Rechtbank Amsterdam 25-08-2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4730

Datum publicatie14-09-2021
ZaaknummerC/13/690869 / FA RK 20-6449
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenAlimentatie;
IPR familierecht; Rechtsmacht en IPR bij kinderalimentatie; Toepasselijk recht en IPR bij kinderalimentatie;
Familieprocesrecht; Informatie / exhibitieplicht (843a Rv)
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verzoek ex art. 431 Rv: erkenning Israëlische alimentatiebeslissing. Nederlandse rechter rechtsmacht (art. 3 Rv). Nederlands recht toepasselijk. Ten aanzien van Israël geen relevant verdrag omtrent erkenning en tenuitvoerlegging van alimentatiebeslissingen van kracht, dus nieuwe procedure in Nederland (art. 431 lid 2 Rv). Voldaan aan criteria Gazprom arrest.1 Onbevoegd ten aanzien van verzoek met betrekking tot de kinderbijdrage, nu geschil ter beoordeling voorligt bij Israëlische rechter (art. 12 Rv).

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd

zaaknummer / rekestnummer: C/13/690869 / FA RK 20-6449 (JE/CS)

Beschikking van 25 augustus 2021 betreffende erkenning buitenlandse beslissing ex artikel 431 Burgerlijke Rechtsvordering

in de zaak van:

[de vrouw] ,

wonende te Israël ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. J.C.M. Groenestijn te Amsterdam.

1De procedure

1.1.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het verzoek van de vrouw, ingekomen op 11 september 2020;

  • het aanvullend verzoek (wijziging/vermeerdering) van de vrouw, inkomen op 26 november 2020;

  • het verweerschrift van de man, ingekomen op 27 november 2020;

  • de brieven met bijlagen van de vrouw van 23 juni 2021;

  • de akte aanvullende zelfstandige (tegen)verzoeken tevens houdende akte indienen nadere producties, ingekomen op 25 juni 2021;

  • de brief met bijlage van de vrouw van 28 juni 2021;

  • het incidenteel verzoek van de vrouw van 28 juni 2021;

  • de brief met bijlagen van de vrouw van 30 juni 2021;

  • aanvulling op incidenteel verzoek van de vrouw, ingekomen op 1 juli 2021 tevens partieel verweerschrift tegen de tegenverzoeken van 25 juni 2021;

  • de brief van de man van 1 juli 2021;

  • de brief met bijlage van de vrouw van 1 juli 2021;

  • de brief met bijlage van de vrouw van 2 juli 2021;

  • het verweerschrift van de man op incidentele verzoek tevens verweer op ingediende stukken, ingekomen op 5 juli 2021.

1.2.

De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 6 juli 2021.

Verschenen zijn: partijen met hun advocaten, waarbij de vrouw is verschenen via een digitale verbinding (beeldbellen). Van zowel de zijde van de man als van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities voorgedragen en overgelegd.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn gehuwd op 26 december 2001. Hun huwelijk is op 11 december 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 31 oktober 2019 in de registers van de burgerlijke stand.

2.2.

Uit het huwelijk zijn geboren:

  • [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,

  • [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006;

  • [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007;

  • [minderjarige 4], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2010.

2.3.

De minderjarigen verblijven sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw.

2.4.

Bij vonnis van 13 januari 2020 heeft de rechtbank in Israël (hierna: Israëlische uitspraak) bepaald dat (beknopt weergegeven):

  1. de man ingang van 3 juli 2019 tijdelijk voor de vier minderjarigen van partijen NIS 4000 (ongeveer gelijk aan € 1.000,-), inclusief woning- en woningkosten, aan de vrouw dient te betalen;

  2. partijen de educatieve uitgaven van de kinderen gelijkelijk dienen te delen, waarbij rekening wordt gehouden met de beurs waar de vrouw recht op heeft, en daarnaast dient de man de direct vereiste kosten te dragen voor de financiering van het collegegeld van de educatieve instellingen van de kinderen, tot in elk geval een bedrag van maximaal NIS 900 per maand (ongeveer gelijk aan € 226,-- per maand) en wanneer verdere instructies worden gegeven, indien nodig, later in het vervolg van de procedure;

  3. partijen naast de tijdelijke kinderbijdrage in dit stadium gelijke delen van de uitzonderlijke medische kosten van de minderjarigen op zich nemen, die niet door de staat of een verzekering worden gedekt;

  4. e ingangsdatum van de door de man te betalen kinderbijdrage zal 3 juli 2019 (de datum van indiening van het verzoek van de vrouw) zijn en de kinderbijdrage zal telkens voor de 10e van de maand worden betaald, waarbij de eerste betaling, rekening houdend met de datum van de beslissing zal worden gedaan op 21 januari 2020;

  5. de man de eerder opgebouwde verschillen van de kinderbijdrage, na aftrek van de reeds betaalde kinderbijdrage, in 12 geïndexeerde en gelijke maandelijkse termijnen dient te betalen.

2.5.

Uit het slot van de Israëlische uitspraak blijkt dat de behandeling van de definitieve kinderbijdrage is aangehouden tot de volgende mondelinge behandeling van 17 mei 2020 en dat partijen is verzocht om uiterlijk voor 5 mei 2020 hun meest recente inkomensgegevens bij de Israëlische rechter in te dienen.

2.6.

De man heeft de Belgische nationaliteit. De vrouw heeft de Israëlische en de Nederlandse nationaliteit.

3Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek

3.1.

De vrouw verzoekt thans:

  • de man te veroordelen op de voet van artikel 431 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) tot hetgeen in de Israëlische uitspraak d.d. 13 januari 2020 is bepaald;

  • de man te veroordelen aan de vrouw een gebruiksvergoeding met betrekking tot de (voormalig) echtelijke woning aan [adres] te bepalen, groot € 1.500,- per maand met ingang van 5 januari 2017, althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum totdat de man uit de echtelijke woning is vertrokken of deze heeft overgenomen;

  • de man te veroordelen over te gaan tot deponering ter griffie van de in het lichaam van haar processtuk d.d. 28 juni 2021 aangeduide bescheiden, dan wel kopieën daarvan, althans in ieder geval, dat de rechtbank in goede justitie de wijze van inzage of afschrift zal bepalen, dit alles binnen vijf dagen na betekening van de beschikking,

een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens.

3.2.

De man voert verweer en verzoekt:

Ten aanzien van de alimentatie

I. de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar verzoeken af te wijzen.

PRIMAIR:

II. te bepalen dat de man € 250,- per kind per maand en dus € 1.000,- per maand (hetgeen gelijk staat aan 4.000 NIS) in totaal voor alle kinderen samen dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;

III. te bepalen dat de indexering plaatsvindt conform Israëlisch recht;

IV. te bepalen dat de alimentatieplicht eindigt met het bereiken van het 18e levensjaar. Gaat het kind na het 18e levensjaar in dienst van het leger of community service doen (sherut leumi) of Mechina kdam tzvait of misrasha doen dan wordt de kinderalimentatie gedurende de periode dat het kind 18 tot 21 is en zolang de (sherut leumi) of het leger of Mechina kdam tzvait of misrasha voortduurt doorbetaald maar wel verlaagd naar 30% van € 250,- per kind, zijnde € 75,- per kind;

V. te bepalen dat jaarlijks op 1 januari van ieder jaar, voor het eerst op 1 januari 2022, wordt bezien hoeveel 4000 NIS omgerend in euro’s is. In 2022 wordt maandelijks het bedrag overgemaakt conform de koers van 1 januari 2022. Dit proces herhaalt zich ieder jaar;

VI. te bepalen dat de kinderalimentatie ingaat per 3 juli 2019;

VII. te bepalen dat de man over de maanden juli 2019 t/m april 2021 (16 maanden 590 en 6 maanden 600) = € 13.040,- zal betalen in verband met een achterstand, aangezien de man vanaf juli 2019 € 410,- per maand heeft betaald (op 6 maanden na, de man heeft 6 maanden € 400,- betaald);

VIII. te bepalen dat de man het onder VII genoemde bedrag dient te betalen binnen zeven dagen nadat de in deze af te geven beschikking in gezag van gewijsde is gegaan;

SUBSIDIAIR

IX. te bepalen dat de man aan de vrouw dient te betalen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen kinderalimentatie op basis van een alimentatieberekening waarbij rekening wordt gehouden met de wel door de man maar niet door de vrouw ingediende inkomensgegevens, zulks met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;

Ten aanzien van de echtelijke woning

X. de (wijze van) verdeling vast te stellen conform het voorstel van de man;

een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4De beoordeling

Verzoek artikel 431 Rv

Standpunten partijen

4.1.

De vrouw heeft haar verzoek gebaseerd op artikel 431 lid 2 Rv. Zij legt aan haar verzoek ten grondslag dat de Israëlische uitspraak in Nederland moet worden erkend en ten uitvoer kan worden gelegd, omdat aan de in de rechtspraak in het kader van artikel 431 lid 2 Rv ontwikkelde criteria is voldaan.

4.2.

De man voert verweer en verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen. De man stelt dat niet is voldaan aan alle in de rechtspraak ontwikkelde criteria (concreet de voorwaarden (ii) en (iii)), zodat de Israëlische uitspraak niet voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komt.

De man stelt dat Israëlische uitspraak niet tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. De man voert hiertoe – kort weergegeven – aan dat het beginsel van een redelijk termijn ex artikel 6 EVRM in Israël niet is gewaarborgd. In Israël zijn er geen wettelijke termijnen waarbinnen de rechtbank een beslissing moet nemen. Het alimentatieverzoek is door de vrouw in januari 2019 ingediend. Pas een jaar later is er slechts een voorlopige alimentatiebeschikking afgegeven en er is nog steeds geen definitieve beslissing over de kinderalimentatie genomen.

Ook stelt de man dat de Israëlische uitspraak in strijd is met de Nederlandse openbare orde. De man voert hiertoe aan dat er een groot verschil bestaat tussen het Nederlandse alimentatiesysteem en het Israëlische alimentatiesysteem. De in Israël vastgestelde behoefte is veel te hoog vastgesteld en niet in overeenstemming met de Nederlandse wettelijke maatstaven. Daarnaast is de vastgestelde alimentatie zodanig hoog dat de man niet in staat is om aan die verplichting te kunnen voldoen.

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.3.

Het verzoek is gebaseerd op artikel 431 Rv. Genoemd artikel bepaalt dat, behoudens het bepaalde in de artikelen 985‑994 Rv, beslissingen door vreemde rechters gegeven niet binnen Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd en dat de gedingen opnieuw bij de Nederlandse rechter kunnen worden behandeld en afgedaan.

4.4.

Gelet op de formulering van artikel 431 Rv is de zaak naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden met een verzoekschrift ingeleid. Op grond van artikel 3 Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht, nu de man zijn woonplaats in Nederland heeft. De rechtbank zal op het verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.

Juridisch kader

4.5.

Ingevolge artikel 431 lid 1 Rv kunnen beslissingen die zijn gegeven door de rechter van een vreemde staat niet in Nederland ten uitvoer worden gelegd, tenzij deze tenuitvoerlegging haar grondslag vindt in een verdrag of een wettelijke bepaling, zoals bedoeld in artikel 985 dan wel 994 Rv.

Een rechterlijke beslissing afkomstig uit een land ten aanzien waarvan geen relevant verdrag omtrent erkenning en tenuitvoerlegging van alimentatiebeslissingen van kracht is - zoals in dit geval Israël - kan niet via de exequaturprocedure voorzien in artikel 431 lid 1 in combinatie met 985 en volgende Rv worden erkend en ten uitvoer worden gelegd. In dat geval brengt artikel 431 lid 2 Rv in beginsel mee dat in Nederland een nieuwe procedure wordt gevoerd, waarin de rechter wordt gevraagd om aan die buitenlandse beslissing gezag toe te kennen dan wel, indien deze beslissing niet voor erkenning in aanmerking komt, een beslissing te geven die overeenkomt met de buitenlandse beslissing.

4.6.

Uit HR 26 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2838, Gazprom) volgt dat een buitenlandse beslissing van rechtswege moet worden erkend, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is;

  2. de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging;

  3. de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde;

  4. de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.

Inhoudelijke beoordeling

4.7.

Met partijen is de rechtbank van oordeel dat de bevoegdheid van de Israëlische rechter berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is en dat de Israëlische beslissing niet onverenigbaar is met een beslissing dat hetzelfde onderwerp betreft van de Nederlandse rechter. In geschil is of voldaan is aan de voorwaarden (ii) en (iii).

Voorwaarde (ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging

4.8.

De rechtbank is van oordeel dat de beslissing van de Israëlische rechter tot stand is gekomen na een behoorlijke rechtspleging. De omstandigheid dat er pas na een jaar een tijdelijke kinderalimentatie is vastgesteld en er nog geen definitieve beslissing is genomen, welke mogelijk ook zijn oorzaak vindt in de proceshouding van partijen, maakt niet dat de beslissing van de Israëlische rechter die heeft geleid tot de uitspraak van 13 januari 2020 niet tot stand is gekomen na een behoorlijke rechtspleging. Ook is niet gesteld of gebleken waarom de beslissing van de Israëlische rechter anderszins niet tot stand is gekomen na een behoorlijke rechtspleging. De man heeft zijn stelling dat geen sprake was van een behoorlijke rechtspleging, na betwisting van die stelling door de vrouw, onvoldoende onderbouwd.

Voorwaarde (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde

4.9.

Ten aanzien van het derde vereiste voor erkenning, is de rechtbank van oordeel dat dat uitvoering van de Israëlische uitspraak niet in strijd is met de openbare orde. De rechtbank stelt voorop dat deze toets restrictief dient te worden uitgelegd, juist ter voorkoming dat procedures inhoudelijk opnieuw worden gevoerd. Een buitenlandse uitspraak is slechts in uitzonderlijke gevallen in strijd met de openbare orde. Het (enkele) feit dat de Israëlische rechter andere criteria heeft om de hoogte van een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van kinderen vast te stellen betekent niet dat sprake is van strijd met de openbare orde (zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 december 2019, ECLI:NL:GHARL:2018:10970). Daarbij komt dat de man geenszins heeft aangetoond dat hij geen draagkracht zou hebben de in Israël vastgestelde bijdrage te voldoen.

4.10.

Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het al dan niet bestaan van overeenstemming buiten rechte tussen partijen over de kinderalimentatie (hetgeen tussen partijen uitdrukkelijk in geschil is) er niet aan in de weg staat te beslissen op het verzoek van de vrouw op grond van art. 431 Rv.

Voorlopige beslissing

4.11.

Tot slot heeft de man naar voren gebracht dat de Israëlische beslissing niet vatbaar is voor erkenning en tenuitvoerlegging nu deze beslissing slechts een voorlopige beslissing behelst waarbij een voorlopige alimentatie is vastgesteld. De rechtbank gaat hieraan voorbij en overweegt dat ook een voorlopige beslissingen (zoals in Nederland de voorlopige voorzieningen) voor executie vatbaar zijn en moeten kunnen zijn. De rechtbank overweegt hierbij dat het in het belang van de minderjarigen is dat betaling van een (in het buitenland) vastgestelde bijdrage bestemd voor de kosten van hun opvoeding en verzorging afgedwongen moet kunnen worden.

4.12.

De rechtbank ziet geen aanleiding om voorwaarden te verbinden aan de executie van de voorlopige uitspraak. Indien er na een definitieve beslissing van de Israëlische rechter ten onrechte nog op basis van de voorlopige beslissing wordt geëxecuteerd, dan staat de mogelijkheid van een executie kort geding open. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat partijen uiteraard eerst met elkaar in overleg dienen te treden alvorens weer de gang naar de rechter te bewandelen.

Slotsom

4.13.

Nu naar het oordeel van de rechtbank de Israëlische uitspraak voldoet aan de genoemde voorwaarden komt het verzoek van de vrouw als na te melden voor toewijzing in aanmerking.

Verzoek gebruiksvergoeding en verdeling (spoorwissel)

4.14.

Bij het aanvullend verzoek van de vrouw, ingekomen op 26 november 2020 heeft de vrouw verzocht de man te veroordelen aan de vrouw een gebruiksvergoeding met betrekking tot de (voormalig) echtelijke woning aan [adres] te bepalen.

4.15.

Bij akte aanvullende zelfstandige (tegen)verzoeken tevens houdende akte indienen nadere producties van de man, ingekomen op 25 juni 2021 heeft de man onder meer de wijze van verdeling van de echtelijke woning van partijen verzocht.

4.16.

Anders dan de vrouw respectievelijk de man meent, dient een procedure als door haar respectievelijk hem beoogd niet aanhangig te worden gemaakt door middel van een verzoek(schrift), maar door middel van een exploot van dagvaarding. Gelet op het bepaalde in artikel 69 Rv zal daarom worden beslist als hierna vermeld. Daarbij zal de man zijn vordering met betrekking tot de verdeling van de woning zoals ingediend op 25 juni 2021 in reconventie kunnen vorderen. Mocht de vrouw haar vordering niet aanbrengen als na te melden, dan dient de man ervoor zorg te dragen zijn vordering met betrekking tot de verdeling van de woning in conventie te vorderen als na te melden.

4.17.

Voor de goede orde wordt de vrouw er nu reeds op gewezen dat zij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering als het hierna te noemen exploot van oproeping niet (tijdig) wordt overgelegd en de gedaagde partij niet in het geding verschijnt.

Verzoek kinderalimentatie

4.18.

Reeds eerder heeft de rechtbank zich in het kader van de echtscheidingsprocedure onbevoegd verklaard kennis te nemen van het verzoek met betrekking tot de kinderalimentatie aangezien dit geschil ter beoordeling voorligt bij de Israëlische rechter. De rechtbank heeft destijds overwogen dat

uit art. 12 Rv blijkt dat indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning, en in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling van de zaak op grond van dit artikel kan aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Voorts blijkt uit dit artikel dat indien de voornoemde beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, de Nederlandse rechter zich onbevoegd dient te verklaren.

4.19.

Ook in deze procedure zal de rechtbank zich, met inachtneming van het voorgaande, onbevoegd verklaren kennis te nemen van dit verzoek aangezien het geschil met betrekking tot de kinderalimentatie nog steeds ter beoordeling voorligt van de Israëlische rechter.

Verzoek artikel 843a en/of 843b Rv

4.20.

Voor zover dit verzoek van de vrouw ziet op de vordering met betrekking tot de gebruiksvergoeding dan zal dit verzoek beoordeelt dienen te worden in het kader van de dagvaardingsprocedure. Voor zover het ziet op de kinderalimentatie wordt dit verzoek – gelet op het voorgaande – afgewezen.

Proceskosten

4.21.

Gelet op de aard van het geschil zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen in het kader van deze verzoekschriftprocedure compenseren.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

veroordeelt de man tot hetgeen in de Israëlische uitspraak d.d. 13 januari 2020 is bepaald, van welke uitspraak een fotokopie, alsmede een fotokopie van de Nederlandse vertaling daarvan, aan deze beschikking is gehecht;

5.2.

verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.3.

verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek van de man met betrekking tot de kinderbijdrage;

5.4.

wijst af het verzoek van de vrouw met betrekking tot artikel 843a en/of 843v Rv voor zover dit ziet op de verzoekschriftprocedure;

5.5.

bepaalt dat elk der partijen in deze verzoekschriftprocedure de eigen proceskosten draagt;

5.6.

beveelt dat de vrouw op haar kosten overgaat tot verbetering of aanvulling van het aanvullend verzoek van de vrouw, inkomen op 26 november 2020;

5.7.

verwijst de zaak hiertoe naar de rolzitting van 22 september 2021 te 10:00 uur;

5.8.

beveelt de vrouw om de man met inachtneming van de wettelijke termijnen tegen de hiervoor genoemde datum en tijd te dagvaarden onder betekening van deze beslissing en van het verzoek(schrift) en het exploot van dagvaarding uiterlijk één dag eerder dan voornoemde roldatum ter inschrijving op de rol aan de griffie aan te bieden;

5.9.

beveelt de man – voor zover de vrouw niet overgaat tot hetgeen is opgenomen in 5.8 – om de vrouw met inachtneming van de wettelijke termijnen tegen de hiervoor genoemde datum en tijd te dagvaarden onder betekening van deze beslissing en van het verzoek(schrift) en het exploot van dagvaarding uiterlijk één dag eerder dan voornoemde roldatum ter inschrijving op de rol aan de griffie aan te bieden;

5.10.

beveelt dat de procedure in de stand waarin deze zich bevindt zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;

5.11.

stelt de vrouw (en voor zover nodig de man) in de gelegenheid haar (zijn) stellingen zo nodig aan te passen op de voor de dagvaardingsprocedure toepasselijke procesregels.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.H.J. Evers, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.K. Soeters, griffier, op 25 augustus 2021 1

1

Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).
Het beroep moet worden ingesteld:
- door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

Jurisprudentie 1

Hoge Raad 26-09-2014, ECLI:NL:HR:2014:2838


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733