Gerechtshof Amsterdam 05-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2986

Datum publicatie20-10-2021
Zaaknummer200.291.873/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Zorgregeling / omgang / informatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Hoewel sociale leven kind de nodige uitdagingen met zich mee brengt, geen reden om huidige zorgregeling aan te passen. Wat meeweegt, is dat man voor zijn werk regelmatig langere periodes weg is. Juist als hij er wel is, moet kind voldoende tijd met hem kunnen doorbrengen. Ze is kind van twee zeer verschillende ouders en zij zal deze verschillen, die niet alleen in haar ouders zitten maar ook in haarzelf, moeten samenbrengen. Voor identiteitsontwikkeling belangrijk dat ze (nu) voldoende tijd met beide ouders kan doorbrengen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Zaaknummer: 200.291.873/01

Zaaknummer rechtbank: C/15/303244 / FA RK 20-2679

Beschikking van de meervoudige kamer van 5 oktober 2021 inzake

[de vrouw] ,

wonende te [plaats A] ,

verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. E.J. Huizinga te Haarlem (voorheen: mr. D.E.J. Maes te Haarlem),

en

[de man] ,

wonende te [plaats B] ,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. J. 't Hart te Haarlem.

Als belanghebbende is mede aangemerkt:

- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).

In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,

hierna te noemen: de raad.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 23 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

De vrouw is op 17 maart 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 23 december 2020.

2.2

De man heeft op 19 mei 2021 een verweerschrift ingediend.

2.3

Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:

- een journaalbericht van de zijde van de man van 24 juni 2021 met bijlagen, ingekomen op 25 juni 2021.

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 23 augustus 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de vrouw, bijgestaan door mr. Maes;

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.

Mr. Maes heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3De feiten

3.1

Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2011 te [geboorteplaats] . Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bij de vrouw. De vrouw heeft ook een zoon ( [zoon] ) van thans veertien jaar oud.

3.2

Bij beschikking van de rechtbank van 6 maart 2019 is de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) bepaald:

“De minderjarige [de minderjarige] verblijft bij de man in de periode dat hij niet uit hoofde van zijn werk

op reis is (van november/december tot april):

- om de week van vrijdag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur, met een dag te vervroegen of te verlengen als [de minderjarige] vrij heeft van school in verband met een (marge) studiedag;

- wekelijks van maandag uit school tot dinsdagochtend.

In de periode dat de man voor zijn werk op reis is (van april tot november/december) verblijft [de minderjarige] elke maandagmiddag bij de grootouders (vz), waarbij de grootouders haar ophalen bij school en haar na het eten weer terugbrengen bij de moeder (uiterlijk 20.00uur).

De schoolvakanties worden bij helfte tussen partijen verdeeld, met als uitgangspunt dat [de minderjarige] bij korte vakanties één week en bij lange vakanties twee weken aangesloten met de ene of de andere ouder op vakanties kan gaan, één en ander af te spreken binnen twee weken nadat de man zijn reisschema heeft ontvangen, met inachtneming van het volgende:

- als de man een deel van de schoolvakanties niet beschikbaar is, blijft [de minderjarige] bij de moeder;

- als [de minderjarige] in een vakantie bij de man is geweest, dient hij haar zondag om 12.00 uur bij de moeder terug te brengen.

De man zal de minderjarige telkens halen en terugbrengen.

Als de man in het buitenland verblijft, kan hij op vrijdagmiddag 17.00 uur (Nederlandse tijd) per telefoon of WhatsApp/sms contact opnemen met de minderjarige.”

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank van 6 maart 2019, de volgende zorgregeling vastgesteld:

[de minderjarige] verblijft bij de man:

- om de week, in de oneven weekenden, van vrijdag 15.00 uur tot dinsdag 8.30 uur;

- wekelijks van maandag uit school tot dinsdag 8.30 uur,

waarbij de man [de minderjarige] haalt en brengt.

Indien de man door zijn werk niet voor [de minderjarige] kan zorgen, wordt het weekend door de vrouw opgevangen, mits zij daar de ruimte voor heeft.

Indien de man door uitval van een reis opeens wel de zorg op zich kan nemen, kan een oneven weekend alleen doorgaan als de vrouw daar niets in gepland heeft.

De ouder bij wie [de minderjarige] op dat moment verblijft, is verantwoordelijk voor het vervoer van [de minderjarige] naar haar activiteiten.

In de periode dat de man voor zijn werk op reis is, verblijft [de minderjarige] elke maandagmiddag bij de grootouders (vz), waarbij de grootouders haar ophalen bij school en haar na het eten weer terugbrengen bij de vrouw (uiterlijk 20.00 uur).

De schoolvakanties worden bij helfte verdeeld, waarbij [de minderjarige] bij de man verblijft:

- in de oneven jaren: de meivakantie, de laatste 3 weken van de zomervakantie, de eerste week van de kerstvakantie;

- in de even jaren: de voorjaarsvakantie, de eerste 3 weken van de zomervakantie, de

herfstvakantie, de tweede week van de kerstvakantie,

waarbij de man [de minderjarige] steeds op zaterdag om 11.00 uur ophaalt en op zondag om 12.00 uur terugbrengt.

De overige vakanties verblijft [de minderjarige] bij de vrouw.

De man dient zijn werkschema jaarlijks in november door te geven aan de vrouw. Reizen die uitvallen of tussendoor aangenomen worden, dienen direct aan de vrouw te worden gemeld.

[de minderjarige] viert haar verjaardag bij de ouder bij wie zij op dat moment verblijft.

De verjaardagen van de man, de vrouw en [zoon] worden gevierd in ieders eigen weekend.

De vrouw heeft het paspoort van [de minderjarige] in beheer, maar geeft het aan de man mee indien hij met

[de minderjarige] op vakantie gaat, waarna de man het paspoort weer aan de vrouw teruggeeft.

4.2

De vrouw verzoekt, na wijziging van haar verzoek ter zitting in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat [de minderjarige] bij de man verblijft:

- om het weekend van zaterdagochtend 11.00 uur tot zondagavond 20.00 uur;

- in de vakantie:

in de even jaren: de voorjaarsvakantie, tweede week van de meivakantie, de eerste drie weken van de zomervakantie en de eerste week van de kerstvakantie,

in de oneven jaren: de eerste week van de meivakantie, de laatste drie weken van de zomer-vakantie, de herfstvakantie en de tweede week van de kerstvakantie,

waarbij de man [de minderjarige] steeds bij aanvang van de vakantie op zaterdag 11.00 uur ophaalt en aan het einde van de vakantie op zondag om 12.00 uur terugbrengt.

De overige vakanties verblijft [de minderjarige] bij de vrouw.

4.3

De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

5.1

Ingevolge artikel 1:253a lid 2 en 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Tussen partijen is niet in geschil dat de omstandigheden na de beschikking van de rechtbank van 6 maart 2019 zijn gewijzigd en dat de in deze beschikking vastgestelde zorgregeling daarom gewijzigd dient te worden.

5.2

De vrouw kan zich niet verenigen met de door de rechtbank bepaalde zorgregeling en stelt daartoe het volgende. Partijen hadden regelmatig discussie over de invulling en nakoming van de in 2019 vastgestelde zorgregeling. Deze was onduidelijk en de man week hier vaak eenzijdig vanaf. Daarnaast werd in de eerdere regeling alleen rekening gehouden met de werkzaamheden van de man en moest de vrouw zich hier volledig naar voegen. Een wijziging van de zorgregeling is dus wel aan de orde, maar de regeling die de rechtbank heeft vastgelegd is niet in het belang van [de minderjarige] . Zij is nu vier tot vijf aaneengesloten dagen niet bij haar moeder, wat een lange tijd is voor een meisje van haar leeftijd. Daarbij is ook van belang dat [de minderjarige] bij de man thuis bij hem in bed slaapt en geen privacy heeft, iets wat de vrouw niet wenselijk acht voor een meisje aan het begin van de puberteit. De regeling is onrustiger voor [de minderjarige] , omdat zij nu ook doordeweeks van [plaats B] naar school in [plaats A] moet worden gebracht. Hierdoor kan zij bovendien minder vaak zelfstandig naar school, sport of vriendinnen gaan, wat haar (sociale) ontwikkeling niet ten goede komt. Ook lijdt het schoolwerk van [de minderjarige] onder de nieuwe regeling, omdat de man onvoldoende aandacht besteedt aan het huiswerk, en moet er rekening mee worden gehouden dat [de minderjarige] over twee jaar naar de middelbare school gaat. Tot slot is de omgang op maandag met de grootouders (vz) door corona al ruim een jaar niet nagekomen en ziet de vrouw geen reden deze te hervatten.

Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw voorgesteld de zorgregeling in het weekend in te laten gaan op vrijdag 17.00 uur en [de minderjarige] in de andere week van donderdag op vrijdag bij de man te laten verblijven.

5.3

De man is van mening dat de regeling zoals de rechtbank die heeft vastgelegd, moet worden bekrachtigd en voert daartoe het volgende aan. De man herkent zich niet erin dat regelmatig discussie was tussen partijen over de eerdere zorgregeling en hij heeft altijd rekening gehouden met [de minderjarige] en de vrouw bij het indelen van zijn werkrooster. De man acht de door de rechtbank bepaalde regeling in het belang van [de minderjarige] . Zij is al tien jaar lang aan de situatie bij de man gewend en de nieuwe regeling brengt meer rust, nu [de minderjarige] niet meer voor één nacht op zondagavond naar haar moeder gaat om de volgende maandag na school weer naar haar vader te gaan. [de minderjarige] heeft haar eigen kamer bij de man. De man heeft [de minderjarige] nog nooit te laat naar school gebracht, iets wat hij al sinds haar vierde doet, en heeft voldoende aandacht voor haar school- en huiswerk, ook al doet hij dat misschien op een andere manier dan de vrouw dit zou doen. Verder zijn er nog voldoende dagen waarop [de minderjarige] zelfstandig of met vriendinnen naar school kan gaan en heeft zij geregeld speelafspraken in [plaats A] , ook als zij bij de man verblijft. De overgang naar de middelbare school is een toekomstige omstandigheid en daarbij hoopt de man dan eindelijk een woning in [plaats A] te hebben gevonden. Tot slot is het contact met haar opa en oma in het belang van [de minderjarige] en moet dit zeker niet vervallen, aldus de man.

5.4

De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen en heeft daarbij onder meer het volgende verklaard. Er is altijd een ruime zorgregeling geweest. Hoewel het rijke sociale leven van [de minderjarige] de nodige uitdagingen met zich mee brengt, is dit geen reden om de zorgregeling in te perken. Wat ook meeweegt, is dat de man voor zijn werk regelmatig langere periodes weg is. Juist als de man er wel is, moet [de minderjarige] voldoende tijd met hem kunnen doorbrengen. [de minderjarige] is een kind van twee zeer verschillende ouders en zij zal deze verschillen, die niet alleen in haar ouders zitten maar ook in haarzelf, moeten samen brengen. Voor haar identiteitsontwikkeling is het daarom belangrijk dat [de minderjarige] voldoende tijd met elk van beide ouders, op zoveel mogelijk verschillende momenten, kan doorbrengen. Hiertoe behoren ook de alledaagse ‘huis-tuin-en-keuken’ gebeurtenissen. Er bestaat daarom geen aanleiding om de reguliere zorgregeling zoals de rechtbank die in de bestreden beschikking heeft bepaald, aan te passen. Voorts is het niet zo dat de ene vakantieregeling beter of slechter zou zijn dan de andere regeling. Het beste zou zijn als de ouders hierover in gesprek gaan en er zelf uitkomen. Ouders hebben hierin hun eigen ouderlijke verantwoordelijkheid. [de minderjarige] is een slim kind, dat waarschijnlijk meer meekrijgt van de problemen tussen haar ouders dan zij laat merken. Op de momenten dat haar ouders nalaten hun verantwoordelijkheid te nemen, zoals in de informatie-uitwisseling en tijdens de overdracht, kan [de minderjarige] zich daar verantwoordelijk voor gaan voelen en dat is niet in haar belang. Het is aan de ouders om te zorgen dat hun onderlinge problemen worden opgelost en dat [de minderjarige] hier niet mee wordt belast, aldus de raad.

5.5

Het hof overweegt als volgt.

Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Partijen hebben nooit in gezinsverband samengewoond. Vanaf de geboorte van [de minderjarige] is er een ruime zorgregeling geweest. De man is reisleider en was tot de uitbraak van Covid-19 voor zijn werk een deel van het jaar (in de periode van april tot november/december) veel in het buitenland (Azië). In de periodes dat de man niet op reis is, is er altijd ruim contact geweest tussen hem en [de minderjarige] . De vakanties zijn altijd min of meer bij helfte verdeeld door partijen. Ook de grootouders vaderszijde hebben vanaf de geboorte van [de minderjarige] een rol gespeeld bij de zorg voor [de minderjarige] . Sinds [de minderjarige] naar school gaat (oktober 2015), zijn tussen partijen meningsverschillen over de zorgregeling ontstaan. Deze hebben tot de beschikking van 6 maart 2019 geleid, waarin de rechtbank een (eveneens ruime) zorgregeling heeft vastgesteld. Partijen verschillen van mening over de vraag of de uitvoering van deze regeling al dan niet goed is verlopen, maar het hof ziet in de stellingen van partijen noch in de stukken in het dossier aanknopingspunten voor een noodzaak tot beperking van de omvang van de zorgregeling, zoals de vrouw wenst. Vanwege de coronacrisis heeft de man geen werkzaamheden in het buitenland meer kunnen verrichten. Het is nog onduidelijk of, en zo ja wanneer, zijn werkzaamheden als reisleider in het buitenland weer zullen aanvangen. Partijen ervaren [de minderjarige] als een vrolijk en flexibel meisje. Zij heeft veel vriendinnen, met wie zij regelmatig afspreekt. Dat gebeurt ook op de dagen dat zij bij de man in [plaats B] is, zo heeft de man ter zitting in hoger beroep - onweersproken - verklaard. Hij zorgt dan dat hij bezigheden in [plaats A] heeft om de tijd vanaf de speelafspraak tot het vertrek naar [plaats B] te overbruggen. [de minderjarige] neemt deel aan verschillende naschoolse activiteiten, zoals kookles en paardrijden. Tot slot is gebleken dat partijen sinds de bestreden beschikking uitvoer geven aan de daarin bepaalde regeling.

5.6

Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding de door de rechtbank bepaalde zorgregeling te wijzigen. Net als de raad, acht het hof het in het belang van (de ontwikkeling van) [de minderjarige] dat zij elk van haar beide ouders regelmatig ziet en met hen zoveel mogelijk verschillende momenten in haar leven kan meemaken. De door de rechtbank bepaalde zorgregeling komt tegemoet aan dit belang van [de minderjarige] , aangezien zij daarbij zowel haar moeder als haar vader iedere week ziet en bij elk van beiden zowel doordeweeks als in het weekend verblijft. Dat [de minderjarige] , zoals de vrouw heeft aangevoerd, te weinig privacy bij de man heeft en in zijn bed moet slapen heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de man foto’s heeft overgelegd waaruit blijkt dat [de minderjarige] een eigen plek heeft in het appartement van de man (zoals de man heeft toegelicht heeft [de minderjarige] de beschikking over zijn tweepersoonsbed in de slaapkamer en maakt hij zelf gebruik van de slaapbank in de huiskamer als [de minderjarige] bij hem verblijft) en dat de man ter zitting in hoger beroep tevens heeft verklaard vanzelfsprekend rekening te houden met het feit dat als [de minderjarige] gaat puberen zij zeker niet meer bij hem in bed zal willen slapen. Het hof ziet ook geen reden de regeling ten aanzien van de vakanties anders te bepalen dan de rechtbank heeft gedaan, nu [de minderjarige] hierdoor met beide ouders ieder jaar zowel korte als lange vakanties heeft. Bij dit alles neemt het hof mede in aanmerking dat sinds de geboorte van [de minderjarige] altijd een ruime zorgregeling en verdeling van vakanties heeft plaatsgevonden. Voorts weegt mee dat de man speelafspraken en sportactiviteiten van [de minderjarige] faciliteert. Anders dan de vrouw, acht het hof de reisafstand tussen [plaats B] en [plaats A] niet van dien aard dat [de minderjarige] daardoor in haar ontwikkeling en sociale contacten wordt belemmerd en dat dit moet leiden tot beperking van de contacten met de man. Ook het wekelijkse contact met de grootouders vaderszijde op maandagmiddag, in de periodes dat de man in het buitenland is voor zijn werk, zal het hof in stand laten. [de minderjarige] heeft haar grootouders van jongs af aan altijd veel gezien en het is in het belang van [de minderjarige] dat dit contact in stand blijft. Tot slot overweegt het hof dat [de minderjarige] over enige tijd naar de middelbare school zal gaan en in de puberteit zal komen, maar dat daarop niet in deze beslissing vooruit gelopen kan worden omdat de omstandigheden, bijvoorbeeld rond het werk van de man en zijn woonplaats, weer anders kunnen zijn. Naar de man ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, zal hij bovendien rekening houden met de wensen van [de minderjarige] en beseft hij dat zij naarmate zij ouder wordt steeds meer een eigen leven wil leiden waarin mogelijk minder ruimte is voor een ruime zorgregeling zoals die thans geldt. Het staat de ouders uiteraard vrij om op enig moment in onderling overleg opnieuw naar de zorgregeling te kijken, al naar gelang het verloop van de ontwikkeling van [de minderjarige] .

Het voorgaande betekent dat het hof de beschikking waarvan beroep zal bekrachtigen.

5.7

Dit leidt tot de volgende beslissing.

6Beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.G.H. Beckers, C.E. Buitendijk en M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Wildenberg als griffier, en is op 5 oktober 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733