Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18-01-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:361

Datum publicatie20-01-2022
Zaaknummer200.297.972
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezagsgeschil 1:253a BW; Verhuizing met kind;
Alimentatie; Zorgkorting
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vader verzoekt compensatie voor alle extra kosten die hij als gevolg van de verhuizing van moeder dient te maken. Zijn financiele middelen zijn beperkt aangezien hij een uitkering heeft op bijstandsniveau. Hof hanteert - anders dan de rechtbank - een vergoeding van € 0,25 per kilometer. Het is in het belang van het kind dat het contact met zijn vader niet wordt belemmerd door gebrek aan financiële middelen aan de zijde van de vader.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.297.972

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 505774)

beschikking van 18 januari 2022

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. W.Y. Hofstra te Hilversum,

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats2] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. G.J. de Hosson te Hilversum.


1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 september 2020 en 8 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 8 april 2021 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 juli 2021;

- het verweerschrift met producties;

- een journaalbericht van mr. Hofstra van 24 november 2021 met producties 8 en 9;

- een journaalbericht van mr. Hofstra van 26 november 2021 met producties 10 en 11.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 7 december 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3De feiten

3.1

Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2013 te [woonplaats1] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.

3.2

In de beschikking van 1 april 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland onder meer de moeder toestemming verleend om met [de minderjarige] naar [plaats1] of naar een plaats tussen [woonplaats1] en [plaats1] in te verhuizen en als zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] bepaald dat de vader [de minderjarige] om het weekend op vrijdagmiddag uit school ophaalt, waarna de moeder [de minderjarige] op zondag om 17.00 uur ophaalt bij de vader.

3.3

In de tussenbeschikking van 16 september 2020 heeft de rechtbank de verzoeken in eerste aanleg van de ouders aangehouden in afwachting van de voortgang van de ouderschapsbemiddeling.

4De omvang van het geschil

4.1

In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, een regeling over de verdeling van de zorg voor [de minderjarige] tijdens de vakanties en feestdagen vastgesteld en bepaald dat de moeder € 71,- per maand ter compensatie van de reiskosten van de zorgregeling aan de vader moet voldoen. Verder heeft de rechtbank in die beschikking ook de raad verzocht om een beschermingsonderzoek ten aanzien van [de minderjarige] in te stellen, en de overige verzoeken van de ouders afgewezen.

4.2

De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank over de vergoeding ter compensatie van zijn reiskosten in verband met de uitvoering van de zorgregeling. Ook is hij het niet eens met het verzoek van de rechter aan de raad om een beschermingsonderzoek in te stellen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader zijn verzoek ten aanzien van het beschermingsonderzoek ingetrokken nu het onderzoek al is uitgevoerd. Wat de reiskosten betreft verzoekt hij het hof dit bedrag te stellen op € 115,- per maand, dan wel op een bedrag dat het hof juist acht, en daarnaast de moeder te veroordelen in de proceskosten.

4.3

De moeder voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de beslissingen van de rechtbank waartegen de vader hoger beroep heeft ingesteld te bekrachtigen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en de vader te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, daaronder de griffierechten, advocaatkosten en nakosten uitdrukkelijk begrepen.

5De motivering van de beslissing

5.1

De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen tussen de ouders over de opvoeding en verzorging van een kind aan de rechter worden voorgelegd.

De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.

5.2

De vader stelt dat hij gecompenseerd dient te worden voor alle extra kosten die hij heeft als gevolg van de verhuizing van de moeder naar [woonplaats2] . De enkele reisafstand tussen hem en de moeder is ongeveer 70 kilometer.

Het is volgens de vader in het belang van [de minderjarige] om hem met de auto op te halen. Dat is sneller en flexibeler. Daarom heeft hij in mei 2020 in het zicht van de verhuizing van de moeder voor de uitvoering van de zorgregeling een auto aangeschaft.

Zijn financiële middelen zijn beperkt, omdat hij een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt. Hij heeft berekend dat de kosten van het vervoer van [de minderjarige] met de auto € 115,- per maand bedragen.

5.3

De moeder voert verweer en voert aan dat de reistijd van het vervoer van [de minderjarige] en de vader per trein nauwelijks extra tijd kost. De kosten bestaan dan uitsluitend uit de kosten van de vader van € 13,70 enkele reis. [de minderjarige] heeft een OV-chipkaart, zodat de reiskosten voor [de minderjarige] voor haar rekening komen. De vergoeding die de rechtbank heeft vastgesteld is al ruimhartig. Daar komt bij dat de vader geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor [de minderjarige] aan haar hoeft te voldoen. Het is aan de vader om inkomsten te gaan verwerven.

De vader heeft de auto niet alleen aangeschaft voor de uitvoering van de omgang, hij heeft hiermee een algeheel voordeel.

De wijze waarop de vader de kosten heeft berekend is niet juist en hij heeft de kosten met uitzondering van de benzinekosten onvoldoende onderbouwd.

5.4

Het hof stelt vast dat de rechtbank een tarief van € 0,19 per kilometer heeft gehanteerd. Dit is het tarief dat de belastingdienst hanteert als belastingvrije kilometervergoeding die een werkgever aan zijn werknemer mag betalen om met de auto naar het werk te reizen. Deze vergoeding wordt echter al langer dan tien jaar gehanteerd en is nooit geïndexeerd. Het is dan ook aannemelijk dat € 0,19 per kilometer de laatste paar jaren niet kostendekkend is voor alle kosten die moeten worden gemaakt voor het vervoer per auto. Het hof is van oordeel dat het in het belang is van [de minderjarige] dat het contact met zijn vader niet wordt belemmerd door gebrek aan financiële middelen aan de zijde van de vader. Het hof acht het in de huidige situatie van partijen, waarbij bij de vader een uitkering heeft op bijstandsniveau, geen kinderalimentatie voldoet, de moeder ook een deel van het wegbrengen en ophalen verzorgt, en [de minderjarige] nog niet zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen, redelijk om uit te gaan van een vergoeding van € 0,25 per kilometer. De vergoeding voor de reiskosten die de moeder aan de vader moet voldoen bedraagt dan geen € 71,- maar € 93,- per maand (373 kilometer per maand keer € 0,25). Niet is gebleken dat dit bedrag voor de moeder niet is op te brengen. Dat de vader door de gemeente kan worden gecompenseerd voor de reiskosten, zoals de moeder aanvoert, is evenmin gebleken.

5.5

In hoger beroep heeft de vader verzocht de vergoeding vast te stellen met ingang van de dag van de verhuizing van de moeder. De vader heeft niet nader onderbouwd waarom het hof een andere ingangsdatum moet hanteren dan de datum van de bestreden beschikking zoals de rechtbank heeft gedaan. Bovendien blijkt uit de tussenbeschikking van 16 september 2020 dat er een afspraak is gemaakt door partijen dat de moeder de vader een reiskostenvergoeding van € 0,19 per kilometer zal geven op basis van een afstand van 60 kilometer voor de keren dat de vader [de minderjarige] daadwerkelijk ophaalt of wegbrengt. Deze afspraak zou gelden tot zij andere afspraken hebben gemaakt bij de hulpverlening. Hieruit volgt dat er dus al een afspraak gold over het vergoeden van de reiskosten gedurende de periode voorafgaand aan de bestreden beschikking. Het hof zal daarom geen andere ingangsdatum dan de datum van de bestreden beschikking vaststellen.

6De slotsom

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief van de vader met betrekking tot de autokostenvergoeding gedeeltelijk. Dit leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van deze vergoeding zal vernietigen en zal beslissen als volgt.

6.2

Het hof ziet geen aanleiding om de vader in de kosten van deze procedure te veroordelen. Zijn hoger beroep slaagt immers gedeeltelijk en daarom wordt de stelling van de moeder dat de vader nodeloos en lichtvaardig in hoger beroep is gegaan, gepasseerd. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, nu de procedure tussen partijen betrekking heeft op de kosten die samenhangen met de verzorging en opvoeding van hun beider kind.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 april 2021, ten aanzien van de compensatie van de reiskosten van de zorgregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de moeder met ingang van 8 april 2021 een bedrag van € 93,- per maand ter compensatie van de reiskosten van de zorgregeling aan de vader moet voldoen, zolang de onder 5.4 genoemde omstandigheden van toepassing zijn;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, H. Phaff en E. de Boer, bijgestaan door de griffier, en is op 18 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733