Gerechtshof Amsterdam 21-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4226

Datum publicatie18-01-2022
Zaaknummer200.296.252/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Omgang met grootouders/andere niet-ouders
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Uitbreiding oorspronkelijke zorgregeling waarbij moeders aansluiting hebben gezocht bij het biologisch ouderschap. De kinderen zijn ouder geworden. Moeder 1 en kind B alsmede de kinderen onderling krijgen te weinig tijd en ruimte voor betrokkenheid bij elkaars ontwikkeling en dagelijks leven. Daarbij komt dat (niet-biologische) band moeder 1 met kind B onder druk is komen te staan. Dit alles vormt een gewijzigde omstandigheid abi art. 1:253a lid 4 BW.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Zaaknummer: 200.296.252/01

Zaaknummer rechtbank: C/13/696361/FA RK 21-333

Beschikking van de meervoudige kamer van 21 december 2021 inzake:

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in principaal hoger beroep,

verweerster in incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: [verzoekster] ,

advocaat: mr. N. Veenendaal te Amsterdam,

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in principaal hoger beroep,

verzoekster in incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: [verweerster] ,

advocaat: mr. P.W.M. Splinter te Huizen.

Verder zijn als belanghebbenden aangemerkt:

- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] );

- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind B] );

- de minderjarige [C] (hierna te noemen: [kind C] ).

In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

gevestigd te Den Haag,

locatie Amsterdam,

hierna te noemen: de raad.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 24 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

[verzoekster] is op 23 juni 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 maart 2021.

2.2

[verweerster] heeft op 13 augustus 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een journaalbericht van de zijde van [verzoekster] van 22 juli 2021 met bijlagen, ingekomen op 26 juli 2021;

- een journaalbericht van de zijde van [verzoekster] van 22 oktober 2021 met bijlagen, ingekomen op 25 oktober 2021;

- een journaalbericht van de zijde van [verweerster] van 26 oktober 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;

- een journaalbericht van de zijde van [verweerster] van 28 oktober 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 5 november 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- [verzoekster] , bijgestaan door mr. N. Veenendaal;

- [verweerster] , bijgestaan door mr. P.W.M. Splinter;

- de raad, vertegenwoordigd door I.L.C. Stuifbergen.

De advocaat van [verzoekster] en de advocaat van [verweerster] hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

3De feiten

3.1

Uit het (inmiddels ontbonden) geregistreerde partnerschap van [verzoekster] en [verweerster] (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn geboren:

- [kind A] , [in] 2012 te [geboorteplaats] ;

- [kind B] , [in] 2013 te [geboorteplaats] ;

- [kind C] , [in] 2015 te [geboorteplaats] ( [kind A] , [kind B] en [kind C] zullen hierna gezamenlijk ook ‘de kinderen’ worden genoemd).

3.2

De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. [kind B] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij [verweerster] en [kind A] en [kind C] hebben hun hoofdverblijfplaats bij [verzoekster] .

3.3

De ouders hebben in het ouderschapsplan van 19 april 2017, dat deel uitmaakt van de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 11 mei 2017 (hierna te noemen: de rechtbank Overijssel) afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling). Daarbij zijn zij overeengekomen dat [kind B] één weekend per maand (in de even weken), samen met [kind A] en [kind C] , bij [verzoekster] verblijft vanaf zaterdagochtend tot zondagavond na het eten. [kind A] en [kind C] verblijven één weekend per maand, samen met [kind B] , bij [verweerster] vanaf zaterdagochtend tot zondagavond na het eten. Ten aanzien van de schoolvakanties zijn de ouders overeengekomen dat de kinderen telkens één à twee dagen extra met elkaar zijn; de ene vakantie bij [verzoekster] en de volgende vakantie bij [verweerster] . Vakantiereizen worden in beginsel gescheiden ondernomen. De moeder waar het kind het hoofdverblijf heeft, is geheel vrij om de reisdatum, plaats en duur te bepalen. De feestdagen worden in principe niet verdeeld. Verjaardagen van de kinderen worden in beginsel gevierd bij de moeder waar het kind het hoofverblijf heeft. Dit gaat vóór op de reguliere zorgregeling. Voor verjaardagen van de ouders zullen de ouders de reguliere zorgregeling zodanig aanpassen dat het weekend waarop de kinderen bij de jarige moeder zullen verblijven, zo dicht mogelijk bij de feitelijke verjaardag is. Voor alle overige feestdagen en verjaardagen van familie en vrienden geldt dat de zorgregeling in beginsel niet wordt aangepast.

3.4

De ouders hebben op 1 september 2019 in onderling overleg de zorgregeling gewijzigd in die zin dat [kind B] één weekend per maand van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag bij [verzoekster] verblijft en [kind A] en [kind C] één weekend per maand van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag bij [verweerster] verblijven.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Overijssel, alsmede het aangehechte en daarvan deel uitmakende ouderschapsplan, bepaald dat [verzoekster] met ingang van 24 maart 2021 [kind B] om de week bij zich zal hebben van zaterdagochtend tot en met zondagmiddag 17:00 uur, waarbij het gaat om de weekenden dat [kind A] en [kind C] ook bij [verzoekster] zijn, met de bepaling dat de ouder die de zorg heeft, althans waar de kinderen verblijven, de verantwoordelijkheid draagt om de kinderen naar sportactiviteiten, kinderfeestjes, schoolreisjes en andere geplande activiteiten te halen en brengen, zodat de kinderen kunnen blijven deelnemen aan de desbetreffende activiteiten ongeacht waar zij verblijven en met bepaling dat deze regeling doorloopt gedurende schoolvakanties, tenzij de ouders onderling anders overeenkomen.

4.2

[verzoekster] verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, dat de door de rechtbank Overijssel gewezen beschikking alsook het daarbij opgenomen convenant en ouderschapsplan, worden gewijzigd c.q. aangevuld dan wel dat een regeling wordt vastgesteld, in die zin dat de reguliere zorgregeling wordt gewijzigd en dat wordt vastgesteld dat [kind B] om de week vanaf vrijdag uit school (of als er geen school is op vrijdagochtend om 10:00 uur) tot en met zondagmiddag na het eten, bij [verzoekster] verblijft, waarbij [verzoekster] [kind B] op vrijdag ophaalt en [verweerster] [kind B] op zondag ophaalt en waarbij het gaat om de weekenden dat [kind A] en [kind C] ook bij [verzoekster] zijn, met bepaling dat de ouder die de zorg heeft, althans waar de kinderen verblijven, de verantwoordelijkheid draagt om de kinderen naar sportactiviteiten, kinderfeestjes, schoolreisjes en andere geplande activiteiten te halen/brengen, zodat de kinderen kunnen blijven deelnemen aan de desbetreffende activiteiten ongeacht waar zij verblijven, en met bepaling dat deze regeling doorloopt gedurende de schoolvakanties, tenzij er een vakantie buiten het huis wordt doorgebracht. Voorts verzoekt [verzoekster] ten aanzien van de vakantie- en feestdagen een regeling zoals opgenomen in het beroepschrift vast te stellen.

4.3

[verweerster] verzoekt in principaal hoger beroep [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar verzoeken af te wijzen.

[verweerster] verzoekt in incidenteel hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, de beschikking van de rechtbank Overijssel, alsook het daarbij opgenomen ouderschapsplan, te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

5.1

Gelet op de inhoud van de grieven in principaal en in incidenteel hoger beroep en hun onderlinge samenhang zal het hof deze gezamenlijk behandelen.

5.2

Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.

5.3

[verzoekster] betoogt dat de door de rechtbank opgelegde regeling onvoldoende recht doet aan het volwaardig en gelijkwaardig ouderschap van [verzoekster] met betrekking tot [kind B] . [verzoekster] biedt een veilige opvoedsituatie en er is geen reden dat de zorgregeling voor [verzoekster] met [kind B] zo beperkt zou moeten zijn. [kind B] heeft daarbij ook recht op een gezinsleven met [kind A] en [kind C] . [verzoekster] heeft meerdere keren geprobeerd om met [verweerster] tot overeenstemming te komen, maar dit is niet gelukt en [verweerster] weigert om met [verzoekster] naar een professional te gaan om de ouderrelatie te verbeteren. Het handelen van [verweerster] leidt tot het risico op ouderverstoting door [kind B] van [verzoekster] , wat schadelijk is voor zijn ontwikkeling en zelfbeeld. Ten aanzien van de vakantieregeling betoogt [verzoekster] dat samen met vakantie gaan bij de verzorging en opvoeding hoort. Het is belangrijk dat extra tijd met elkaar kan worden doorgebracht buiten de drukke schoolweken om. Pogingen om [verweerster] te bewegen om over een mogelijke vakantieregeling in gesprek te gaan, zijn ook mislukt. Er was voor de rechtbank geen grond aanwezig om de gevraagde feestdagen en vakantieregeling niet vast te leggen, aldus [verzoekster] .

5.4

[verweerster] stelt zich primair op het standpunt dat [verzoekster] niet ontvankelijk moet worden verklaard. Partijen hebben bewust aansluiting gezocht bij het biologisch ouderschap zoals ook uit het ouderschapsplan blijkt. [verzoekster] heeft geen enkele grond aangevoerd waarom de gemaakte afspraken moeten worden gewijzigd, terwijl ook geen sprake is van onvoorziene gevolgen. De kinderen zijn inmiddels volledig gewend aan de huidige zorgregeling.

Inhoudelijk voert zij verweer tegen de verzoeken van [verzoekster] . In 2017 hebben partijen afspraken gemaakt waarbij zij bewust hebben gekozen om af te wijken van een gelijkwaardig en volwaardig ouderschap en aan te sluiten bij het biologisch ouderschap. Deze regeling wordt nu al vier jaar uitgevoerd en de huidige situatie is in vergelijking met die in 2017 niet anders.

Dat als gevolg hiervan een andere band tussen de kinderen en de andere ouder is ontstaan, is een logisch en voorzienbaar gevolg. [verzoekster] heeft minder binding met [kind B] , wat ook geldt voor de broers en zus onderling. Aan uitbreiding van contact heeft [kind B] geen behoefte; hij ziet daar tegenop. Ook [kind A] en [kind C] hebben geen behoefte aan een uitbreiding.

[verweerster] betwijfelt of [verzoekster] overleg met haar wil, omdat haar ervaring is dat [verzoekster] niet of laat reageert en in deze procedure niet alle informatie heeft overgelegd die ziet op de contacten die partijen hebben gehad over de vakanties. Voor [verweerster] voelt dit alsof [verzoekster] geen respect heeft voor hetgeen [verweerster] aangeeft. Om de ouderrelatie te kunnen verbeteren is het noodzakelijk dat sprake is van wederzijds respect en vertrouwen. Hiervan is geen sprake.

De eerdere uitbreiding van de zorgregeling, waarbij de kinderen eenmaal per maand al vanaf vrijdag bij de andere ouder verbleven ging destijds gepaard met veel weerstand bij de kinderen en is dus niet in hun belang. Om die reden moet de zorgregeling zoals vastgelegd in het ouderschapsplan in stand te blijven en verzoekt [verweerster] in incidenteel appel ook vernietiging van de bestreden beschikking.

Wat betreft de vakantieregeling betoogt [verweerster] dat de kinderen niet gewend zijn om langer dan drie dagen bij de andere ouder te zijn. Van een situatie waarin geen enkele vakantie- en feestdag samen wordt doorgebracht, naar een verdeling bij helfte is voor [verweerster] niet bespreekbaar. Dit is ook niet wat [kind B] wenst.

5.5

De raad heeft ter zitting verklaard geen voorkeur uit te kunnen spreken voor een bepaalde zorgregeling; het is vooral belangrijk dat de ouders hetzelfde uitdragen naar de kinderen. Het is zorgelijk dat de ouders verschillen in hun visie op de ouderrol ten opzichte van de kinderen die bij de andere ouder wonen, omdat dit verwarrend is voor de kinderen. Er ligt voor de ouders een taak om hierin duidelijkheid te creëren. Voor de kinderen is het, vooral voor later in hun volwassen leven, van belang dat zij van hun ouders een eenduidige visie meekrijgen op de familiebanden en hun afkomst. De inzet van een bijzondere curator zou wellicht een idee kunnen zijn om de stem van de kinderen te laten horen, aldus de raad.

5.6

Het hof overweegt als volgt.

Het hof is van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, waardoor opnieuw bezien kan worden of de zorgregeling in het belang van de kinderen aanpassing behoeft. Deze omstandigheden zijn gelegen in het feit dat de kinderen ouder zijn geworden waardoor de onderlinge verhoudingen en de gezinssystemen zich geleidelijk verder hebben ontwikkeld. De kinderen krijgen andere behoeftes, waardoor de ouders ook een andere relatie met hen krijgen. [kind B] verblijft op grond van de zorgregeling, zoals die in 2019 is aangepast, slechts één weekend per maand van vrijdagochtend tot zondagavond bij [verzoekster] . Met [verzoekster] is het hof van oordeel dat [verzoekster] en [kind B] , alsmede de kinderen onderling te weinig tijd en ruimte krijgen voor betrokkenheid bij elkaars ontwikkeling en dagelijks leven. Dit speelde niet toen de zorgregeling tot stand kwam, omdat de kinderen toen nog een stuk jonger waren en minder hun ‘eigen leven’ hadden. Daarbij komt dat de band van [verzoekster] met [kind B] onder druk is komen te staan, wat door beide ouders wordt onderschreven. Het lukt de ouders niet om samen aanvullende afspraken te maken, waarbij de visies over het belang van [kind B] zeer uiteenlopen. Dit alles vormt een gewijzigde omstandigheid zoals bedoeld in artikel 1:253a lid 4 BW.

5.7

Op basis van de overgelegde stukken en alles wat op de zitting is besproken, is het hof van oordeel dat de zorgregeling moet worden uitgebreid. Het hof begrijpt de afspraken die de ouders destijds hebben gemaakt aldus dat zij op dat moment aansluiting hebben gezocht bij het biologisch ouderschap. Dit neemt echter niet weg dat de kinderen recht hebben om door beide ouders te worden verzorgd en opgevoed. [verzoekster] is weliswaar niet de biologische moeder van [kind B] , maar zij is ook zijn moeder en verzorgende ouder geweest toen [verzoekster] , [verweerster] en de kinderen nog samen in gezinsverband leefden. Door de huidige, zeer beperkte, zorgregeling tussen [verzoekster] en [kind B] kan hun onderlinge band, maar ook de band tussen [kind B] met [kind A] en [kind C] , moeilijk worden onderhouden en versterkt. De kinderen dragen allen dezelfde achternaam (de achternaam van [verzoekster] ), [kind A] en [kind B] hebben dezelfde donor en daardoor ook een biologische band met elkaar en de kinderen hebben enkele jaren in gezinsverband met elkaar gewoond. Voor hun identiteitsontwikkeling is het dan ook belangrijk dat zij frequenter contact met elkaar hebben. Het hof maakt uit hetgeen verder naar voren is gebracht op dat de weekenden die [kind B] bij [verzoekster] doorbrengt over het algemeen goed verlopen. Ook het door [verweerster] overgelegde rapport van Meta Herman de Groot van 27 oktober 2021 leidt niet tot een ander oordeel. In het rapport staat dat [kind B] het prima vindt om een nachtje naar [verzoekster] te gaan, maar dat hij geen uitbreiding van dagen of vakanties wenst. Hij voelt zich fijn bij [verweerster] en als hij bij [verzoekster] is geweest heeft hij bij terugkomst een vol hoofd met veel gedachten. Volgens Herman de Groot is merkbaar dat [kind B] het soms lastig vindt om over moeder [verzoekster] te praten. Het hof acht dit onvoldoende om een uitbreiding van de zorgregeling op dit moment niet in het belang van [kind B] te achten. Het belang van de kinderen om contact te hebben met beide ouders en met elkaar heeft voorrang. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat uit het verslag van Herman de Groot ook blijkt dat de spanningen tussen zijn ouders invloed hebben op [kind B] . Gelet op de uiteenlopende stellingen die de ouders innemen ten aanzien van de reacties en uitspraken van [kind B] , acht het hof zeer wel mogelijk dat hij daadwerkelijk verschillende signalen aan de ouders afgeeft en lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat [kind B] kampt met een loyaliteitsconflict. Het hof is met de raad van oordeel dat ondanks dat de ouders anders in de situatie staan, het belangrijk is dat zij hetzelfde uitdragen naar de kinderen en geeft de ouders in overweging zich opnieuw tot de mediator te wenden en aldaar te werken aan versterking van een gezamenlijke en eenduidige ouderrelatie. Dit zal [kind B] ondersteunen in zijn contact met beide en hem meer ruimte geven om ook deel uit te maken van het gezin van [verzoekster] en de band met het gezin te verstevigen.

5.8

Het hof zal dan ook het primaire verzoek van [verzoekster] toewijzen en bepalen dat [kind B] om de week vanaf vrijdag uit school (of als er geen school is op vrijdagochtend om 10:00 uur) tot en met zondagmiddag na het avondeten bij haar verblijft, waarbij [verzoekster] [kind B] op vrijdag ophaalt en [verweerster] [kind B] op zondag ophaalt en waarbij het gaat om de weekenden dat [kind A] en [kind C] ook bij [verzoekster] zijn. Het hof zal tevens bepalen dat deze regeling doorloopt gedurende de schoolvakanties, tenzij er een vakantie buiten het huis wordt doorgebracht.

5.9

Ten aanzien van de vakanties en feestdagen overweegt het hof als volgt. [kind B] heeft met beide ouders een goede band en gelet op het voorgaande zijn er geen aanwijzingen gebleken dat hij niet goed zou gedijen bij een vakantieregeling waarin hij met ieder van de ouders, en met [kind A] en [kind C] , een deel van de vakanties kan doorbrengen. Het hof zal daarom ook een regeling voor de vakantiedagen vastleggen. Wat betreft de korte vakanties zal deze met ingang van 2022 gelden voor alle kinderen, dus ook voor [kind A] en [kind C] , omdat dit aansluit bij de huidige regeling in het ouderschapsplan.

Het verzoek van [verzoekster] dat [kind B] vanaf 10 augustus tot en met 22 augustus 2021 bij haar zal verblijven in verband met de zomervakantie is ter zitting ingetrokken, zodat dit verzoek niet meer hoeft te worden besproken.

Zomervakantie

Omdat [kind B] in het verleden niet langer dan een paar dagen zonder [verweerster] weg is geweest, dient met name de zomervakantie zorgvuldig te worden opgebouwd. Het hof zal daarom bepalen dat [verzoekster] [kind B] in de zomer van 2022 één aaneengesloten week bij zich zal hebben. In de zomer van 2023 en de daarop volgende jaren zal [verzoekster] [kind B] twee aaneengesloten weken bij zich hebben. Het hof merkt hierbij op dat door [verweerster] niet is verzocht om een uitbreiding van de vakantieregeling van [kind A] en [kind C] met haar. Dit laat echter onverlet dat [verweerster] aan [verzoekster] kan verzoeken om [kind A] en [kind C] ook één of twee aaneengesloten weken bij zich te hebben en de ouders dit dus in onderling overleg met elkaar kunnen regelen.

Overige vakanties

Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat een regeling voor de overige vakanties slechts moeizaam kon worden vastgesteld. Het hof ziet geen reden waarom de kinderen niet telkens twee dagen bij een van de ouders zouden kunnen zijn. Daarom zal worden bepaald dat de kinderen (met ingang van 2022) tijdens de herfst-, voorjaars-, mei- en kerstvakantie afwisselend twee extra dagen bij [verzoekster] dan wel bij [verweerster] verblijven, waarbij de ouders in onderling overleg dienen te bepalen welke dagen dit zullen zijn.

Wel is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de ouders in onderling overleg afspraken hebben gemaakt over een jaarrooster en een verdeling van de zorg in 2022. Het hof zal daarom bepalen dat partijen ook in onderling overleg afspraken zullen moeten maken de week/weken van de vakantie waarin [kind B] bij [verweerster] zal zijn en op welke dagen de kinderen tijdens de overige vakanties twee extra dagen bij [verzoekster] dan wel bij [verweerster] zullen zijn. Het hof geeft partijen in overweging om eenmaal per jaar, bijvoorbeeld in de maand januari, daarvoor een schema op te stellen.

Kerstdagen en Oud & Nieuw en overige feestdagen

Het hof acht het op dit moment niet in het belang van de kinderen om ook een nieuwe regeling vast te stellen voor de Kerstdagen, Oud & Nieuwe en overige feestdagen. Het gaat hierbij telkens om een korte periode, die, wanneer een regeling wordt vastgesteld, ertoe leidt dat de kinderen veel heen en weer moeten reizen. Het hof zal de verzoeken van [verzoekster] die hierop zien, daarom afwijzen. De regeling zoals die is opgenomen in het ouderschapsplan zal blijven gelden.

5.10

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6Beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw beschikkende:

wijzigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 11 mei 2017, en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan, voor wat betreft de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling onder 3.1 en 3.2;

stelt de volgende reguliere zorgregeling vast tussen [kind B] en [verzoekster] :

[kind B] verblijft om de week van vrijdag uit school (of als er geen school is vanaf vrijdagochtend om 10:00 uur) tot en met zondagmiddag na het avondeten bij [verzoekster] , waarbij [verzoekster] [kind B] op vrijdag ophaalt en [verweerster] [kind B] op zondag ophaalt. Het gaat hierbij om de weekenden dat [kind A] en [kind C] ook bij [verzoekster] zijn, waarbij deze regeling doorloopt gedurende de schoolvakanties, tenzij er een vakantie buiten het huis wordt doorgebracht;

bepaalt dat de ouder die de zorg heeft, althans waar de kinderen verblijven, de verantwoordelijkheid draagt om de kinderen naar sportactiviteiten, kinderfeestjes, schoolreisjes en andere geplande activiteiten te halen/brengen, zodat de kinderen kunnen blijven deelnemen aan de desbetreffende activiteiten ongeacht waar zij verblijven;

bepaalt de navolgende vakantieregeling:

in de zomer van 2022 verblijft [kind B] één aaneengesloten week bij [verzoekster] . In de zomer van 2023 en de daarop volgende jaren verblijft [kind B] twee aaneengesloten weken bij [verzoekster] . De ouders dienen in onderling overleg te bepalen welke week/weken van de vakantie dit zal/zullen zijn;

met ingang van 2022 verblijven de kinderen tijdens de herfst-, voorjaars-, kerst- en meivakantie afwisselend twee extra dagen bij [verzoekster] dan wel bij [verweerster] . De ouders dienen in onderling overleg te bepalen welke dagen dit zullen zijn;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. J.M van Baardewijk en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins, als griffier en is op 21 december 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733