Rechtbank Rotterdam 13-01-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:193

Datum publicatie14-01-2022
ZaaknummerC/10/578526 / FA RK 19-6277 en 587017 / FA RK 19-10378 en C/10/578529 / FA RK 19-6279 en C/10/603510 / FA RK 20-6752
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR huwelijk;
Alimentatie; Grievend gedrag ex-echtgenoot;
Familieprocesrecht; Ouderschapsplan (en ontvankelijkheid);
Kinderen; Ontkenning ouderschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Gegrond verklaring ontkenning vaderschap kind (man NL nationaliteit, vrouw Nigeriaanse en NL): vrouw zonder instemming man in Nigeria zwanger geraakt d.m.v. kunstmatige inseminatie met zaad anonieme zaaddonor (NL rechter rechtsmacht art. 3 Rv), NL recht toepasselijk (art. 10:93 BW jo art. 10:92 BW). Art. 1:200 BW. Verzoek rechtsgeldigheid en erkenning Nigeriaans huwelijk (art. 1:26 BW): NL rechter rechtsmacht (art. 3 Rv) NL recht toepasselijk geen in Nigeria rechtsgeldig gesloten huwelijk (art. 10:31 BW). Echtscheiding (NL huwelijk): NL rechter rechtsmacht (art. 3 Brussel IIbis), NL recht toepasselijk (art. 10:56 BW). Partneralimentatie: NL rechter rechtsmacht (art. 3 AliVo), NL recht toepasselijk (art. 5 Haags Protocol), lotsverbondenheid verbroken. Afwikkeling huwelijkse voorwaarden: NL rechter rechtsmacht (art. 5 HuwelijksvermogensstelselsVo), NL recht toepasselijk (art. 3 HHV 1978), falend beroep op nietigheid, vernietiging, dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden, redelijkheid en billijkheid.

Volledige uitspraak


Rechtbank Rotterdam

Team familie

Zaaknummers / rekestnummers:

C/10/578526 / FA RK 19-6277 en 587017 / FA RK 19-10378 (echtscheiding en verdeling)

C/10/578529 / FA RK 19-6279 (ontkenning vaderschap)

C/10/603510 / FA RK 20-6752 (verklaring voor recht van rechtsgeldig huwelijk)

Beschikking van 13 januari 2022 betreffende de echtscheiding, ontkenning vaderschap en verklaring voor recht van rechtsgeldig huwelijk

in de zaken (578526/587017/578529) van:

[naam man] , de man,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat mr. B.S. van der Klauw te Rotterdam,

t e g e n

[naam vrouw] , de vrouw,

wonende op een onbekend adres binnen en/of buiten Nederland,

advocaat mr. J.M. Bell te Rijsbergen;

en in de zaak (603510) van:

[naam vrouw] , de vrouw,

wonende op een onbekend adres binnen en/of buiten Nederland,

advocaat mr. J.M. Bell te Rijsbergen,

t e g e n

[naam man] , de man,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat mr. B.S. van der Klauw te Rotterdam.

In de zaak, C/10/578529 / FA RK 19-6279, is als bijzondere curator opgetreden:

mr. J.M.L.G. de Jong, advocaat te Rotterdam, hierna te noemen: de bijzondere curator.

In de zaak, C/10/603510 / FA RK 20-6752, is belanghebbende:

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.

1.De procedure

In het kader van de echtscheidingsprocedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 19 juli 2019;

  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 4 december 2019;

  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek tevens voorwaardelijk verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 27 januari 2020;

  • het bericht met bijlagen van de zijde van de vrouw van 7 juni 2021;

  • het bericht met bijlagen van de zijde van de man van 17 november 2021.

In het kader van de procedure betreffende de gegrondverklaring ontkenning vaderschap

1.2.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 19 juli 2019;

  • de beschikking van deze rechtbank van 11 september 2019;

  • het verslag van de bijzondere curator van 29 oktober 2019.

In het kader van de procedure betreffende de verklaring voor recht

1.3.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 28 augustus 2020;

  • het verweerschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 18 november 2021;

  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 24 november 2021.

1.4.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft gelijktijdig plaatsgevonden op 2 december 2021. Daarbij zijn verschenen:

  • de man met zijn advocaat;

  • de vrouw met haar advocaat;

  • de bijzondere curator mr. J.M.L.G. de Jong, die is gehoord via een skypeverbinding.

De ambtenaar van de burgerlijke stand is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

1.5.

Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de man een pleitnotitie overgelegd.

2.De beoordeling

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd te Rotterdam op [datum huwelijk 1] .

2.2.

Uit de vrouw is geboren het minderjarige kind:

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2018 te [geboorteplaats minderjarige]

2.3.

De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft zowel de Nigeriaanse als de Nederlandse nationaliteit. Laatstgenoemde nationaliteit heeft de vrouw op 2 mei 2019 verkregen.

2.4.

Ontkenning vaderschap

2.4.1.

Het verzoek van de man strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de minderjarige.

De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de vrouw zonder zijn instemming in Nigeria zwanger is geraakt door middel van kunstmatige inseminatie met het zaad van een anonieme zaaddonor.

2.4.2.

De vrouw voert geen verweer.

2.4.3.

De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv rechtsmacht, omdat de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

2.4.4.

Op grond van artikel 10:93 BW in verbinding met artikel 10:92 BW past de rechtbank Nederlands recht toe op het verzoek, zijnde het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de vrouw en de man ten tijde van de geboorte van de minderjarige.

2.4.5.

Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub a en b in verbinding met artikel 1:200 lid 5 BW kan gegrondverklaring van de ontkenning van het door het huwelijk of geregistreerd partnerschap ontstane vaderschap worden verzocht door de vader, op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is.

Op grond van artikel 1:200 lid 3 BW kan de man het vaderschap niet ontkennen, indien hij heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad.

2.4.6.

Het verzoek tot gegrondverklaring door de man moet worden ingediend binnen een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader van het kind is, welke termijn aanvangt vanaf het tijdstip van de geboorte van het kind. De man heeft het verzoek op 19 juli 2019 ingediend en dus binnen de daarvoor gestelde termijn. Hij kan dus worden ontvangen in het verzoek.

2.4.7.

De bijzondere curator adviseert om het verzoek van de man toe te wijzen. Uit zijn verslag volgt dat onweersproken is dat de man niet de verwekker van het kind is. De man stelt nadrukkelijk dat hij niet heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad en de vrouw stelt niet het tegendeel, dan wel legt daar geen bewijs van over. Er is geen reden om aan te nemen dat de ontkenning de belangen van de minderjarige zou schaden, aldus de bijzondere curator.

2.4.8.

De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de man niet de biologische vader van de minderjarige is en overweegt hiertoe het volgende.

Vast staat dat de vrouw in Nigeria zwanger is geraakt door middel van kunstmatige inseminatie met het zaad van een anonieme zaaddonor.

2.4.9.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man ook voldoende onderbouwd dat hij niet heeft ingestemd met deze vruchtbaarheidsbehandeling. De man heeft onweersproken gesteld een sterke kinderwens te hebben en samen met de vrouw een genetisch eigen kind te willen. De vrouw was bekend met deze wens. De vrouw heeft erkend dat de man niet expliciet heeft ingestemd met het vruchtbaarheidstraject met donorzaad in Nigeria. De stellingen van de vrouw dat: a) de man wist van haar sterke kinderwens, b) hij wist van haar bereidheid om mee te doen aan een ivf-behandeling om die wens te verwezenlijken, en c) hij haar desondanks niet heeft tegengehouden toen ze na de zomer van 2017 naar Nigeria vertrok, zijn onvoldoende voor de conclusie dat de man impliciet heeft ingestemd met het vruchtbaarheidstraject met donorzaad in Nigeria.

2.4.10.

Gezien het voorgaande moet de ontkenning van het vaderschap gegrond worden verklaard.

2.5.

Rechtsgeldigheid en erkenning huwelijk in Nigeria

2.5.1.

De vrouw verzoekt op grond van artikel 1:26 BW voor recht te verklaren dat het op [datum huwelijk 2] in Nigeria tussen partijen gesloten huwelijk naar Nigeriaans recht rechtsgeldig is en in Nederland als zodanig moet worden erkend.

Zij stelt hiertoe dat tussen partijen op [datum huwelijk 2] in Ujoelen Ekpoma, Edo State (Nigeria) een huwelijk is gesloten op grond van gewoonterecht en traditie, welk huwelijk in Nigeria als rechtsgeldig wordt beschouwd. Daarmee is het in Nederland gesloten huwelijk nietig, aldus de vrouw.

2.5.2.

De man voert gemotiveerd verweer. Hij betwist het bestaan, althans de rechtsgeldigheid van het huwelijk in Nigeria, dan wel dat dit huwelijk vatbaar is voor erkenning in Nederland.

2.5.3.

De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv rechtsmacht, omdat de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

2.5.4.

De rechtbank past Nederlands recht toe op het verzoek, omdat het verzoek strekkende tot verkrijging van de verklaring voor recht ziet op opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand van een buiten Nederland opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften en door een bevoegde instantie is opgemaakt of gedaan.

2.5.5.

Op grond van artikel 10:31 lid 1 BW wordt een in het buitenland gesloten huwelijk dat naar het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of dit nadien is geworden, als zodanig erkend. Uit lid 4 van dit artikel volgt dat een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit. De in deze bepaling bedoelde huwelijksverklaring omvat elk stuk dat door een in de staat van huwelijksvoltrekking bevoegde autoriteit is afgegeven om tot bewijs van het bestaan van een huwelijk te dienen.

2.5.6.

De vrouw stelt zich op het standpunt dat het huwelijk in Nigeria vermoed wordt rechtsgeldig te zijn, omdat zij een door de lokale autoriteiten te Edo State afgegeven huwelijksakte in het geding heeft gebracht. Daarnaast verwijst zij naar de door haar overgelegde documenten: ‘Confirmation of customary marriage’ afkomstig van The Customary Court of Lagos State Nigeria Agege, een ‘Letter of Attestation afkomstig van de Agege Local Government en notulen aangaande de huwelijksvoltrekking uit het ‘Registry book’. De man betwist de echtheid van de huwelijksakte en de overige documenten en wijst daarbij op diverse onjuistheden dan wel onvolkomenheden in deze documenten. Ook voert de man aan dat de vrouw niet heeft onderbouwd dat de huwelijksakte en overige documenten afkomstig zijn van een daartoe bevoegde instantie als bedoeld in artikel 10:31 lid 4 BW.

2.5.7.

De rechtbank overweegt het volgende. In Nigeria kunnen twee vormen van huwelijk worden onderscheiden, te weten 1) huwelijken (zowel burgerlijk als kerkelijk) op grond van de Marriage Act 1914 en 2) huwelijken op grond van gewoonterecht en traditie (hierna te noemen: traditioneel huwelijk). Bij een huwelijk op grond van de Marriage Act gaat de registrar als zijnde de aangewezen bevoegde instantie na het uitspreken van de huwelijksbelofte over tot het maken van twee exemplaren van een huwelijksakte, waarbij een exemplaar wordt afgegeven aan de echtelieden en het andere exemplaar administratief wordt verwerkt. Een traditioneel huwelijk kan bij betwisting worden bewezen door middel van een rechterlijke vaststelling.

De rechtbank overweegt dat op de partij die een huwelijksverklaring overlegt, de bewijslast rust dat de desbetreffende verklaring is afgegeven door een autoriteit die daartoe bevoegd is als bedoeld in artikel 10:31 lid 4 BW. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw in het licht van de gemotiveerde betwisting van de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de door haar overgelegde documenten kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van een geldige huwelijksverklaring die is afgegeven door een autoriteit die daartoe bevoegd is in de zin van artikel 10:31 lid 4 BW. De overlegde huwelijksakte is niet afgegeven door de registrar in Nigeria op grond van de Marriage Act 1914 en gesteld noch gebleken is dat een rechter - al dan niet op grond van de door de vrouw in deze procedure overgelegde documenten, waaronder de huwelijksakte, het bestaan van een Nigeriaans traditioneel huwelijk tussen partijen in rechte heeft vastgesteld.

Dit betekent dat op grond van artikel 10:31 lid 4 BW niet kan worden aangenomen dat het huwelijk vermoed wordt rechtsgeldig te zijn. De rechtbank zal daarom beoordelen of op de voet van artikel 10:31 lid 1 BW een rechtsgeldig huwelijk is gesloten.

2.5.8.

Zoals hiervoor overwogen, kan in Nigeria een rechtsgeldig huwelijk worden gesloten naar gewoonterecht en traditie.

Op grond van de SDU landeninformatie en de literatuur: ‘General principles of Nigerian customary law’ van dr. L.O. Nwauzi, pagina’s 77-90 en ‘Family law in Nigeria: Third edition’ van prof. E.I. Nwogugu, pagina’s 65-66, waarin wordt verwezen naar diverse Nigeriaanse vonnissen, kan een traditioneel huwelijk evenwel niet rechtsgeldig worden gesloten tussen een Nigeriaan en een niet-Nigeriaan die niet zijn gewone verblijfplaats heeft in Nigeria. In de onderhavige kwestie staat vast dat de man uitsluitend de Nederlandse nationaliteit heeft en dat hij zijn gewone verblijfplaats in Nederland had ten tijde van de door de vrouw gestelde huwelijksvoltrekking in Nigeria. Tussen partijen kon dus naar Nigeriaans recht geen rechtsgeldig traditioneel huwelijk worden gesloten. De rechtbank passeert daarbij het verweer van de vrouw dat geen huwelijksakte zou zijn afgegeven als een huwelijk tussen een Nigeriaan en niet-Nigeriaan die niet woonachtig is in Nigeria, niet mogelijk zou zijn. Hiervoor is al overwogen dat - bij betwisting - een traditioneel huwelijk enkel rechtsgeldig kan worden bewezen door middel van een rechterlijke vaststelling, en dus niet door het overleggen van een huwelijksakte afkomstig van lokale autoriteiten.

Het ligt ook niet voor de hand dat de rechter tot de vaststelling zou komen dat tussen partijen een rechtsgeldig traditioneel huwelijk is gesloten, nu de man niet in Nigeria woonde ten tijde van dit huwelijk. Daarnaast is voor het sluiten van een rechtsgeldig huwelijk naar gewoonterecht de instemming van zowel de aanstaande echtelieden als hun ouders vereist. De man heeft onweersproken gesteld dat zowel zijn instemming als de instemming van zijn ouders ontbrak om in Nigeria een traditioneel huwelijk aan te gaan met de vrouw.

Op grond van het voormelde is de rechtbank van oordeel dat op grond van artikel 10:31 lid 1 BW naar Nigeriaans recht geen rechtsgeldig huwelijk in Nigeria tot stand is gekomen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.

2.6.

Scheiding

2.6.1.

De man verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.

2.6.2.

De vrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

2.6.3.

Omdat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter op grond van

Artikel 3 lid 1 sub a van de EG-verordening nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel II-bis) rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.

2.6.4.

Op grond van artikel 815 lid 2 Rv, voor zover hier van belang, moet een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Omdat het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv) .

2.6.5.

Door de man is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815 lid 2 Rv overgelegd. Omdat de rechtbank het verzoek van de man strekkende tot gegrondverklaring ontkenning vaderschap zal toewijzen en dit met zich brengt dat – na het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking – het door het huwelijk ontstane vaderschap wordt geacht nimmer gevolg te hebben gehad, is door de man voldoende gemotiveerd waarom geen ouderschapsplan is overgelegd. De rechtbank zal de man ontvangen in zijn verzoek tot echtscheiding.

2.6.6.

Op grond van artikel 10:56 BW is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.

2.6.7.

Het verzoek tot echtscheiding wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.

2.7.

Uitkering tot levensonderhoud

2.7.1.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek verminderd, in die zin dat zij nu verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 12.756,66 per maand vast te stellen.

2.7.2.

De man voert gemotiveerd verweer.

Rechtsmacht en toepasselijk recht

2.7.3.

Op grond van artikel 3 EG-verordening nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (hierna: Ali-vo) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek.

2.7.4.

Op grond van artikel 3 van het Haags Protocol 23 november 2007 worden onderhoudsverplichtingen tussen partijen beheerst door het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft. De vrouw staat sinds 17 maart 2021 niet meer ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna ook: BRP).

In de BRP van de vrouw is de vermelding ‘Emigratie’ geregistreerd. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij na het feitelijk uiteengaan is teruggekeerd naar Nigeria. Op grond hiervan is in beginsel het Nigeriaanse recht van toepassing op het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een uitkering tot haar levensonderhoud.

Artikel 5 van het Protocol bevat echter een bijzondere regel voor onderhoudsverplichtingen tussen (ex)echtgenoten. In dit artikel is bepaald dat in het geval een van de partijen zich daartegen verzet en het recht van een andere staat, in het bijzonder de staat van de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, nauwer met het huwelijk is verbonden, artikel 3 van het Protocol niet van toepassing is. In dat geval is het recht van die andere staat van toepassing.

Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling beiden bezwaar gemaakt tegen de toepassing van het Nigeriaanse recht op de partnerbijdrage. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of een andere staat nauwer met het huwelijk is verbonden. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Partijen hebben tijdens het huwelijk altijd in Nederland samengewoond en in Nederland is ook hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats gelegen. De rechtbank zal dan ook Nederlands recht toepassen op het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partnerbijdrage.

Verbreken lotsverbondenheid

2.7.5.

De man stelt primair dat een grondslag ontbreekt voor het toekennen van een partnerbijdrage aan de vrouw, omdat door haar grievend gedrag de lotsverbondenheid tussen partijen is verbroken.

2.7.6.

De vrouw voert gemotiveerd verweer.

2.7.7.

De rechtbank overweegt als volgt.

Omdat de vrouw haar verzoek op 4 december 2019 heeft ingediend, past de rechtbank artikel 1:157 lid 1 BW (oud) toe op haar verzoek. Op grond daarvan kan de rechtbank een uitkering tot levensonderhoud toekennen. Bij die toekenning van partneralimentatie moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder ook niet-financiële factoren. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen objectieve en subjectieve niet-financiële factoren. Bij subjectieve niet-financiële factoren kan het gaan om wangedrag van de onderhoudsgerechtigde. Als de gedraging van de onderhoudsgerechtigde dermate grievend is ten opzichte van de onderhoudsplichtige kan dat ertoe leiden dat in redelijkheid niet of niet ten volle van de onderhoudsplichtige kan worden gevergd om in het levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde te voorzien. Niet het mogelijke wangedrag op zichzelf, maar het bij dergelijk gedrag vorderen van financiële steun kan in dat geval een zo kwetsende bejegening van de aangesprokene opleveren dat van deze laatste betaling van onderhoud moreel niet of niet ten volle kan worden verlangd.

Bij de beoordeling of een zodanige situatie zich in een concreet geval voordoet, moet terughoudendheid worden betracht, mede gelet op het onherroepelijke karakter van zo'n beëindiging dan wel matiging.

2.7.8.

De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de vrouw jegens de man als zeer grievend moeten worden aangemerkt. Deze gedragingen bestaan eruit dat de vrouw zonder overleg met en instemming van de man een ivf-behandeling heeft ondergaan in Nigeria, waarbij zij gebruik gemaakt heeft van het zaad van een anonieme zaaddonor en de man vervolgens lange(re) tijd in de waan heeft gelaten dat hij de biologische vader van de minderjarige was, terwijl zij wist of had moeten weten hoe diep de teleurstelling en het verdriet bij de man zouden zijn als hij de waarheid zou ontdekken. De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van de volgende overwegingen.

2.7.9.

De man heeft onweersproken gesteld dat de vrouw ervan op de hoogte was dat de man een sterke kinderwens had en een genetisch eigen kind samen met de vrouw wilde. Toen de vrouw niet op natuurlijke wijze zwanger raakte, hebben partijen gekozen voor een vruchtbaarheidsbehandeling. Daarbij is steeds gebruik gemaakt van het zaad van de man. De man heeft onweersproken gesteld dat partijen nimmer hebben besproken om in dit vruchtbaarheidstraject het zaad van een anonieme donor te gebruiken. Bovendien had de man duidelijk gemaakt dat hij in verband met de door de behandeling ontstane gezondheidsproblemen van de vrouw wilde stoppen met de vruchtbaarheidsbehandeling. Dit wordt bevestigd in het bericht van de vrouw aan de man uit 2019, waarin zij een overzicht geeft van het verloop van hun relatie, geschreven vanuit haar beleving, en waarin zij onder meer schrijft: ‘(…)I lost my left vision just because I wanted to give you children, after the failed insemination attempts, you told me you didn't want kids (…). You also said I couldn't get pregnant for you because of my health condition (…). On the 4th of August 2017, I showed you my sister’s baby she had that day, I said we should try IVF instead of insemination, you said no, that we should have sex, I was in the Netherlands, we traveled to Germany for Vacation, I was on my period, after that we made love, I returned to Nigeria in September and my period came again. I had no option than to try my luck elsewhere as it appeared you had made up your mind on not wanting to be a Father (…)’.

Toen de vrouw na de ivf-behandeling in Nigeria in verwachting was geraakt, heeft zij de man gebeld met de mededeling dat zij zwanger was. Volgens de man liet de vrouw hem daarbij in de waan dat hij de biologische vader was en dat zij in mei 2018 uitgerekend zou zijn. De man was zeer verheugd over de zwangerschap en zijn aanstaande vaderschap. Hij heeft gesteld dat hij dit diverse keren heeft geuit naar de vrouw, waarbij de vrouw hem nimmer heeft verteld dat hij niet de biologische vader was van het (ongeboren) kind. De man is hier per toeval achter gekomen toen de vrouw in april 2018 in Nederland werd opgenomen in het ziekenhuis en de man kennis nam van het medische dossier van de vrouw uit Nigeria. De ontdekking was emotioneel een enorme klap voor hem. De vertrouwensbreuk die het handelen van de vrouw opleverde, is voor de man de reden geweest om het huwelijk met de vrouw te willen beëindigen, aldus de man.

2.7.10.

De vrouw ontkent dat zij de man lange(re) tijd in de waan heeft gelaten dat hij de verwekker van de minderjarige was. Volgens haar heeft ze in het telefoongesprek waarin ze de man vertelde dat ze zwanger was, ook gezegd dat de zwangerschap het resultaat was van een ivf-behandeling met anoniem donorzaad. Deze verklaring vindt de rechtbank niet geloofwaardig. De vrouw heeft dit pas tijdens de mondelinge behandeling en na lang doorvragen van de rechtbank voor het eerst verklaard. Die omstandigheid doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Voorts staat een verklaring van die strekking ook niet vermeld in het hiervoor al genoemde bericht van de vrouw uit 2019. Dit had wel voor de hand gelegen. De man heeft bovendien onweersproken gesteld dat hij vanaf half april 2018, toen hij uit het medische dossier van de vrouw begreep dat hij niet de verwekker was van haar - toen nog ongeboren - kind, in de logeerkamer is gaan slapen. Dit sluit goed aan bij zijn versie van de gebeurtenissen en minder goed bij die van de vrouw. De rechtbank gaat daarom uit van de lezing van de man. Het verweer van de vrouw dat de man ervan op de hoogte was dat zij graag een kind wilde en dat zij het medische rapport - toen dat nodig was - niet voor hem verborgen heeft gehouden, treft geen doel.

Dit verandert immers niets aan het feit dat de vrouw de man maandenlang in de waan heeft gelaten dat hij de biologische vader was van haar nog ongeboren kind en dat enkel door toeval de waarheid in april 2018 aan het licht is gekomen.

2.7.11.

De gedragingen van de vrouw acht de rechtbank dermate grievend jegens de man dat de lotsverbondenheid die door het huwelijk is ontstaan, is verbroken. Aldus bestaat geen grondslag (meer) voor een onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om een partnerbijdrage dan ook afwijzen.

2.8.

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden

2.8.1.

Op 19 december 2014 hebben partijen huwelijkse voorwaarden laten opmaken ten overstaan van mr. J.H.J. Preller notaris bij NautaDutilh te Rotterdam. Deze huwelijkse voorwaarden luiden – voor zover hier van belang – als volgt:

Artikel 1
De echtgenoten wijzen het Nederlands recht aan als het recht dat op het vermogensregime van hun huwelijk van toepassing is.

Artikel 2

  1. Tussen de echtgenoten bestaat geen enkele huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen.

  2. De echtgenoten zijn niet aansprakelijk voor elkaars schulden, tenzij aansprakelijkheid uit de wet of overeenkomst voortvloeit. (…)

2.8.2.

De vrouw verzoekt aanvankelijk - verkort weergegeven - om:

  • de huwelijkse voorwaarden te vernietigen of nietig te verklaren op grond van dwaling dan wel oplichting, dan wel misleiding, dan wel misbruik van omstandigheden of vertrouwen, dan wel op grond van het niet voldaan zijn aan de vergewis-, zorg- en informatieplicht van de notaris;

  • dan wel de gevolgen van die voorwaarden te wijzigen door te bepalen dat partijen hun vermogensregime dienen af te wikkelen alsof zij in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en zij die gemeenschap zullen verdelen met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid;

  • voor recht te verklaren dat sprake is van een gemeenschap van goederen en voorts de verdeling van de gemeenschap vast te stellen met benoeming van een notaris en onzijdig persoon voor de man.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat haar verzoek zo moet worden begrepen, en voor zover nodig heeft zij dat – met instemming van de man –

aangevuld, dat zij zich primair op het standpunt stelt dat de huwelijkse voorwaarden nietig zijn, omdat zij reeds in Nigeria met de man is gehuwd zonder het voorafgaand maken van huwelijkse voorwaarden, waarbij zij de rechtbank verzoekt de verdeling van de gemeenschap vast te stellen. Het verzoek om een notaris en onzijdig persoon te benoemen heeft zij ingetrokken.

Subsidiair verzoekt zij vernietiging van de huwelijkse voorwaarden, waarbij de gronden oplichting en misleiding moeten worden geschaard onder bedrog op grond van artikel 3:44 BW. Meer subsidiair verzoekt zij te bepalen dat aan artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden geen gevolg wordt gegeven op grond van de redelijkheid en billijkheid en voor recht te verklaren dat sprake is van een gemeenschap van goederen en voorts de verdeling van de gemeenschap vast te stellen.

2.8.3.

De man voert gemotiveerd verweer en bepleit afwijzing van de verzoeken van de vrouw. Voor zover de rechtbank zal bepalen dat de akte van huwelijkse voorwaarden nietig is, dan wel vernietigbaar, althans niet geldig, verzoekt hij te bepalen dat de vrouw geen aanspraak kan maken op het vermogen, welk reeds voor het huwelijk van partijen behoorde tot het vermogen van de man, alsmede dat de vrouw geen aanspraak kan maken op het vermogen dat de man gedurende het huwelijk heeft opgebouwd.

Rechtsmacht en toepasselijk recht

2.8.4.

Omdat de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen op grond van artikel 5 lid 1 Verordening huwelijksvermogensstelsels.

2.8.5.

Op grond van artikel 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 hebben partijen het Nederlandse recht aangewezen als het toepasselijk recht op hun huwelijksvermogensregime.

Nietigheid huwelijkse voorwaarden

2.8.6.

Het primaire verzoek van de vrouw om de huwelijkse voorwaarden nietig te verklaren, omdat partijen al in Nigeria zijn gehuwd zonder het voorafgaand maken van huwelijkse voorwaarden, zal worden afgewezen.

Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat tussen partijen geen rechtsgeldig huwelijk in Nigeria tot stand is gekomen. Dit brengt met zich dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een rechtsgeldig gesloten huwelijk in Nederland, waarbij partijen voorafgaand aan het huwelijk huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan.

Vernietiging huwelijkse voorwaarden

2.8.7.

De vrouw verzoekt vervolgens vernietiging van de huwelijkse voorwaarden op grond van de wilsgebreken: dwaling, bedrog dan wel misbruik van omstandigheden. Verder stelt zij dat de notaris niet aan zijn vergewis-, zorg- en informatieplicht heeft voldaan.

2.8.8.

De man voert gemotiveerd verweer.

2.8.9.

De rechtbank stelt voorop dat de stelling van de vrouw dat de notaris niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan geen rechtsgrond oplevert voor vernietiging van de huwelijkse voorwaarden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat deze stelling ter onderbouwing geldt van haar beroep op voormelde wilsgebreken.

2.8.10.

Een beroep op vernietiging van de huwelijkse voorwaarden is mogelijk op grond van een wilsgebrek als bedoeld in artikel 6:228 BW (dwaling) en artikel 3:44 BW (bedrog of misbruik van omstandigheden). Voor een geslaagd beroep hierop geldt allereerst dat de vrouw per wilsgebrek gemotiveerd moet stellen dat aan de in de wet daartoe gestelde vereisten is voldaan en vervolgens - bij voldoende betwisting - dient dit door haar te worden bewezen.

2.8.11.

De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, in het licht van de uitvoerig met stukken onderbouwde en gemotiveerde betwisting door de man, volstrekt onvoldoende heeft gesteld dat bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden sprake is geweest van dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden, zoals de vrouw stelt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

Dwaling

2.8.12.

Voor een geslaagd beroep op 6:228 lid 1 sub a en sub b BW moet vast komen te staan dat de vrouw bij een juiste voorstelling van zaken de akte van huwelijksvoorwaarden niet had getekend en dat een inlichting van de man de onjuiste voorstelling van zaken heeft veroorzaakt dan wel dat de man zijn mededelingsplicht heeft geschonden.

De stellingen van de vrouw zijn hiertoe ontoereikend. De vrouw stelt enkel dat dat zij destijds de strekking en inhoud van de huwelijkse voorwaarden niet heeft begrepen. Zij stelt niet dat de man haar op het punt van de koude uitsluiting onjuist heeft ingelicht.

Dit sluit ook aan bij de onweersproken stelling van de man dat hij de vrouw herhaaldelijk heeft medegedeeld dat hij alleen een huwelijk met haar wilde aangaan onder koude uitsluiting, zoals gebruikelijk is in zijn familie. Nadere feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de man zijn inlichtingen- dan wel mededelingsplicht als bedoeld in voormeld artikel heeft geschonden, stelt de vrouw evenmin.

2.8.13.

De rechtbank overweegt ten overvloede dat als de vrouw destijds de strekking en inhoud van de huwelijkse voorwaarden niet heeft begrepen, dit voor haar rekening en risico moet komen. Immers, niet is gebleken dat de vrouw niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden. De man heeft een e-mailbericht van 16 december 2014 van de notaris, gericht aan partijen, overgelegd. In dit bericht wordt, op verzoek van de man, een uitgebreide toelichting van circa zeven pagina’s in de Engelse taal gegeven op het Nederlandse huwelijksvermogensrecht en op de door de man gewenste uitsluiting van iedere gemeenschap met een uiteenzetting van de gevolgen daarvan.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw de Engelse taal goed beheerst. De rechtbank passeert de stelling van de vrouw dat zij deze e-mail niet heeft ontvangen, omdat niet is gebleken dat de notaris gebruik heeft gemaakt van een onjuist e-mailadres van de vrouw. In voormelde brief raadt de notaris de vrouw eveneens aan om informatie in te winnen bij een eigen advocaat. Vervolgens heeft de notaris op 18 december 2014 aan beide partijen de conceptakte huwelijkse voorwaarden toegezonden, welke eveneens in de Engelse taal is opgesteld. Op 19 december 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden bij de notaris waarbij partijen allebei aanwezig waren. Daarna zijn partijen tot ondertekening van de huwelijkse voorwaarden overgegaan. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat zij zich hiertoe gedwongen voelde en dacht dat dit een formaliteit was om te kunnen trouwen in Nederland. Zoals hiervoor overwogen, is de vrouw voorafgaand aan de ondertekening uitgebreid voorgelicht en heeft zij vooraf kennis kunnen nemen van de inhoud van huwelijkse voorwaarden. Bovendien had het op haar weg gelegen om zich bij onduidelijkheden nader te laten informeren door een ter zake kundige derde voordat ze de akte ondertekende. De keuze om dit niet te doen, valt onder haar eigen verantwoordelijkheid.

Bedrog en misbruik van omstandigheden

2.8.14.

Van bedrog is sprake wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep (artikel 3:44 lid 3 BW) .

Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden (artikel 3:44 lid 4 BW) .

2.8.15.

De vrouw heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van een van deze twee wilsgebreken.

2.8.16.

De rechtbank gaat er dus van uit dat de huwelijkse voorwaarden tussen partijen op geldige wijze tot stand zijn gekomen en dat deze van toepassing zijn. Het verzoek van de vrouw tot vernietiging zal daarom worden afgewezen.

Huwelijkse voorwaarden onaanvaardbaar op grond van de redelijkheid en billijkheid

2.8.17.

Meer subsidiair verzoekt de vrouw de rechtbank om artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden buiten toepassing te laten op grond van de redelijkheid en billijkheid en voor recht te verklaren dat sprake is van een gemeenschap van goederen en voorts de verdeling van de gemeenschap vast te stellen.

2.8.18.

De man voert gemotiveerd verweer.

2.8.19.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw – mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man – volstrekt onvoldoende gesteld en onderbouwd waarom de in de huwelijkse voorwaarden overeengekomen koude uitsluiting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.

2.9.

Proceskosten

2.9.1.

Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:

3.1.

verklaart de ontkenning van het vaderschap van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2018 te [geboorteplaats minderjarige] , gegrond;

3.2.

gelast de griffier, nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam op voet van het bepaalde in artikel 1:20e lid 1 BW;

3.3.

spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum huwelijk 1] te Rotterdam;

3.4.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

3.5.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.B. van den Enden, voorzitter, tevens kinderrechter, en mrs. L.M. Coenraad en L. Berghuis-Knijff, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J.I. Mullenders op 13 januari 2022.

Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend gemaakt.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733