Rechtbank Rotterdam 18-10-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:10145

Datum publicatie20-10-2021
Zaaknummer9231993
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenErfrecht; Opeisen en innen legitieme portie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Inkorting door legitimarissen. Testament wijkt af van uitgangspunt art. 4:87 lid 2 BW dat alle legaten gelijkelijk naar evenredigheid van hun waarde voor inkorting in aanmerking komen. Testament bepaalt dat eerst legaat partner moet worden ingekort. Legaat aan partner is voldoende om tekort te voldoen. Erflater heeft bepaald dat vordering pas opeisbaar wordt na overlijden partner. Inkorting vindt dus wel plaats op moment verdeling. Daarom wordt aan inkorting op andere legataris dan partner niet toegekomen.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9231993 VZ VERZ 21-8841

uitspraak: 18 oktober 2021

beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam

op het verzoek van:

1. [verzoeker 1] ,

wonende te [woonplaats verzoeker 1] ,

2. [verzoeker 2],

wonende te [woonplaats verzoeker 2] ,

3. [verzoeker 3],

wonende te [woonplaats verzoeker 3] ,

verzoekers,

gemachtigde: mr. J.W. Damstra te Apeldoorn,

tegen

[verweerster] ,

in haar hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [naam erflater],

kantoorhoudende te [plaatsnaam] ,

verweerster,

gemachtigde: mr. W.L. Stolk te Rotterdam.

1. De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:

• het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 21 mei 2021;

• de vermeerdering van het verzoek van 27 juli 2021;

• het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 27 augustus 2021;

• de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 6 september 2021;

• de door beide partijen overgelegde pleitnota’s.

2. De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:

2.1

Op 26 oktober 2018 overleed in Albrandswaard [naam erflater] (hierna: ‘erflater)’, geboren in [geboorteplaats erflater] op [geboortedatum erflater] . Verzoekers 1. en 2. zijn twee van de vijf kinderen van erflater. Eén van zijn vijf kinderen is vooroverleden en verzoekster 3. is haar enige dochter en dus een kleinkind van erflater.

2.2

Erflater heeft op 3 juli 2017 zijn testament opgemaakt. Erflater heeft zijn kinderen en hun afstammelingen onterfd en tot zijn enige erfgenamen benoemd: 1. [erfgenaam 1] , 2. [erfgenaam 2] en 3. [erfgenaam 3] . De onder 1. en 2. genoemde stichtingen hebben de nalatenschap verworpen. De onder 3. genoemde stichting heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard.

2.3

Het testament van erflater bepaalt verder, voor zover nu van belang:

B. Legaat geldbedrag

Ik legateer aan mijn partner, vrij van erfbelasting en overige rechten/kosten, een bedrag in geld ter grootte van éénhonderd vijftig duizend euro (€ 150.000,=), zonder bijberekening van rente uit te keren in door de hierna in artikel 6 benoemde bewindvoerder na mijn overlijden vast te stellen maandelijkse termijnen van ten minste éénduizend vijfhonderd euro

(€ 1.500,=) en ten hoogste tweeduizend vijfhonderd euro (€ 2.500,=) per maand, voor het eerst op de eerste dag van de maand volgend op mijn overlijden, doch voor het laatst op de eerste dag van de maand waarin het overlijden van mijn partner plaats heeft.

Artikel 3

Legaat ten behoeve van [legataris X]

Ik legateer, vrij van erfbelasting en overige rechten/kosten, aan [legataris X], een bedrag in geld gelijk aan de ten tijde van mijn overlijden resterende vordering op [legataris X] ter zake van de door mij op zestien juni tweeduizend zestien aan [legataris X] verstrekte geldlening voor de financiering van een registergoed, oorspronkelijk groot éénhonderd vier duizend euro (€ 104.000,=), onder de last om het gelegateerde geldbedrag volledig aan te wenden voor de aflossing van de voormelde geldlening. De hiervoor bedoelde geldleningsovereenkomst is vastgelegd in een onderhandse akte, waarvan een kopie aan deze akte is gehecht. Het is mijn uitdrukkelijke wens dat dit legaat niet bekend wordt gemaakt aan mijn partner, noch aan mijn afstammelingen.

(…)

Artikel 7

Uitdrukkelijke bepalingen

(…)

B. Afwijking inkortingsvolgorde

Voor het geval één of meer legitimarissen aanspraak op hun legitieme portie maken en het hierna onder C bepaalde effect sorteert, zullen als eerste de makingen ten behoeve van mijn partner worden ingekort en wanneer dit niet voldoende mocht blijken te zijn de overige makingen naar evenredigheid.

C. Opschorting opeisbaarheid legitieme

Aan de bij deze uiterste wilsbeschikking ten behoeve van mijn partner gedane makingen en het eventueel ten behoeve van mijn partner overeengekomen verblijvingsbeding verbind ik de voorwaarde, dat de vordering van een legitimaris, voor zover deze ten laste zal komen van de making of de verkrijging krachtens het verblijvingsbeding, eerst opeisbaar is na het overlijden van mijn partner.

2.4

[verweerster] , verweerster, is (uiteindelijk benoemd tot) vereffenaar van de nalatenschap van erflater en wordt hierna ‘vereffenaar’ genoemd. De vereffenaar heeft in de nalatenschap van erflater op 30 april 2021 de rekening en verantwoording en de slotuitdelingslijst neergelegd op de griffie van de rechtbank, zoals voorgeschreven in artikel 4:218 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).

2.5

Het totaal van de legitieme vorderingen van de vijf kinderen van erflater bedraagt

€ 525.304,39. Van dit bedrag kan € 415.479,87 direct aan de legitimarissen worden voldaan. Er is een tekort van € 109.824,52.

3. Het verzoek

3.1

Verzoekers vragen de kantonrechter primair de neergelegde uitdelingslijst niet goed te keuren en de vereffenaar te verplichten het legaat van € 104.000,- ten behoeve van hen in te korten, wat wordt ingekort uit te keren en de uitdelingslijst vervolgens te wijzigen.

3.2

Verzoekers vragen de kantonrechter subsidiair de vereffenaar een aanwijzing (artikel 4:210 lid 1 BW) te geven, in die zin dat zij aan verzoekers op grond van artikel 4:220 lid 4 BW de naam en het adres doorgeeft van degene aan wie erflater op 16 juni 2014 een bedrag van € 104.000,- heeft geleend.

3.3

De vereffenaar voert verweer tegen de verzoeken.

3.4

Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee verzoekers de verzoeken en de vereffenaar het verweer daartegen onderbouwen.

4. De beoordeling

verzoekster 3 niet-ontvankelijk

4.1

Verzoekster 3, [verzoeker 3] , staat onder bewind en moet daarom in rechte vertegenwoordigd worden door haar bewindvoerder (artikel 1:411 lid 1 BW) . De vereffenaar heeft verzoekster en haar gemachtigde daar voorafgaand aan deze procedure op gewezen. Desondanks is de bewindvoerder niet bij deze zaak betrokken. Omdat [verzoeker 3] zelf niet in rechte kan optreden, zal zij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.

woord vooraf

4.2

De kantonrechter zal niet ingaan op de stelling van verzoekers dat de vereffenaar in strijd heeft gehandeld met artikel 4:220 lid 1 BW en artikel 4:7 BW. Verzoekers hebben aan deze stelling immers geen consequenties verbonden en ter zake geen verzoek gedaan. Zij hebben deze stelling overigens pas op de mondelinge behandeling naar voren gebracht, waardoor de vereffenaar hier niet goed op heeft kunnen reageren. Verzoekers hebben hiermee gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde.

verzet uitdelingslijst

4.3

Het saldo van de nalatenschap is onvoldoende om de legitieme porties van de vier nog levende kinderen van erflater en van het kleinkind dat in de plaats treedt van het overleden kind van erflater, volledig te betalen. Er komt een bedrag van € 109.824,52 te kort. Dit tekort moet aangevuld worden door in te korten op de door erflater in zijn testament gedane ‘makingen’, de legaten zoals genoemd onder 2.3 onder B. en in artikel 3.

4.4

Het uitgangspunt van artikel 4:87 lid 2 BW is dat alle legaten gelijkelijk naar evenredigheid van hun waarde voor inkorting in aanmerking komen. Dit is anders als uit het testament iets anders voortvloeit en dat is in deze nalatenschap het geval. In artikel 7 van het testament (zie 2.3) heeft erflater onder B. immers bepaald dat eerst het legaat aan zijn partner moet worden ingekort. Het legaat aan de partner (€ 150.000,-) is voldoende om het tekort van de legitimarissen (€ 109.824,52) te voldoen. De partner hoeft dit bedrag echter niet nu aan de legitimarissen te betalen. Erflater bepaalt in artikel 7 onder C van zijn testament immers dat een vordering van de legitimarissen op zijn partner pas opeisbaar wordt na het overlijden van zijn partner. Verzoekers stellen dat hierdoor de inkorting pas kan plaatsvinden als de partner komt te overlijden. Dit standpunt is echter onjuist. De inkorting vindt wel degelijk op het moment van de verdeling plaats, waardoor de legitimarissen op het moment van de verdeling een vordering op de partner krijgen. De partner hoeft deze vordering echter op dat moment niet te voldoen, omdat erflater heeft bepaald dat deze vordering nog niet opeisbaar is. Erflater heeft in zijn testament gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de wet hem biedt.

4.5

Omdat het legaat aan de partner op het moment van verdeling wel degelijk wordt ingekort en ook voldoende is om het tekort van de legitimarissen te voldoen, wordt aan inkorting van het legaat van legataris X niet toegekomen. Het feit dat de vordering op de partner niet opeisbaar is, leidt niet tot een ander oordeel. Ook in de door verzoekers aangehaalde literatuur wordt niet betoogd dat er in dat geval ingekort kan worden op de andere legataris dan de partner. 1 In de literatuur is men verdeeld over de vraag of in dat geval nog steeds de gehele vordering op de partner niet opeisbaar is. 2 De bezwaren van verzoekers zijn daar echter niet tegen gericht. De kantonrechter ziet overigens in de wet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een deel van de vordering op de partner opeisbaar wordt door de wijziging in de inkortingsvolgorde.

4.6

Verzoekers voeren aan dat uitvoering van het testament in voornoemde zin in strijd is met de redelijkheid en de billijkheid. De kantonrechter ziet dit echter niet. De uitbetaling van waar verzoekers nog recht op hebben duurt langer, of vindt wellicht helemaal nooit plaats), maar dit is hoe erflater het blijkens zijn testament heeft gewild en de wet bood hem de mogelijkheid dit zo te regelen.

4.7

De vereffenaar is gelet op het voorgaande niet gehouden, zoals verzoekers vragen, het legaat aan legataris X van € 104.000,- ten behoeve van hen in te korten. Het verzet tegen de uitdelingslijst is met andere woorden ongegrond. Omdat het verzet ongegrond is, zijn de verzoeken van verzoekers de vereffenaar te verplichten het legaat aan legataris X in te korten en de uitdelingslijst te wijzigen uiteraard ook niet toewijsbaar.

legataris X

4.8

Als verzoekers ooit al recht hebben op de naam en het adres van legataris X, het was immers de uitdrukkelijke wens van erflater dat deze naam niet bekend wordt gemaakt, zij hebben nu ieder geval geen belang bij de bekendmaking daarvan. Hun tekort kan immers volledig worden ingekort op het legaat aan de partner van erflater. Legataris X blijft op dit moment buiten beeld. Legataris X kan, zoals de vereffenaar schrijft in haar verweerschrift (nummer 19) in beeld komen in het geval de partner van erflater overlijdt tussen 1 april 2024 en 1 oktober 2024. Het is nu uiteraard niet te zeggen of dit gaat gebeuren.

4.9

Het subsidiaire verzoek van verzoekers de vereffenaar te verplichten de naam en het adres van legataris X bekend te maken is gelet op het voorgaande niet toewijsbaar.

kosten van de procedure

4.10

Verzoekers zijn de in het ongelijk gestelde partij. Zij worden daarom veroordeeld in de kosten van de procedure. De kantonrechter sluit voor de hoogte van het salaris van de gemachtigde van de vereffenaar aan bij het salaris in een kort geding van gemiddelde complexiteit, te weten € 721,-.

5. De beslissing

De kantonrechter:

- verklaart [verzoeker 3] niet-ontvankelijk in haar verzoek;

- verklaart het verzet tegen de uitdelingslijst ongegrond en wijst het meer of anders verzochte af;

- veroordeelt verzoekers in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van de vereffenaar vastgesteld op € 721,- aan salaris voor haar gemachtigde.

Deze beschikking is gegeven door mr. M. Fiege en uitgesproken op de openbare terechtzitting.

686

1

Handboek voor erfrecht 2020, p. 415 en [naam 1] en [naam 2] , De positie van de legitimaris bij wijziging van de inkortingsvolgorde, WPNR 03/6558.

2

Zie voor een andersluidend standpunt [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] , Hoe schiet ik tekort door het niet wijzigen van de volgorde van inkorting?!, WPNR 04/6580.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733