Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11-01-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:247

Datum publicatie18-01-2022
Zaaknummer200.274.641/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezag
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De moeder heeft het om het eenhoofdig gezag verzocht, maar voor toewijzing van dit verzoek ontbrak elke rechtsgrond. De ouders waren immers toen nog gehuwd en ingevolge art. 1:251 BW oefenen de ouders gedurende hun huwelijk het gezag gezamenlijk uit. Tijdens het hoger beroep wordt het huwelijk tussen de ouders alsnog ontbonden. Het hof toetst het verzoek van de moeder aan art. 1:253n BW en wijst het verzoek van de moeder alsnog toe.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.274.641/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 189591)

beschikking van 11 januari 2022

inzake

[verzoekster] (de moeder),

wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,

advocaat: mr. E.Tj. van Dalen te Groningen,

en

[verweerder] (de vader),

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

advocaat: mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom.

In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming (de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Groningen.

1
1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 maart 2019 en 26 november 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 25 februari 2020;

- een brief namens de moeder van 6 maart 2020 met bijlage(n).

2.2

Vervolgens heeft het hof bij tussenbeschikking van 12 maart 2020, in het kader van regievoering en op basis van de voorhanden zijnde stukken, de raad verzocht een onderzoek in te (doen) stellen naar de (on)mogelijkheden van het ouderlijk gezag ten aanzien van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2016, onder aanhouding van iedere verdere beslissing.

2.3

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

- een brief namens de moeder van 20 maart 2020 met bijlage(n);

- twee brieven namens de moeder van 21 april 2020, beide met bijlage(n);

- het verweerschrift van de vader met bijlage(n);

- een brief namens de raad van 11 september 2020 met bijlage(n);

- een brief namens de GI van 6 januari 2021;

- een journaalbericht namens de vader van 22 november 2021 met bijlage(n);

- een brief namens de moeder van 23 november 2021;
- een e-mail namens de GI van 2 december 2021 met bijlage(n).

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 8 december 2021 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader en zijn advocaat hebben via een beeldbelverbinding aan de mondelinge behandeling deelgenomen. Namens de raad is [naam1] verschenen. Tevens was via een beeldbelverbinding aanwezig [naam2] , namens de Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (de GI), gevestigd te Groningen, die door het hof als informant is aangemerkt.

3De feiten

3.1

De moeder en de vader hebben circa achttien jaar een relatie gehad, waarvan zeven jaar gehuwd. Uit het huwelijk is [de minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over haar uit.

3.2

Medio juni 2016 heeft de moeder met [de minderjarige] de echtelijke woning verlaten. Het contact tussen [de minderjarige] en haar vader is verbroken geraakt, in verband waarmee diverse vormen van hulpverlening (vergeefs) zijn ingezet.

3.3

In 2018 is bij beschikking de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken maar de echtscheiding is niet tot stand gekomen bij gebreke van inschrijving daarvan.

3.4

[de minderjarige] staat sinds 7 maart 2018 onder toezicht. Sinds 20 augustus 2020 voert de huidige GI de ondertoezichtstelling uit.

3.5

De moeder heeft in januari 2019 de rechtbank verzocht haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . Dat verzoek is bij de nu bestreden beschikking van

26 november 2019 afgewezen.

3.6

Bij beschikking van 14 juli 2020 is (opnieuw) de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken, waarna het huwelijk van de ouders op 19 mei 2021 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] afgewezen.

4.2

De moeder is met een allesomvattende grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 26 november 2019. De grief beoogt in hoger beroep de afwijzing van het verzoek van de moeder aan de orde te stellen. De moeder verzoekt, zoals namens haar tijdens de zitting is toegelicht, om met ingang van de datum van de beschikking van het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog haar inleidende verzoek toe te wijzen.

4.3

De vader voert verweer en verzoekt de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

Rechtsgrond

5.1

Het hof stelt vast dat ten tijde van het indienen van het verzoek van de moeder, als ook ten tijde van het nemen van de bestreden beschikking van 26 november 2019 elke rechtsgrond voor een toewijzing van het verzoek van de moeder ontbrak. De ouders waren immers toen nog gehuwd en ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek oefenen de ouders gedurende hun huwelijk het gezag gezamenlijk uit.

Hangende de procedure van het hof is alsnog, in een andere procedure, het huwelijk tussen de ouders ontbonden. Het hof zal daarom het verzoek van de moeder nu beoordelen aan de hand van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW). In dat artikel is bepaald dat op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen, de rechtbank het gezamenlijk gezag kan beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Het eerste en derde lid van artikel 1:251a BW zijn daarbij van overeenkomstige toepassing bepaald. Voor zover hier van belang is in het eerste lid bepaald dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:

a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

Ontvankelijkheid

5.2

De vader heeft erop gewezen dat er een procedure tussen de ouders loopt bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, en het hof ‘s-Hertogenbosch, over onder meer de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [de minderjarige] . De feiten en omstandigheden die in die procedures naar voren zijn gekomen, ontbreken in de onderhavige procedure, zodat het hof geen volledig beeld heeft van de huidige situatie, aldus de vader. Dit moet volgens de vader leiden tot niet-ontvankelijkheid van de moeder in dit hoger beroep.

Het hof gaat voorbij aan het betoog van de vader. Het gezag over [de minderjarige] ligt niet ter beoordeling voor aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant of het hof ‘s-Hertogenbosch en de ouders hebben voldoende gelegenheid gehad om de voor deze procedure relevante informatie over recente ontwikkelingen (ook) bij dit hof in te dienen. Bovendien acht het hof zich op grond van het raadsrapport van 11 september 2020 en de overige ingediende stukken voldoende voorgelicht om een geïnformeerde beslissing over het gezag te kunnen nemen.

Gezag

5.3

Naar het oordeel van het hof zijn de omstandigheden gewijzigd en is er een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken als de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast blijven en is wijziging van het gezag anderszins in haar belang noodzakelijk. Het hof zal het verzoek van de moeder daarom toewijzen.

5.4

Vast is komen te staan dat de ouders al geruime tijd (sinds januari 2020) niet meer met elkaar communiceren en dat de verstandhouding tussen hen ernstig is verstoord. In de tijd daarvoor verliep de communicatie ook al zeer moeizaam. Er is geen enkel zicht op verbetering van de communicatie. De ondertoezichtstelling die is uitgesproken om de omgang tussen de vader en [de minderjarige] tot stand te brengen en de in dat kader ingezette hulpverlening heeft hierin geen verbetering gebracht. De GI heeft in haar e-mail van

2 december 2021 en ter zitting verklaard dat er niet valt samen te werken met de vader en dat hij zich dreigend tegenover de betrokken jeugdbeschermer uitlaat. Aan verbetering van de communicatie werkt de vader niet mee. Hierdoor komen beslissingen over [de minderjarige] slechts langzaam en moeizaam tot stand. Ook leidt dit ertoe dat herstel van het contact tussen de vader en [de minderjarige] niet op gang komt. De raad heeft onderzoek gedaan naar de meest wenselijke gezagsvoorziening voor [de minderjarige] en adviseert op grond daarvan het gezamenlijk ouderlijk gezag over [de minderjarige] te wijzigen in eenhoofdig gezag van de moeder. Er is volgens de raad zichtbaar sprake van een verstoorde communicatie en vertrouwensrelatie tussen de ouders en van een verstoorde contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] . Hierdoor komt een wijziging in het gezag tegemoet aan de belangen van [de minderjarige] . Naar aanleiding van dit advies heeft de vader ernstige bedreigingen geuit richting de moeder. Ook tijdens de zitting heeft het hof geconstateerd dat de vader zich dreigend uitlaat in de richting van de moeder. Mede op grond hiervan onderschrijft het hof het advies van de raad om de moeder alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten. Er is de afgelopen jaren veel hulpverlening (ook in een gedwongen kader) ingezet om de communicatie tussen de ouders en hun verstandhouding te verbeteren, maar tot op heden is dat niet gelukt en het hof ziet niet in hoe die situatie binnen afzienbare tijd zal veranderen. Gezamenlijk gezag van de ouders leidt er onder de huidige omstandigheden toe dat [de minderjarige] klem en verloren zal raken omdat belangrijke beslissingen over haar niet goed en tijdig genomen (kunnen) worden. Daarnaast is onbelast contact met haar beide ouders onmogelijk zolang er tussen de ouders steeds spanningen ontstaan over te nemen (gezags)beslissingen. Dit is niet in het belang van [de minderjarige] . Er moet rust komen zodat [de minderjarige] zich optimaal kan (gaan) ontwikkelen. Daarom acht het hof de wijziging van het gezag ook anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk.

6De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van

26 november 2019 met ingang van de datum van deze beschikking en in zoverre opnieuw beschikkende:

beëindigt het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] , geboren [in] 2016, en bepaalt dat de moeder het gezag over [de minderjarige] voortaan alleen uitoefent;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, J.G. Knot en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier en is op 11 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733