Rechtbank Oost-Brabant 10-09-2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:4844

Datum publicatie16-09-2021
ZaaknummerC/01/373826 / KG ZA 21-506
ProcedureKort geding
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezagsgeschil 1:253a BW; Omgang en corona;
Familieprocesrecht; Kort geding art. 254 Rv;
Jeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Op dit moment en onder huidige omstandigheden in beginsel geen aanleiding om moeder vakantie naar land buiten Nederland met kind te ontzeggen. Vordering om verv. toestemming echter niet toewijsbaar, omdat deze veel te ruim geformuleerd is. Toewijzing zou betekenen dat moeder vrijbrief krijgt om binnen tijdsbestek van ruim 1,5 maand op door haar te bepalen moment met kind af te reizen naar nog nader door haar te bepalen land buiten Nederland en – mogelijk – buiten Europa. Dit maakt juiste belangenweging niet goed mogelijk.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

zaaknummer / rolnummer: C/01/373826 / KG ZA 21-506

Vonnis in kort geding van 10 september 2021

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [plaats 1] ,

eiseres,

advocaat mr. W.H.A. De Koning te Schijndel,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [plaats 2] ,

gedaagde,

advocaat mr. L.M. Bakker te Rosmalen.

Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding 23 augustus 2021 met acht producties

  • de akte met producties 9 t/m 11 van de zijde van de vrouw

  • de per e-mail ingezonden brief van de zijde van de man met producties 1 t/m 7

  • de mondelinge behandeling die plaats vond op 3 september 2021, vanwege de maatregelen in verband met Covid-19 door middel van een verbinding via Skype.

1.2.

Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter bepaald dat binnen 14 dagen vonnis zal worden gewezen.

2De feiten die in het kader van deze procedure relevant zijn

2.1.

Partijen zijn op 8 juli 2017 met elkaar gehuwd. Tijdens het huwelijk is op [geboortedatum] 2018 de dochter van partijen, [minderjarige] ( [minderjarige] ) geboren. Partijen zijn beiden belast met het gezag over [minderjarige] .

2.2.

Sinds 2019 wonen partijen niet meer samen. Op 24 november 2020 (in de inleidende dagvaarding staat vermeld 24 november 2021, de voorzieningenrechter neemt aan dat dit een schrijffout betreft) heeft de vrouw een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de afdeling Familie en Jeugd van deze rechtbank. Tijdens de mondelinge behandeling verklaarden partijen dat in die procedure nog geen zittingsdatum bekend is.

2.3.

Bij beschikking van 18 maart 2021 heeft de kinderrechter [minderjarige] op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming met ingang van 18 maart 2021 onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: JBB) voor de duur van twaalf maanden.

2.4.

De vrouw heeft van 14 tot en met 21 juli 2021 een vakantie met [minderjarige] naar Griekenland geboekt. Bij e-mailbericht van 30 juni 2021 (productie 1 van de man) gericht aan de man heeft de vrouw toestemming aan de man gevraagd om met [minderjarige] naar Griekenland af te reizen.

2.5.

De man heeft aanvankelijk jegens de vrouw geen bezwaar geuit omtrent de door haar voorgenomen vakantie, maar hij is hier later op terug gekomen. In een e-mailbericht van 6 juli 2021 heeft hij aan de vrouw laten weten dat hij het een onveilig idee vindt als de vrouw alleen met [minderjarige] op vakantie gaat.

Bij e-mail van 8 juli 2021 heeft de man weer aan de vrouw medegedeeld dat hij het onveilig vindt als de vrouw alleen met [minderjarige] reist en dat hij daarom het toestemmingsformulier niet zal ondertekenen.

2.6.

Bij e-mailbericht van 8 juli 2021 gericht aan beide ouders heeft [A] , medewerker bij JBB, in reactie op de door de man richting JBB geuite zorgen over de voorgenomen vakantie van de vrouw met [minderjarige] naar het buitenland, medegedeeld – voor zover van belang – dat er bij JBB geen zorg is (productie 11 van de vrouw).

2.7.

Op 13 juli 2021 heeft de man opnieuw een e-mailbericht aan de vrouw gestuurd waarin hij aangeeft dat behalve zijn twijfels over de gemoedstoestand van de vrouw ook de situatie in Griekenland op dat moment rondom corona maakt dat hij bezwaar tegen heeft als de vrouw (alleen) met [minderjarige] naar Griekenland reist.

2.8.

Desalniettemin is de vrouw op 14 juli 2021 met [minderjarige] naar het vliegveld in Eindhoven gegaan. Naar aanleiding van een telefonische melding door de man aan de marechaussee te Eindhoven Airport is de vrouw samen met [minderjarige] uit de rij voor de douane gehaald. De vrouw bleek een toestemmingsformulier bij zich te hebben waarop de persoonlijke gegevens van de man waren gedrukt en waarop een handtekening met de naam van de man was gezet. De man heeft verklaard dat hij geen toestemmingsformulier heeft ondertekend en dat de handtekening op het formulier vervalst is.

2.9.

De man heeft op 14 juli 2021 mede namens [minderjarige] aangifte bij de politie gedaan tegen de vrouw van onttrekking aan het ouderlijk gezag van [minderjarige] , van identiteitsfraude en van valsheid in geschrifte (proces-verbaal van 14 juli 2021, productie 2 van de man).

2.10.

JBB heeft met ingang van 9 augustus 2021 aan partijen de volgende zorgregeling opgelegd:

- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de vrouw.

- [minderjarige] verblijft om het weekend (in de oneven weken) bij de man van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur waarbij de man [minderjarige] ophaalt bij de gastouder en [minderjarige] zondag weer thuis brengt;

- [minderjarige] verblijft in de even weken op dinsdag van 8.30 uur tot 18.30 uur bij de man. De vrouw brengt [minderjarige] naar de man en de man brengt [minderjarige] naar huis.

De omgang tussen [minderjarige] en de man vindt plaats onder begeleiding van de partner van de man, dan wel zijn ouders of zijn broers.

2.11.

Bovenstaande zorgregeling heeft JBB vastgesteld in afwachting van de beslissing van de kinderrechter op het op 16 augustus 2021 ingediende verzoek van JBB tot het vaststellen van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken ten behoeve van [minderjarige] .

3Het geschil

3.1.

De vrouw vordert:

  • aan haar vervangende toestemming te verlenen om in de periode van 6 september 2021 tot en met 31 oktober 2021 met [minderjarige] naar Aruba, Curaçao, of Bonaire, dan wel een ander buiten Nederland gelegen land te reizen gedurende maximaal 10 dagen en met de verplichting om de exacte vakantiebestemming op voorhand aan de man kenbaar te maken;

  • aan haar vervangende toestemming te geven om een paspoort voor [minderjarige] aan te vragen;

  • te bepalen dat de man een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag(deel) dat hij bovenstaande vorderingen niet nakomt, tot een maximum van € 25.000,-;

  • een in goede justitie te bepalen beslissing te nemen;

  • de man te veroordelen in de proceskosten.

3.2.

Aan bovenstaande vorderingen heeft de vrouw – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.

De man heeft geen enkele valide reden om toestemming voor de vakantie van de vrouw met [minderjarige] te weigeren. JBB heeft ook aangegeven dat er aan de zijde van [minderjarige] dan wel de vrouw geen belemmering is die reizen in de weg zou staan. De vrouw heeft haar vordering ruim geformuleerd met betrekking tot het gebied waar zij naar toe wenst te reizen omdat zij rekening zal moeten houden met eventuele maatregelen in verband met Covid-19 en zij heeft haar vordering tevens ruim geformuleerd in tijd omdat zij flexibel wenst te zijn met boeken zodat zij kan reageren op aanbiedingen. Omdat de vrouw met [minderjarige] buiten Europa wenst te reizen heeft zij een paspoort voor [minderjarige] nodig.

3.3.

De man voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Vooruitlopend daarop kan de voorzieningenrechter in kort geding in spoedeisende zaken een ordemaatregel geven, waarbij de voorzieningenrechter evenals de rechter in de bodemprocedure de belangen van de minderjarige tot uitgangspunt neemt.

4.2.

Het geschil in deze procedure gaat over de wens van de vrouw om ergens in de komende anderhalve maand met [minderjarige] 10 dagen buiten Nederland op vakantie te gaan.

Dat een vertrek en een verblijf voor vakantie in het buitenland samen met haar moeder in strijd zou zijn met de belangen van [minderjarige] is niet gebleken. De stelling van de man dat de vrouw labiel zou zijn waardoor de veiligheid van [minderjarige] in het geding zou komen indien de vrouw alleen met haar op vakantie zou gaan, is weersproken door de vrouw en vindt geen steun in de door de man overgelegde stukken. Ook de JBB-medewerker [A] , die deel heeft genomen aan de mondelinge behandeling via Skype, heeft op de vraag van de voorzieningenrechter naar zijn reactie aangegeven dat er volgens JBB geen belemmering is voor de vrouw om met [minderjarige] naar het buitenland op vakantie te gaan.

Het praktische bezwaar dat er vanwege het strafrechtelijk onderzoek tegen de vrouw naar aanleiding van de door de man gedane aangifte een reisverbod geldt, is pas bij de mondelinge behandeling namens de man naar voren gebracht en niet nader onderbouwd. De voorzieningenrechter gaat daarom aan dit bezwaar voorbij.

4.3.

Bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat er op dit moment en onder de huidige omstandigheden in beginsel geen aanleiding is om de vrouw een vakantie naar een land buiten Nederland met [minderjarige] te ontzeggen.

De vordering van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen kan echter niet worden toegewezen omdat deze veel te ruim geformuleerd is. Toewijzing zou betekenen dat de vrouw een vrijbrief krijgt om binnen een tijdsbestek van ruim1,5 maand op een door haar te bepalen moment met [minderjarige] af te reizen naar een nog nader door haar te bepalen land buiten Nederland en – mogelijk – buiten Europa. De voorzieningenrechter wil best aannemen dat de vrouw met de keuze voor de vakantieperiode en -bestemming ook zal nagaan of haar keuze geschikt is voor [minderjarige] maar bij de beoordeling van de vordering tot het verlenen van vervangende toestemming moet de voorzieningenrechter naast de belangen van [minderjarige] ook die van de man als vader van [minderjarige] mee wegen en op dit moment is in onvoldoende mate te overzien of er aan de zijde van [minderjarige] dan wel van de man in de komende 1,5 maand belangen opspelen die zich tegen een vakantie naar het buitenland verzetten. Deze onzekerheid geldt temeer nu de vrouw te kennen heeft gegeven dat zij bij voorkeur met [minderjarige] naar een land buiten Europa af reist.

4.4.

Nu de vordering onder 1 wordt afgewezen heeft de vrouw geen (spoedeisend) belang bij toewijzing van de vordering voor vervangende toestemming voor het aanvragen van een paspoort voor [minderjarige] waarmee zij naar een land buiten Europa kan reizen, zodat ook deze vordering wordt afgewezen.

Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2021.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733