenot van de woning terwijl hij de helft van de woonlasten betaalt. Enige financiële compensatie hiervoor is redelijk.

  • De activa en de passiva van de eenmanszaak zijn per saldo € 3.252,- waard. De man wenst verdeling van deze activa en passiva in die zin dat de activa aan hem worden toegedeeld en de passiva aan hem worden toegerekend, tegen betaling van de helft van de netto-waarde aan de vrouw.

  • De inboedel is bij de vrouw gebleven na de echtscheiding. De vrouw dient de helft van de waarde hiervan aan de man te vergoeden.

3.3.

De vrouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring

van de man in zijn vorderingen, althans afwijzing van de vorderingen van de man, met veroordeling van de man in de proceskosten. De vrouw acht het onredelijk indien zij een gebruiksvergoeding zou moeten voldoen, en betwist de waarde die de man aan de eenmanszaak en aan de inboedel toekent.

In reconventie

3.4.

De vrouw vordert - na eisvermindering - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- te bepalen dat de activa en passiva van de eenmanszaak aan de man worden toebedeeld voor een waarde van primair € 144.509,-, dan wel subsidiair € 100.029,15, waardoor de man

wordt overbedeeld en hij uit dien hoofde een bedrag van primair € 72.254,50 dan wel

subsidiair € 50.014,57 aan de vrouw dient te voldoen;

  • te bepalen dat de gezamenlijke inboedel in Servië aan de man wordt toebedeeld voor een waarde van € 20.000,-, waardoor de man wordt overbedeeld en hij uit dien hoofde een bedrag van € 10.000,- aan de vrouw dient te voldoen, indien de man vasthoudt aan zijn vordering omtrent de inboedel in Nederland;

  • dan wel zodanige verdeling vast te stellen, dan wel te gelasten als de rechtbank rechtens juist acht, en de man te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.5.

De vrouw legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag:

- de eenmanszaak moet worden gewaardeerd op een waarde van € 144.509,-, dan wel

€ 100.029,15, en de man moet de helft van die waarde aan de vrouw vergoeden;

- de inboedel in het vakantiehuis in Servië is gezamenlijk aangeschaft en vertegenwoordigt een waarde. Deze is wat de vrouw betreft nihil, evenals de waarde van de inboedel in Nederland. Indien de man echter zijn standpunt handhaaft omtrent de inboedel in Nederland, stelt de vrouw zich op het standpunt dat de inboedel in Servië ook € 20.000,- waard is.

3.6.

De man voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring

van de vrouw in haar vorderingen, althans afwijzing van de vorderingen van de vrouw met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.

4. De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.

De beoordeling in conventie en in reconventie leent zich voor gezamenlijke behandeling

Internationale zaak

4.2.

Partijen hebben beiden zowel de Nederlandse als de Servische nationaliteit. De zaak heeft dus internationale aspecten. De rechtbank moet daarom ambtshalve onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Indien dat het geval is, moet de rechtbank ook ambtshalve nagaan naar welk materieel recht het gevorderde moet worden beoordeeld

Rechtsmacht

4.3.

Het verzoek tot echtscheiding is bij de Nederlandse rechter aanhangig gemaakt omdat partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Dit betekent dat de Nederlandse rechter ook bevoegd is te beslissen over zaken betreffende het huwelijksvermogensrecht (artikel 5 lid 1 van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels (Verordening (EU) 2016/1103)).

Toepasselijk recht

4.4.

Het op de verdeling toepasselijk recht moet worden beoordeeld aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag (het Verdrag) - en niet aan de hand van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels - omdat partijen vóór 29 januari 2019 in het huwelijk zijn getreden. Omdat partijen beiden zowel de Nederlandse als de Servische nationaliteit hebben, zijn de bepalingen betreffende de gemeenschappelijke nationaliteit van artikel 4 van het Verdrag niet van toepassing. Dit betekent dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door het recht van de Staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk hebben gevestigd. Partijen woonden ten tijde van hun huwelijk reeds in Nederland en zijn ook daarna in Nederland blijven wonen. Nederlands recht is daarom van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen.

Inhoudelijke beoordeling

De eenmanszaak

4.5.

De man en de vrouw vorderen beiden verdeling van de activa en passiva behorende tot de eenmanszaak van de man door toedeling aan de man.

De omvang en samenstelling van de eenmanszaak

4.6.

Op grond van artikel 1:99 lid 1 onder b BW is de gemeenschap in het geval van beëindiging van het huwelijk door echtscheiding van rechtswege ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding. De vrouw heeft haar verzoek tot echtscheiding ingediend op 26 juni 2017, zodat de tussen partijen bestaande gemeenschap op die datum van rechtswege is ontbonden. Die datum heeft dan ook te gelden als peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap.

4.7.

Partijen zijn het erover eens dat de volgende activa en passiva op de peildatum tot de onderneming behoorden:

Activa:

  • Scania trekker en oplegger;

  • kasgeld;

  • het saldo van de rekening bij ABN Amro Bank met nummer [bankrekeningnummer];

  • vorderingen op handelsdebiteuren.

Passiva:

  • schulden ter financiering van de trekker en de oplegger;

  • een btw-schuld over 2016;

  • een (toekomstige) belastingschuld in verband met de fiscale oudedagsreserve (FOR).

4.8.

Partijen twisten over de vraag of één of meer personenauto’s tot de gemeenschap behoren, zoals de vrouw stelt, en of de FOR ten bedrage van € 35.000,- tot de activa van de onderneming moet worden gerekend, zoals de vrouw stelt.

4.9.

De vrouw heeft haar stelling dat één of meer personenauto’s tot de onderneming behoren, niet onderbouwd. De man betwist dat één of meer personenauto’s tot de gemeenschap behoren en heeft met stukken onderbouwd dat de Audi A3 pas in 2020 is aangeschaft. In het licht van deze gemotiveerde betwisting door de man is de enkele stelling van de vrouw dat één of meer personenauto’s tot de onderneming behoren onvoldoende om tot het bewijs te worden toegelaten. De rechtbank gaat er voor de verdeling derhalve van uit dat tot de gemeenschap geen personenauto behoort.

4.10.

Op de balans van de eenmanszaak staat aan de passiefzijde een FOR van

€ 35.000,-. Dit is geen schuld maar een reservering voor de oudedagsvoorziening. Tegenover deze reservering staan activa op de balans, maar de reservering zelf is geen onderdeel van de activa en is geen goed dat verdeeld kan worden. De FOR speelt derhalve bij de verdeling geen rol. Bij de verdeling van de passiva zal de rechtbank, in navolging van partijen, de (toekomstige) belastingschuld die aan de FOR verbonden is, als schuld meenemen.

4.11.

De trekker is verkocht en behoort niet meer tot de activa van de eenmanszaak. In plaats daarvan behoort nu de verkoopopbrengst, te weten een bedrag van € 16.750,-, tot de te verdelen gemeenschap. Op de vraag of de vrouw vanwege die verkoop een vordering op de man heeft, zal later worden ingegaan.

De waardering van de eenmanszaak

4.12.

De man wil dat de activa en passiva van de eenmanszaak, met uitzondering van de trekker en de oplegger, worden gewaardeerd naar hun waarde op de datum van het verzoek tot echtscheiding, 26 juni 2017. De trekker en de oplegger moeten volgens de man worden gewaardeerd op hun huidige waarde omdat deze in ruim vier jaar tijd veel minder waard zijn geworden.

4.13.

De vrouw wil dat alle activa en passiva, dus ook de trekker en de oplegger, worden gewaardeerd naar hun waarde op de datum van het verzoek tot echtscheiding omdat de man vanaf die datum de onderneming heeft gedreven.

4.14.

De rechtbank stelt voorop dat bij de verdeling van een tot een gemeenschap behorend goed moet worden uitgegaan van de waarde daarvan ten tijde van de verdeling, tenzij uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken (vgl. onder meer HR 12 februari 1999, nr. 16778, NJ 1999, 551).

4.15.

Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen geen feiten of omstandigheden gesteld die ertoe nopen om van de hiervoor genoemde hoofdregel af te wijken. De activa van de onderneming bestaan, althans bestonden tot voor kort, vrijwel geheel uit de trekker en de oplegger. Deze zijn substantieel minder waard geworden in de ruim vier jaar na het echtscheidingsverzoek, waardoor het niet redelijk is deze tegen hun waarde in 2017 te waarderen. Alle schulden zijn door de man afgelost, waardoor het evenmin redelijk is deze tegen hun waarde in 2017 te waarderen. De rechtbank zal daarom bij de verdeling van de activa en passiva van de eenmanszaak de hoofdregel volgen en uitgaan van de huidige waarde. De rechtbank zal ook ingaan op de vraag of aan de man een regresvordering toekomt wegens het aflossen van de schulden van de eenmanszaak.

4.16.

Partijen verschillen van mening over de wijze van waardering van de activa en passiva van de eenmanszaak. De vrouw bepleit primair een waardering op basis van extrapolatie van de winst over 2016. De man staat een waardering op basis van de intrinsieke waarde voor. De rechtbank acht de door de vrouw voorgestelde benadering niet redelijk omdat gesteld noch gebleken is dat aan de activa een toekomstige winstverwachting (goodwill) verbonden is die bij verkoop van de activa kan worden gerealiseerd. De activa en passiva van de eenmanszaak moeten daarom op hun intrinsieke waarde worden gewaardeerd.

De trekker

4.17.

De trekker is verkocht. Voor de verdeling van de gemeenschap is de waarde van de trekker derhalve niet (meer) relevant. Uitsluitend de verkoopopbrengst is voor de verdeling relevant. Niet betwist is dat de verkoopopbrengst € 16.750,- bedraagt. Deze verkoopopbrengst zal in de waardering van de activa en passiva van de eenmanszaak worden meegenomen.

4.18.

De vrouw stelt dat de trekker door de man voor een te laag bedrag is verkocht. Blijkens een door de man overgelegd taxatierapport (productie 21 van de man), is de waarde van de trekker per 9 juli 2021 getaxeerd op € 18.000,-. Dit betreft de liquidatiewaarde, dus de waarde bij gedwongen verkoop. Volgens de vrouw is de vrije verkoopwaarde van de trekker hoger.

4.19.

De rechtbank begrijpt het betoog van de vrouw aldus dat de man onrechtmatig heeft gehandeld door de trekker zonder haar toestemming voor € 16.750,- te verkopen en dat de vrouw daardoor schade heeft geleden. De rechtbank volgt de vrouw in dit betoog. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:170 leden 2 en 3 BW had de man toestemming nodig van de vrouw om (in ieder geval haar aandeel in) de trekker te verkopen. Die toestemming is niet gegeven. De man heeft hiermee inbreuk gemaakt op een subjectief recht van de vrouw. Indien de vrouw hierdoor schade heeft geleden, is de man verplicht deze schade te vergoeden.

4.20.

Omdat de man de trekker vrijwillig en onderhands heeft verkocht, moet ervan worden uitgegaan dat de man de trekker voor méér dan de liquidatiewaarde, derhalve voor méér dan € 18.000,- had kunnen verkopen. Voor welk bedrag de man de trekker had kunnen verkopen, is door de vrouw niet gesteld. De vrouw heeft geen eigen taxatie overgelegd. De rechtbank begroot de onderhandse verkoopwaarde van de trekker daarom in billijkheid op

€ 20.000,-. Dit betekent dat de man de vrouw voor de helft van het verschil tussen

€ 20.000,- en € 16.750,-, derhalve voor € 1.625,- heeft benadeeld door de verkoop van de trekker. De man dient dit bedrag aan de vrouw te vergoeden.

De oplegger

4.21.

De oplegger is niet verkocht en behoort nog tot de gemeenschap. De liquidatiewaarde is, blijkens een door de man overgelegd rapport (productie 22 van de man), op 9 juli 2021 getaxeerd op € 10.000. Er is echter geen aanleiding om de oplegger voor de verdeling op de liquidatiewaarde te waarderen. De oplegger kan immers op normale wijze, dus onderhands en niet onder dwang, worden verkocht. Geen der partijen heeft zich uitgelaten over de onderhandse verkoopwaarde van de oplegger. De rechtbank begroot die waarde daarom naar billijkheid op € 11.000,-. Bij toedeling van de oplegger aan de man moet de man € 5.500,- aan de vrouw betalen.

De vlottende activa (kasgelden, banksaldo en vorderingen op handelsdebiteuren)

4.22.

Partijen hebben geen gegevens overgelegd waaruit de waarde van de vlottende activa (kasgelden, banksaldo en vorderingen op handelsdebiteuren) per heden blijkt. De man heeft wel zijn aangifte voor de inkomstenbelasting over 2020 overgelegd (evenals zijn aangiften over 2017, 2018, 2019). Uit de aangifte over 2020 blijkt dat de waarde van deze activa per 31 december 2020 € 10.700,- bedroeg.

4.23.

De vrouw heeft de betrouwbaarheid van de aangiften van de man betwist, maar zij heeft geen feiten gesteld waaruit blijkt dat de aangiften van de man niet juist zijn. Dat de belastingdienst vragen heeft gesteld naar aanleiding van de oorspronkelijke aangifte van de man over 2016, kan niet dienen als bewijs van de onjuistheid van de uiteindelijke aangifte over dat jaar of enig ander jaar. De vrouw heeft ook niet gesteld welke posten in de aangiften onjuist zijn. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de cijfers in de aangiften van de man.

4.24.

Omdat de cijfers per 31 december 2020 de meest recente cijfers zijn die zijn overgelegd, zal de rechtbank van deze cijfers uitgaan bij de bepaling van de waarde van de vlottende activa. De waarde van de vlottende activa wordt derhalve bepaald op € 10.700,-. Bij toedeling van deze activa aan de man moet de man € 5.350,- aan de vrouw betalen.

De schulden

4.25.

Partijen zijn het erover eens dat de schulden op de peildatum, 26 juni 2017,

€ 49.047,- bedroegen. Deze schulden zijn door de man afgelost en bestaan niet meer. Voor de verdeling moeten deze schulden daarom op nul worden gewaardeerd. Indien de man deze schulden uit zijn inkomsten na de peildatum heeft betaald, komt aan hem een regresvordering op de vrouw toe.

4.26.

De rechtbank gaat ervan uit dat het bedrag waarmee de vlottende activa zijn afgenomen na de peildatum, is gebruikt om de schulden af te lossen, en dat het resterende deel van de schulden is afgelost uit de inkomsten van de man na de peildatum. Partijen zijn het erover eens dat de waarde van de vlottende activa per peildatum € 38.729,- bedroeg. Op 31 december 2020 bedroeg de waarde van deze activa blijkens de aangifte inkomstenbelasting van de man € 10.700,-. De waarde van deze activa is dus met € 28.029,- afgenomen. Hieruit volgt dat de schulden voor een bedrag van € 28.029,- zijn afgelost uit de (opbrengst van de) vlottende activa. Het deel van de schulden dat uit het inkomen van de man na de peildatum is betaald, bedraagt derhalve (€ 49.047,- minus € 28.029,- =)

€ 21.018,-. De man heeft voor de helft van dat bedrag, derhalve voor € 10.509,- een regresvordering op de vrouw.

De FOR-belastingschuld

4.27.

Partijen zijn het erover eens dat de belasting die moet worden betaald in verband met de FOR € 12.950,- bedraagt. Bij toerekening van deze schuld aan de man, dient de vrouw € 6.475,- aan de man te betalen.

Slotsom ten aanzien van de verdeling van de eenmanszaak

4.28.

Uit het voorgaande volgt dat de activa en passiva van de eenmanszaak voor de verdeling als volgt gewaardeerd worden:

Activa

opbrengst trekker

€ 16.750,-

oplegger

€ 11.000,-

kasgeld, banksaldo en handelsdebiteuren

€ 10.700,-

totaal activa

38.450,-

Passiva

FOR-belastingschuld

€ 12.950,-

overige schulden

€ 0,-

Totaal passiva

€ 12.950,-

Activa -/- passiva

€ 25.500,-

De totale waarde van de eenmanszaak (activa minus passiva) wordt voor de verdeling derhalve gesteld op € 25.500,-. Dit betekent dat bij toedeling van de activa en toerekening van de passiva aan de man, de vrouw recht heeft op een vergoeding wegens overbedeling van de man van € 12.750,-. De vrouw heeft daarnaast een vordering tot schadevergoeding op de man vanwege de onrechtmatige verkoop van de trekker, ten bedrage van € 1.625,-. De man heeft een vordering op de vrouw vanwege de betaling van gemeenschapsschulden, ten bedrage van € 10.509,-. Na verrekening van deze vorderingen over en weer heeft de vrouw een vordering op de man ten bedrage van € 3.866,-.

De inboedel in Nederland

4.29.

Niet in geschil is dat de zaken die op de peildatum tot de inboedel van de woning behoorden, tot de gemeenschap behoren en verdeeld moet worden. De man stelt dat deze inboedel € 20.000,- waard is en vordert betaling van € 10.000,-. De vrouw stelt dat de inboedel nihil waard is.

4.30.

De man heeft zijn stelling dat de inboedel € 20.000,- waard is, onvoldoende onderbouwd. Dat de inboedel verzekerd is en dat de woning 120 m2 groot is, zoals de man stelt, is onvoldoende onderbouwing van de waardering door de man. De eerste opzet van een inboedellijst die de man heeft geproduceerd (productie 38 van de man), is daartoe ook onvoldoende. Het is slechts een opsomming van een aantal inboedelgoederen door de man, zonder waardebepaling. Aankoop- of betalingsbewijzen ontbreken.

4.31.

Bij gebrek aan een deugdelijke waardering, zal de rechtbank de waarde van de inboedel begroten. De rechtbank hanteert voor de inboedelgoederen niet de kosten van vervanging als maatstaf, maar de waarde in het economisch verkeer, in de zin van: wat zou een opkoper bereid zijn te betalen? Inboedel pleegt snel in waarde te verminderen en de inboedel was in 2017 al niet meer nieuw. Dat de inboedel kostbare stukken omvat is gesteld noch gebleken. De rechtbank begroot de waarde van de inboedel in de woning daarom in billijkheid op € 1.000,-. De rechtbank zal de inboedel tegen deze waarde toedelen aan de vrouw. De vrouw dient wegens overbedeling € 500,- aan de man te betalen.

De inboedel in Servië

4.32.

De vrouw vordert, voor het geval de man vasthoudt aan zijn vordering omtrent de inboedel in Nederland, toedeling van de inboedel in een vakantiehuis in Servië aan de man tegen een waarde van € 20.000,-. De man betwist dat een inboedel in Servië tot de gemeenschap behoort.

4.33.

De vrouw heeft geen enkel feit gesteld ter onderbouwing van haar stelling dat de inboedel in een vakantiehuis in Servië tot de gemeenschap behoort. De vrouw heeft zelfs niet aangegeven waar het door haar bedoelde vakantiehuis zich bevindt. De vrouw heeft derhalve niet aan haar stelplicht voldaan, en de vordering tot verdeling van de inboedel in Servië zal daarom worden afgewezen.

De vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding

4.34.

De man heeft de woning op 21 september 2017 verlaten. De man vordert vanaf dat moment een gebruiksvergoeding. De vrouw acht dit onredelijk.

4.35.

De rechtbank stelt het volgende voorop. Artikel 3:169 BW verklaart iedere deelgenoot behoudens een afwijkende regeling bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. Art. 3:169 BW heeft mede de strekking de deelgenoot die met uitsluiting van de andere deelgenoot het goed gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. Daarbij dienen de redelijkheid en billijkheid die de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten beheersen tot maatstaf (vgl. de conclusie van A-G Rank-Berenschot in ECLI:NL:PHR:2015:2208). Voor toekenning van een gebruiksvergoeding kan dus plaats zijn indien zulks, gelet op de omstandigheden van het geval, in overeenstemming is met de eisen van redelijkheid en billijkheid.

4.36.

In het licht van het voorgaande moet, voor wat betreft de periode waarover de man een gebruiksvergoeding vordert, een onderscheid worden gemaakt tussen de periode vóór 26 februari 2020, en de periode daarna. In de periode vóór 26 februari 2020 betaalde de man, op grond van de echtscheidingsbeschikking van 10 november 2017, een partneralimentatie van € 1.765,- per maand. In de periode daarna betaalde (en betaalt) de man, op grond van de wijzigingsbeschikking van 26 februari 2020 zoals bekrachtigd door het Hof op 21 april 2021, een partneralimentatie van € 1.197,-. Bij de echtscheidingsbeschikking is - dat staat tussen partijen vast - voor de berekening van de partneralimentatie geen rekening gehouden met de dubbele woonlasten van de man; bij de wijzigingsbeschikking wel.

4.37.

Bij de wijzigingsbeschikking is er bij de vaststelling van de partneralimentatie van uitgegaan dat de man naast zijn huur de helft van de hypotheeklasten betaalt. Toekenning van een gebruiksvergoeding aan de man over die periode zou ertoe leiden dat de man over die periode per saldo lagere woonlasten en een hogere draagkracht zou hebben dan waar bij de alimentatieberekening van is uitgegaan. Dit zou betekenen dat de vrouw, gelet op haar behoefte zoals vastgesteld in de wijzigingsbeschikking, over die periode een te lage partneralimentatie zou hebben ontvangen. Gelet hierop zou toekenning van een gebruiksvergoeding aan de man over deze periode in strijd zijn met de eisen van redelijkheid en billijkheid. De vordering van de man tot betaling van een gebruiksvergoeding over deze periode zal daarom worden afgewezen.

4.38.

Voor wat betreft de periode vóór 26 februari 2020 overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen staat vast dat in die periode geen rekening is gehouden met de huur die de man betaalde. De partneralimentatie zou in die periode, gelet op de draagkracht van de man, lager zijn geweest indien daar wel rekening mee was gehouden. Onder die omstandigheden zou het redelijk kunnen zijn om aan de man over deze periode een gebruiksvergoeding toe te kennen. Dat zou feitelijk neerkomen op een verlaging van de partneralimentatie met terugwerkende kracht. De vraag of een gebruiksvergoeding met terugwerkende kracht kan worden toegekend, moet daarom in dit geval worden getoetst op de wijze waarop volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet worden getoetst of een verlaging van alimentatie met terugwerkende kracht toewijsbaar is. Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of, en in hoeverre, in redelijkheid van de vrouw betaling kan worden verlangd van bedragen die zij in overeenstemming met haar behoefte aan levensonderhoud reeds heeft uitgegeven (HR 25 januari 2008, NJ 2008/65).

4.39.

De vrouw is voor haar inkomen grotendeels afhankelijk van de partneralimentatie. Deze is op dit moment, met € 1.197,-, lager dan de voor haar vastgestelde behoefte van

€ 2.024,-. Weliswaar heeft de vrouw op dit moment een baan van 24 uur per week waarmee zij € 1.008,- bruto exclusief vakantietoeslag verdient, maar gelet op de (door de vrouw gestelde en door de man niet betwiste) psychische gesteldheid van de vrouw, is onzeker of met dit inkomen op langere termijn rekening kan worden gehouden. Dit betekent dat van de vrouw in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij uit haar inkomen (alimentatie en salaris) een gebruiksvergoeding over een periode in het verleden aan de man betaalt.

4.40.

Gesteld noch gebleken is dat de vrouw over enig vermogen beschikt. De vrouw heeft op grond van hetgeen hiervóór in 4.28 en 4.31 is overwogen na verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen echter recht op betaling door de man van een bedrag van per saldo € 3.366,- . Een aan de man te betalen gebruiksvergoeding kan verrekend worden met deze vordering. De vrouw is derhalve in staat een gebruiksvergoeding te betalen aan de man tot een bedrag van € 3.366,- zonder dat zij daarvoor haar inkomen behoeft aan te spreken of een schuld behoeft aan te gaan. Betaling van een gebruiksvergoeding heeft dan geen ingrijpende financiële gevolgen voor de vrouw. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een toe te kennen gebruiksvergoeding over de periode van 21 september 2017 tot 26 februari 2020 in redelijkheid maximaal € 3.366,= zou kunnen bedragen.

4.41.

De man vordert een gebruiksvergoeding van € 300,- per maand. De vrouw stelt dat, indien een gebruiksvergoeding wordt toegekend, aansluiting moet worden gezocht bij de door de man betaalde woonlasten. Nu het er bij een gebruiksvergoeding om gaat het woongenot te vergoeden dat de man heeft misgelopen, zal de rechtbank in beginsel, maar met inachtneming van hetgeen is overwogen in 4.40, aansluiten bij de door de man betaalde woonlasten.

4.42.

De berekening die de man heeft gemaakt van de (netto) door hem betaalde hypotheekrente (productie 36 van de man) is door de vrouw niet betwist, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat. Uit deze berekening volgt dat de man over de periode van oktober 2017 tot en met februari 2020, (3 x € 182,61 =) € 547,83 + € 2.120,03 + (9 x € 171,18 =) € 1.540,62 + (3 x € 271.72 =) € 815,16 + (2 x € 281,34 =) € 562,68 = totaal € 5.586,32 aan hypotheekrente heeft betaald. Dit bedrag is hoger dan het in 4.40 genoemde maximum van € 3.366,-. De rechtbank zal de door de vrouw aan de man te betalen gebruiksvergoeding daarom vaststellen op € 3.366,-. Na verrekening van de vordering van de man uit dezen hoofde met de vorderingen van de vrouw genoemd in 4.28 en 4.31, resteert voor geen van beide partijen een vordering,

Slotsom

4.43.

Het voorgaande komt erop neer dat partijen bij toedeling van de activa van de eenmanszaak aan de man, onder de verplichting van de man om de schulden van de eenmanszaak als zijn eigen schulden te voldoen, en toedeling van de inboedel in de woning aan de vrouw, over en weer niets van elkaar te vorderen hebben. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

De proceskosten

4.44.

Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5. De beslissing

De rechtbank

in conventie en in reconventie

5.1.

stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast als volgt:

( i) deelt de goederen behorende tot de eenmanszaak toe aan de man onder de verplichting om de schulden behorende tot de eenmanszaak als zijn eigen schulden te voldoen en de vrouw te vrijwaren tegen aanspraken in verband met die schulden;

( ii) deelt de goederen behorende tot de inboedel in Nederland toe aan de vrouw;

5.2.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad

5.3.

bepaalt dat geen der partijen een bedrag wegens overbedeling verschuldigd is;

5.4.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af

Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2022.

2517/638/3310

Jurisprudentie 1

Parket bij de Hoge Raad 30-10-2015, ECLI:NL:PHR:2015:2208


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733