Rechtbank Limburg 11-08-2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:6470

Datum publicatie03-09-2021
ZaaknummerC/03/279457 / HA ZA 20-338
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMaastricht
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenErfrecht; Beneficiaire aanvaarding; Legitieme portie; Recht op informatie; Procederen nalatenschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De nalatenschap is beneficiair aanvaard waardoor deze moet worden vereffend (art. 4:202 BW ). Uit art. 4:149 lid 1 sub d BW volgt dat dan de taak van de executeur eindigt. Daarom kan [gedaagde sub 2] niet ex art. 4:78 BW in zijn hoedanigheid van executeur worden aangesproken ter verkrijging van de informatie die eiser nodig heeft om zijn legitieme portie te kunnen berekenen. Evenmin pro se. Als het al juist zou zijn dat [gedaagde sub 2] “er een potje van heeft gemaakt” kan dat niet leiden tot een ander oordeel.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer / rolnummer: C/03/279457 / HA ZA 20-338

Vonnis van 11 augustus 2021

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eiser,

advocaat mr. A.B. Sluijs te 's-Gravenhage,

tegen

1 [gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

2. [gedaagde sub 2],

wonende te [woonplaats 3] ,

gedaagden,

advocaat mr. J.P.M. Bergmans te Maastricht.

Eiser wordt hierna [eiser] genoemd. Gedaagden worden apart [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd en gezamenlijk [gedaagden]

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding,

  • de conclusie van antwoord,

  • de rolbeslissing van 7 oktober 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,

  • de akte, tevens houdende een vermeerdering van eis van [eiser] ,

  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 2 juni 2021,

  • het rolbericht van [gedaagden] ,

  • het rolbericht van [eiser] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

Op [overlijdensdatum] is de heer [erflater] , hierna: erflater, overleden. [eiser] is een van de drie kinderen van erflater.

2.2.

Erflater was op het moment van zijn overlijden met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd met [gedaagde sub 1] . In artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden zijn erflater en [gedaagde sub 1] het volgende overeengekomen over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden in geval van overlijden van een van de echtgenoten:

A. Einde van het huwelijk door overlijden

1. Ingeval het huwelijk door overlijden wordt ontbonden, vindt er verrekening van de vermogens van de echtgenoten plaats zo, dat de langstlevende en de rechtverkrijgenden van de overleden echtgenoot gerechtigd zijn tot een waarde gelijk aan die, waartoe zij gerechtigd zouden zijn indien tussen de echtgenoten gedurende hun huwelijk de wettelijke gemeenschap van goederen had bestaan.

2. De verrekening heeft plaats naar de toestand ten tijde van de ontbinding van het huwelijk.

De beschrijving van de vermogens zal plaatshebben binnen zes maanden na ontbinding van het huwelijk.

3. Het vermogen van ieder van de echtgenoten bestaat uit het saldo van zijn bezittingen en schulden, waarbij het vermogen van de langstlevende dient te worden vermeerderd met de te zijnen laste komende en tijdens het huwelijk betaalde premies en koopsommen alsmede de daarover berekende wettelijke rente. (…).

2.3.

Bij testament verleden voor [naam notaris] , notaris te [vestigingsplaats] , heeft erflater [gedaagde sub 1] tot zijn enige en algehele erfgename benoemd. Daarnaast heeft erflater [gedaagde sub 2] tot executeur van zijn nalatenschap benoemd.

2.4.

[gedaagde sub 1] heeft de nalatenschap van erflater bij akte van 9 maart 2016, opgemaakt ter griffie van de rechtbank Limburg, beneficiair aanvaard.

2.5.

De rechtbank heeft bij brief van 6 juli 2016 bericht geen aanleiding te zien om aanwijzingen aan de vereffenaar te geven of bijzondere verplichtingen op te leggen.

2.6.

Bij arrest van 26 maart 2019 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch [gedaagde sub 2] pro se veroordeeld tot betaling van € 8.346,90, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2016 tot de dag van betaling, aan [naam ex-echtgenote] . [naam ex-echtgenote] is de ex-echtgenote van erflater en de moeder van [eiser] . Zij heeft [gedaagde sub 2] zowel pro se als in zijn hoedanigheid van executeur in rechte betrokken in verband met een aanspraak op de nalatenschap.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  • [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om op strafe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 voor elke dag of dagdeel dat door [gedaagden] niet aan het bevel wordt voldaan, [eiser] inzage te verschaffen in en afschriften te verstrekken van de in de dagvaarding onder de punten 35 tot en met 58 genoemde bescheiden, meer in het bijzonder de bescheiden zoals onder 1 in het petitum opgesomd,

  • op grond van de door [gedaagden] verstrekte informatie, dan wel als de verzochte en benodigde informatie om de legitieme te kunnen vaststellen ontbreekt, de legitieme portie in de nalatenschap van erflater vaststelt op een bedrag van € 31.250,00 of op zoveel meer of minder als de rechtbank juist acht, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van overlijden van erflater, tot aan de dag van algehele voldoening,

  • [gedaagden] hoofdelijk des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 6.775,00 te betalen althans een door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag ter zake buitengerechtelijke (incasso)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf de dag van het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,

  • [gedaagden] hoofdelijk des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt tot vergoeding van de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,

  • [gedaagden] hoofdelijk des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt te veroordelen tot vergoeding van het nasalaris, te begroten op € 131,00 zonder betekening en € 199,00 met betekening.

3.3.

[gedaagden] voeren verweer tegen toewijzing van de vorderingen.

3.2.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4De beoordeling

Toewijsbaarheid van de vorderingen jegens [gedaagde sub 2] .

4.1.

[gedaagde sub 2] is in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap en pro se gedagvaard. [gedaagde sub 1] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. Dit brengt mee dat deze op grond van artikel 4:202 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) moet worden vereffend. Uit artikel 4:149 lid 1 sub d volgt dat de taak van de executeur eindigt in het geval de nalatenschap moet worden vereffend. Hoewel uit artikel 4:150 BW volgt dat de beëindiging van de taak van de executeur niet altijd tot gevolg heeft dat zijn beheer automatisch eindigt, is dat hier wel het geval (Asser / Perrick 4 2017/700). Gelet hierop kan [gedaagde sub 2] niet op de voet van artikel 4:78 BW in zijn hoedanigheid van met de beheer van de nalatenschap belaste executeur worden aangesproken ter verkrijging van de informatie die [eiser] als legitimaris nodig heeft om zijn legitieme portie te kunnen berekenen.

4.2.

Ook valt niet in te zien op grond waarvan [gedaagde sub 2] pro se gehouden zou zijn tot verstrekking van die informatie aan [eiser] . Als het al juist zou zijn dat [gedaagde sub 2] “er een potje van heeft gemaakt” kan die omstandigheid niet leiden tot een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [gedaagde sub 2] als gevolmachtigde van [gedaagde sub 1] de op haar als vereffenaar rustende taken vervult. De in dit kader aan te spreken persoon is dan immers de volmachtgever [gedaagde sub 1] . Daarom zal de vordering voor zover die ertoe strekt dat [gedaagde sub 2] in zijn hoedanigheid van executeur dan wel pro se wordt veroordeeld tot het verstrekken van informatie aan [eiser] bij eindvonnis worden afgewezen.

4.3.

Voor de vordering die strekt tot vaststelling van zijn legitieme portie geldt hetzelfde. Niet valt in te zien op grond waarvan [eiser] er belang bij heeft dat, in het geval de legitieme portie een positieve waarde vertegenwoordigt, zijn hieruit voortvloeiende aanspraak jegens [gedaagde sub 2] , in zijn hoedanigheid van executeur wordt vastgesteld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de taak van [gedaagde sub 2] als executeur is geëindigd. Ook valt niet in te zien op grond waarvan [eiser] er belang bij heeft dat een eventuele aanspraak jegens [gedaagde sub 2] pro se wordt vastgesteld.

4.4.

Aangezien de vorderingen voor zover deze jegens [gedaagde sub 2] pro se dan wel in zijn hoedanigheid van executeur zijn ingesteld bij eindvonnis worden afgewezen, treft de vordering die ertoe strekt dat [gedaagde sub 2] wordt veroordeeld tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, hetzelfde lot. Ten slotte zal bij eindvonnis de vordering om [gedaagde sub 2] (hoofdelijk) in de kosten van deze procedure worden afgewezen.

Tijdigheid aanspraak op legitieme portie en omvang legitieme portie

4.5.

Het is niet in geschil dat [eiser] tijdig, dat wil zeggen binnen de in artikel 4:85 BW genoemde termijn, aanspraak heeft gemaakt op zijn legitieme portie. Daarnaast is niet in geschil dat de legitieme portie van [eiser] een achtste deel van de waarde van de legitimaire massa bedraagt.

Recht op informatie van [eiser] als legitimaris

4.6.

Partijen zijn het erover eens dat [eiser] als legitimaris aanspraak heeft op alle informatie die relevant is voor de vaststelling van de waarde van de legitimaire massa en, in het verlengde daarvan, voor de vaststelling van zijn legitieme portie.

Welke informatie moet [gedaagde sub 1] verstrekken?

4.7.

[eiser] vordert met het oog op de vaststelling van de waarde van de legitimaire massa en zijn legitieme portie inzage in en afschrift van allerlei informatie. De rechtbank zal hierna per onderwerp beoordelen of de verzochte informatie moet worden verstrekt. Bij haar beoordeling neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat de legitieme portie van [eiser] op grond van het bepaalde in artikel 4:65 BW dient te worden berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap. Deze waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening op de voet van artikel 4:67 BW in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 7 lid 1 onder a tot en met c en f BW. Dit geheel wordt ook wel de legitimaire massa genoemd.

Boedelbeschrijving

4.8.

[eiser] verlangt inzage in en afschrift van een complete en volledige boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflater, met objectief verifieerbare bewijsstukken, zoals een inboedellijst en taxatierapporten. Ter onderbouwing van deze vordering stelt [eiser] dat tot nu toe geen boedelbeschrijving, voorzien van onderliggende stukken is opgemaakt waaruit de juistheid van een en ander blijkt, is opgesteld waarin het totale vermogen van erflater op [overlijdensdatum] volledig en compleet is gedocumenteerd. Die boedelbeschrijving moet er volgens [eiser] alsnog komen.

4.9.

[gedaagde sub 1] betwist dat een nieuwe boedelbeschrijving moet worden opgemaakt. Zij stelt zich op het standpunt dat de meest recent opgemaakte en door haar in het geding gebrachte boedelbeschrijving met onderliggende stukken van 22 februari 2018 volledig is.

4.10.

De rechtbank constateert dat [eiser] in zijn petitum vordert dat aan hem inzage wordt verschaft in en dat hem afschriften worden verstrekt van de door hem genoemde stukken, waaronder de boedelbeschrijving. [eiser] vordert in zijn petitum niet dat [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld tot het opmaken van een boedelbeschrijving. De rechtbank is gelet op de door [eiser] ter onderbouwing van dit onderdeel van zijn vordering ingenomen stellingen echter van oordeel dat zijn vordering niet anders kan worden begrepen dan dat hij beoogt dat (nogmaals) een boedelbeschrijving wordt opgemaakt. [gedaagde sub 1] heeft de vordering ook zo opgevat. Daarom zal de rechtbank de vordering van [eiser] als zodanig beoordelen.

4.11.

[gedaagde sub 1] is in haar hoedanigheid van vereffenaar van de beneficiair aanvaarde nalatenschap op grond van artikel 4:211 lid 1 en lid 3 BW gehouden een boedelbeschrijving op te maken of te doen opmaken en deze, als een boedelnotaris ontbreekt, ter griffie van de rechtbank neer te leggen, zodat de schuldeisers van de nalatenschap deze kunnen inzien. Sinds het overlijden van erflater is een drietal boedelbeschrijvingen opgemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat bij het opmaken van die boedelbeschrijvingen geen rekening is gehouden met de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen erflater en [gedaagde sub 1] op de voet van het in artikel 10 van die huwelijkse voorwaarden verrekenbeding. De nalatenschap heeft mogelijk een aanspraak jegens of een schuld aan [gedaagde sub 1] in verband met de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Aangezien vaststaat dat een en ander niet in de tot nu toe opgemaakte boedelbeschrijvingen is verwerkt, staat alleen al hierom vast dat die boedelbeschrijvingen geen compleet en volledig beeld geven van het vermogen van erflater op [overlijdensdatum] . De rechtbank is daarom van oordeel dat [eiser] belang erbij heeft dat alsnog een boedelbeschrijving wordt opgesteld waarin het totale vermogen van erflater op [overlijdensdatum] is vermeld. Dit is immers relevant voor de vaststelling van de omvang van de legitimaire massa.

4.12.

In de op te maken boedelbeschrijving moet rekening worden gehouden met een eventuele aanspraak van de nalatenschap jegens dan wel schuld aan [gedaagde sub 1] uit hoofde van de afwikkeling van het in artikel van de huwelijkse voorwaarden opgenomen verrekenbeding. Hiertoe dient alsnog afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen erflater en [gedaagde sub 1] plaats te vinden, waarbij [overlijdensdatum] als peildatum dient te worden gehanteerd voor zowel de omvang en samenstelling van het te verrekenen vermogen als de waarde daarvan. Dit betekent dat ook rekening moet worden gehouden met een eventuele schuld van de nalatenschap aan [naam ex-echtgenote] .

4.13.

Verder moet in de boedelbeschrijving opgaaf worden gedaan over de volledige op [overlijdensdatum] tot de nalatenschap behorende inboedel. Aangezien erflater en [gedaagde sub 1] met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen waren gehuwd, gaat het hier om de inboedelzaken die op [overlijdensdatum] in eigendom aan erflater toebehoorden. Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde geweest dat op [overlijdensdatum] in ieder geval een ketel (het familiestuk van de Noorse grootmoeder) en een schilderij van Groen tot de nalatenschap behoorden. Deze dienen dus in ieder geval in de boedelbeschrijving te worden opgenomen. Hierbij moet, voor zover mogelijk gemotiveerd aan de hand van verificatoire stukken, een standpunt worden ingenomen over de waarde van iedere afzonderlijke zaak op [overlijdensdatum] .

4.14.

Volgens [eiser] behoorde op [overlijdensdatum] ook tot de inboedel en dus tot de nalatenschap van erflater een modelschip, een barograaf en een schilderij van Delfgaauw. [gedaagde sub 1] heeft dat betwist. Volgens haar zijn deze zaken jaren voor zijn overlijden door erflater aan haar zoon geschonken. Aangezien [eiser] zich op het rechtsgevolg van zijn stelling beroept, ligt het op zijn weg om deze in geval van betwisting (voldoende) te onderbouwen. Hierin is hij niet geslaagd. Hij heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan, in weerwil van de betwisting daarvan door [gedaagde sub 1] , zou kunnen worden geconcludeerd dat deze zaken op [overlijdensdatum] tot de nalatenschap behoorden. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat deze zaken door erflater voor zijn overlijden zijn geschonken aan de zoon van [gedaagde sub 1] . Deze zaken behoeven daarom niet op de boedelbeschrijving te worden vermeld. Dit neemt niet weg dat de waarde van deze zaken relevant kan zijn voor de vaststelling van de legitimaire massa. Daarom dient [gedaagde sub 1] een standpunt in te nemen over het moment van de schenking. Daarbij dient zij tevens aan de hand van het wettelijk kader een standpunt in te nemen over wat dit betekent voor de vaststelling van de waarde van de legitimaire massa en, zo nodig, over de waarde van deze zaken ten tijde van de prestatie. [eiser] wordt in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.

Belastingaangiften en -aanslagen inkomstenbelasting

4.15.

[eiser] vordert inzage in en afschriften van alle aangiften en aanslagen inkomstenbelasting van de vijf jaren voorafgaand aan het jaar van overlijden van erflater. Ter onderbouwing van dit onderdeel van zijn vordering stelt [eiser] dat hij deze nodig heeft om inzicht te krijgen in het vermogen van erflater en [gedaagde sub 1] . Daar komt bij dat de tot nu toe verstrekte fiscale stukken volgens [eiser] niet corresponderen met de belastingschulden die er op [overlijdensdatum] zouden zijn geweest. Voor die schulden geldt bovendien dat een en ander niet is te rijmen met de aflossing van belastingschulden waarvoor steeds geld zou zijn gereserveerd.

4.16.

[gedaagde sub 1] stelt zich onder verwijzing naar de door haar als productie 7 en 8 bij conclusie van antwoord in het geding gebrachte stukken op het standpunt dat zij alle gegevens die aan haar door Belastingdienst zijn verstrekt aan [eiser] heeft verstrekt. Volgens haar ontbreken geen gegevens, zodat dit onderdeel van de vordering dient te worden afgewezen.

4.17.

De rechtbank is van oordeel dat [eiser] , gelet op het bepaalde in artikel 4:67 BW en om te kunnen verifiëren of erflater op [overlijdensdatum] inderdaad de in de boedelbeschrijving van 22 februari 2018 genoemde belastingschulden had, belang heeft bij verkrijging van inzage in en afschriften van de belastingaangiften en -aanslagen van erflater in de vijf jaar voorafgaand aan zijn overlijden. De rechtbank volgt [gedaagde sub 1] niet in haar betoog dat dit onderdeel van de vordering moet worden afgewezen, omdat zij alle gegevens al aan [eiser] heeft verstrekt. De door [gedaagde sub 1] in dit verband in het geding gebrachte stukken zijn in ieder geval niet compleet en volledig. Aangezien [gedaagde sub 1] ter onderbouwing van haar standpunt naar deze gegevens verwijst, gaat de rechtbank ervan uit dat zij niet meer of andere gegevens aan [eiser] heeft verstrekt dan zij in het geding heeft gebracht.

4.18.

Voor de belastingaangiften over de jaren 2011 tot en met 2015 geldt dat [gedaagde sub 1] documenten in het geding heeft gebracht die kennelijk daarop betrekking hebben. De rechtbank kan echter niet beoordelen of deze documenten volledig zijn en of het om de definitieve belastingaangiften gaat op basis waarvan de belastingaanslagen over ieder betreffend jaar is vastgesteld. [gedaagde sub 1] dient alsnog (kopieën van) de definitieve belastingaangiften over 2011 tot en met 2015 aan [eiser] te verstrekken. Daarbij moet kunnen worden vastgesteld dat het om de definitieve aangiften gaat.

4.19.

Voor de belastingaanslagen over 2011 tot en met 2015 geldt dat over 2013 enkel de voorlopige aanslag in het geding is gebracht. [gedaagde sub 1] dient alsnog (een kopie van) de definitieve aanslag over 2013 aan [eiser] te verstrekken.

Overzicht van alle schulden van erflater op het moment van overlijden als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 BW onder a tot en met c

4.20.

[eiser] vordert inzage in en afschrift van een overzicht van alle schulden van erflater op het moment van zijn overlijden als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c BW.

4.21.

Bij dit onderdeel van zijn vordering heeft [eiser] geen belang meer, omdat [gedaagde sub 1] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat er op [overlijdensdatum] niet meer schulden waren dan de schulden die in deze procedure aan de orde zijn gekomen. Dit laat onverlet dat, zoals hiervoor onder het kopje “Boedelbeschrijving” is overwogen wel opgaaf moet worden gedaan van een eventuele schuld aan [gedaagde sub 1] in verband met de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en van de eventuele schuld aan [naam ex-echtgenote] .

Overzicht van schulden die open stonden op het moment van overlijden en daarna zijn betaald

4.22.

[eiser] vordert inzage in en afschrift van een overzicht van de schulden die open stonden op het moment van overlijden van erflater en daarna zijn betaald. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] toegelicht dat dit onderdeel van zijn vordering betrekking heeft op de lening bij Santander. Volgens [eiser] heeft [gedaagde sub 1] ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe de overeenkomst van geldlening met Santander niet verstrekt, zodat hij niet kan controleren of deze lening alleen door erflater of door erflater en [gedaagde sub 1] gezamenlijk is afgesloten. Daarnaast moet opheldering worden gegeven over de reden voor het aangaan van deze lening. In het geval de lening is aangegaan om goederen aan te schaffen dan moeten deze op de boedelbeschrijving worden vermeld, aldus nog steeds [eiser] .

4.23.

[gedaagde sub 1] betwist dat zij inzage in en een afschrift van de leningovereenkomst met Santander dient te verstrekken. Volgens haar is daarover geen uitleg aan [eiser] verschuldigd. Aangezien erflater de lening is aangegaan, dient deze bij de vaststelling van de omvang van de nalatenschap te worden betrokken en is deze terecht in de boedelbeschrijving opgenomen.

4.24.

De rechtbank is van oordeel dat [eiser] belang heeft bij verkrijging van inzage in en een afschrift van (een kopie van) de overeenkomst van geldlening. [eiser] moet kunnen verifiëren of deze lening al dan niet tot de nalatenschap behoort en zo ja, of deze geheel of slechts gedeeltelijk tot de nalatenschap behoort. [gedaagde sub 1] dient daarom (een kopie van) de overeenkomst aan [eiser] te verstrekken. Daarnaast dient [eiser] informatie verstrekken waaruit blijkt wat op de peildatum de omvang van de lening was. In het geval de lening alleen door erflater is aangegaan is het, anders dan [eiser] stelt, terecht dat het volledige openstaande bedrag op de peildatum op de boedelbeschrijving is vermeld. Dit neemt echter niet weg dat de lening hoe dan ook, ongeacht of deze alleen door erflater of door hem en [gedaagde sub 1] gezamenlijk is aangegaan, in de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen erflater en [gedaagde sub 1] dient te worden betrokken. Ten slotte dient [gedaagde sub 1] zich, zo veel mogelijk onderbouwd door middel van verificatoire bescheiden, uit te laten over het doel waarvoor de lening is aangegaan. [eiser] heeft hierbij belang, omdat in het geval de lening is aangegaan ter verwerving van een of meer goederen door erflater en/of [gedaagde sub 1] die op [overlijdensdatum] nog tot het vermogen van erflater en/of [gedaagde sub 1] behoorden, die goederen geheel of gedeeltelijk tot de nalatenschap behoren dan wel in ieder geval moeten worden betrokken in de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.

Overzicht van vorderingen op derden

4.25.

[eiser] vordert inzage in en afschrift van een overzicht waarop alle vorderingen van de nalatenschap op derden zijn vermeld. Ter onderbouwing van dit onderdeel van zijn vordering stelt [eiser] dat hij niet weet of erflater op [overlijdensdatum] vorderingen op derden had. Om die reden wenst hij informatie hierover.

4.26.

[gedaagde sub 1] stelt zich op het standpunt dat zij niet bekend is met vorderingen van de nalatenschap op derden.

4.27.

De rechtbank is van oordeel dat [eiser] belang heeft bij verkrijging van informatie over de vraag of op [overlijdensdatum] vorderingen op derden tot de nalatenschap behoorden, omdat het bestaan daarvan de waarde van de nalatenschap en dus ook de legitimaire massa beïnvloedt. Hoewel gelet op de tot nu toe beschikbare informatie geen concreet aanknopingspunt bestaat om te veronderstellen dat de nalatenschap, afgezien van een eventuele aanspraak op [gedaagde sub 1] uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, vorderingen heeft op derden, dient [gedaagde sub 1] toch na te gaan of die vorderingen er zijn en zich daarover uit te laten en zo nodig opgaaf daarvan te doen. Daarbij dienen dan verificatoire bescheiden te worden verstrekt waaruit de omvang van die eventuele vordering(en) op [overlijdensdatum] blijkt.

Overzicht van alle levensverzekeringen die door erflater zijn afgesloten

4.28.

[eiser] vordert inzage in en afschrift van een overzicht van alle levensverzekeringen die door erflater zijn afgesloten. Ter onderbouwing van dit onderdeel van zijn vordering stelt [eiser] dat hij aanvankelijk ervan uitging dat de door erflater afgesloten verzekeringen bij ASR, Ardanta en Dela “buiten de nalatenschap vallen”, omdat [gedaagde sub 1] de begunstigde was. Het feit dat de verzekeringen wel op de boedelbeschrijving zijn vermeld roept volgens [eiser] de vraag op waarom dat is gebeurd. Aangezien [gedaagde sub 1] stelt dat de uitkering van de verzekering van ASR is gebruikt om de lening bij Santander af te lossen en de verzekering met dit doel is aangegaan, geldt dat dat de verzekering niet ter voldoening van een natuurlijke verbintenis is aangegaan. De verzekeringsuitkering en de lening moeten dan tegen elkaar worden weggestreept, aldus [eiser] .

4.29.

[gedaagde sub 1] betoogt dat de verzekeringen bij ASR, Ardanta en Dela geen deel uitmaken van de nalatenschap. De uitkering van de verzekering bij ASR is aangewend om de lening bij Santander af te lossen.

4.30.

De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat erflater verzekeringen heeft afgesloten bij ASR, Ardanta en Dela en dat [gedaagde sub 1] de begunstigde is van deze verzekeringen. Aanvankelijk stelde [eiser] zich op het standpunt dat geen van deze verzekeringen tot de nalatenschap behoort, zodat -zo begrijpt de rechtbank [eiser] - de waarde van deze verzekeringen niet bij de berekening van de legitimaire massa in aanmerking moet worden genomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] zijn standpunt ten aanzien van de verzekering bij ASR gewijzigd, in die zin dat [eiser] nu stelt dat deze verzekering wel tot de nalatenschap behoort. De rechtbank volgt [eiser] hierin. In het geval de verzekering is afgesloten om de schuld aan Santander af te lossen zoals [gedaagde sub 1] zelf heeft verklaard kan, zonder nadere toelichting die [gedaagde sub 1] niet heeft gegeven, niet worden geoordeeld dat het aanmerken van [gedaagde sub 1] als begunstigde van deze verzekering kwalificeert als de voldoening van een natuurlijke verbintenis. De uitkering uit hoofde van deze verzekering moet dus wel bij berekening van de legitimaire massa in aanmerking worden genomen. [gedaagde sub 1] dient daarom aan de hand van verificatoire bescheiden inzage te geven in de omvang van deze verzekeringsuitkering. Aan de hand daarvan en aan de hand van de te verstrekken informatie over de lening bij Santander en het eventuele aandeel van erflater daarin dient [gedaagde sub 1] vervolgens een standpunt in te nemen over wat een en ander betekent voor de berekening van de legitimaire massa. [eiser] wordt in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

4.31.

Ten aanzien van verzekeringen bij Ardanta en Dela heeft [eiser] zijn standpunt niet gewijzigd. De uitkeringen uit hoofde van deze verzekeringen dienen dus niet in aanmerking te worden genomen bij de berekening van de legitimaire massa, zodat daarin geen inzage hoeft te worden verstrekt.

Opgave van alle schenkingen die door erflater zijn gedaan

4.32.

[eiser] vordert inzage in en opgave van alle schenkingen die door erflater zijn gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] ter onderbouwing van dit onderdeel van zijn vordering gesteld dat bij de berekening van de legitimaire massa alle schenkingen tot vijf jaar voor het overlijden van erflater in aanmerking moeten worden genomen. Om die reden is het van belang om te weten of naast het volgens [gedaagde sub 1] geschonken modelschip, de barograaf en het schilderij van Delfgaauw nog andere schenkingen hebben plaatsgevonden.

4.33.

[gedaagde sub 1] betoogt dat erflater behalve het modelschip, de barograaf en het schilderij van Delfgaauw geen andere schenkingen heeft gedaan.

4.34.

De rechtbank begrijpt de stelling van [eiser] zo dat hij niet alleen het oog heeft op verkrijging van inzage in alle schenkingen die erflater heeft gedaan, maar in alle giften. [eiser] heeft voor de berekening van zijn legitieme portie en om in dat kader te kunnen beoordelen of de (eventuele) giften al dan niet behoren tot de in artikel 4:67 BW opgesomde giften belang bij verkrijging van een overzicht van een overzicht hiervan. [gedaagde sub 1] betwist weliswaar dat naast de bekende items (het modelschip, de barograaf en het schilderij van Delfgaauw) nog andere giften door erflater zijn gedaan, maar aangezien gebleken is dat bijvoorbeeld niet is onderzocht of de nalatenschap nog een aanspraak heeft op grond van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en ook de aanspraak van [naam ex-echtgenote] niet in de boedelbeschrijving is opgenomen, valt niet uit te sluiten dat bij nadere raadpleging van bijvoorbeeld de administratie van erflater blijkt dat het tot nu toe ingenomen standpunt niet juist is. [gedaagde sub 1] dient daarom (nogmaals) na te gaan of er naast de bekende items nog sprake is van andere giften. Vervolgens dient zij aan [eiser] een overzicht, zo veel mogelijk voorzien van onderliggende bescheiden, te verstrekken waarop alle giften, dus ook eventuele giften bestaande uit een geldsom, die door erflater zijn gedaan zijn vermeld. Hierbij dient zij tevens een standpunt in te nemen over de vraag of de giften bij de berekening van de legitimaire massa in aanmerking dienen te worden genomen en zo ja tegen welke waarde. [eiser] wordt in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.

Kopieën van alle giro- en bankafschriften van erflater waarop het saldo op [overlijdensdatum] zichtbaar is

4.35.

[eiser] vordert inzage in kopieën van alle giro- en bankafschriften van erflater waarop zichtbaar is wat het saldo op [overlijdensdatum] was. Daarnaast wenst hij wat betreft de bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] inzage in de bankafschriften tot vijf jaar voor het overlijden van erflater. Ter onderbouwing van dit onderdeel van zijn vordering stelt [eiser] dat hij niet beschikt over de bankafschriften van deze bankrekening tot vijf jaar voor de overlijdensdatum en dat hij het saldo op deze bankrekening op [overlijdensdatum] niet kan controleren. Deze gegevens zijn relevant voor de vaststelling van de omvang van de nalatenschap, zodat ze moeten worden verstrekt. Verder stelt [eiser] dat, gelet op de vermogenspositie van erflater en de geldstromen die hebben plaatsgevonden tussen de bankrekening op naam van erflater bij ABN Amro Bank en de bankrekening bij de Rabobank meer bankrekeningen op naam van erflater moeten zijn geweest.

4.36.

[gedaagde sub 1] betwist dat nog inzage moet worden gegeven in of informatie moet worden verstrekt over de bankrekeningen. De verzochte informatie over de bankrekening op naam van erflater bij ABN Amro Bank is verstrekt en de bankrekening bij de Rabobank die eindigt op nummer [rekeningnummer 1] stond sinds 17 november 2015 alleen op naam [gedaagde sub 1] , zodat hierover geen informatie behoeft te worden verstrekt. Er waren op [overlijdensdatum] geen andere bankrekeningen op naam van erflater. Uit de overboekingen tussen de ABN-rekening en de Rabo-rekening enerzijds en de betalingen aan de Belastingdienst anderzijds blijkt dat de gereserveerde bedragen steeds aan de Belastingdienst zijn betaald.

4.37.

De rechtbank stelt vast dat [eiser] zelf stelt dat de bankafschriften van de bankrekening op naam van erflater bij ABN Amro Bank met rekeningnummer [rekeningnummer 2] over de periode tot vijf jaar voor het overlijden van erflater aan hem zijn verstrekt. Daarnaast stelt [eiser] zelf dat hij een bankafschrift heeft ontvangen waaruit het saldo op deze bankrekening op peildatum blijkt. Daarom heeft [eiser] geen belang bij dit onderdeel van zijn vordering in het geval deze ook op deze bankrekening betrekking zou hebben.

4.38.

Voor de bankrekening bij de Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 1] geldt dat niet (meer) in geschil dat deze sinds 17 november 2015 alleen op naam van [gedaagde sub 1] staat. [gedaagde sub 1] heeft als productie 6 bij conclusie van antwoord bankafschriften in het geding gebracht waaruit het saldo op deze bankrekening op [overlijdensdatum] blijkt en waaruit het verloop van het saldo vanaf 11 juli 2012 blijkt. [gedaagde sub 1] heeft in dit verband toegelicht dat het via internetbankieren niet mogelijk was om bankafschriften tot vijf jaar voor het overlijden dus vanaf [overlijdensdatum] 2011 te raadplegen. Aangezien [eiser] in het licht van de betwisting daarvan door [gedaagde sub 1] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij deze bankafschriften over deze periode wel nog kan verkrijgen zal dit onderdeel van zijn vordering worden afgewezen. Dit neemt overigens niet weg dat het saldo op deze bankrekening wél moet worden betrokken bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen erflater en [gedaagde sub 1] .

4.39.

Ten aanzien van de stelling van [eiser] dat naast de bankrekening bij ABN Amro Bank eindigend op [rekeningnummer 2] op [overlijdensdatum] mogelijk een of meer andere bankrekeningen op naam van erflater waren, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank kan op dit moment niet beoordelen of, zoals [gedaagde sub 1] betoogt, de overboekingen tussen de ABN-rekening eindigend op [rekeningnummer 2] en de Raborekening eindigend op 741 één op één corresponderen met de betalingen aan de Belastingdienst in diezelfde periode. [gedaagde sub 1] heeft geen standpunt ingenomen over omvang van de schulden aan de Belastingdienst in jaren 2011 tot en met 2015 en de betalingen die daarop hebben plaatsgevonden. Een overzicht daarvan, voorzien onderliggende bescheiden, ontbreekt. De rechtbank kan dus ook niet beoordelen of, enerzijds in aanmerking nemend de omvang van de schulden aan de Belastingdienst en anderzijds in aanmerking nemend de omvang van de schuld aan de Belastingdienst die er op (nog) [overlijdensdatum] was, een en ander met elkaar correspondeert. Gelet hierop en op het inkomen dat erflater tot zijn overlijden had, valt niet uit te sluiten dat erflater op het moment van overlijden nog over vermogen beschikte in de vorm van een saldo op een of meer andere bankrekeningen, waarvan tot op heden nog geen opgaaf is gedaan. Voor het geval dat het geval zou zijn, zal de vordering van [eiser] worden toegewezen. [gedaagde sub 1] dient dus na te gaan of er op het moment van overlijden nog andere bankrekeningen op naam van erflater waren dan de bankrekeningen die in deze procedure al aan de orde zijn gekomen. Als dat het geval is dient zij daarvan opgaaf te doen aan [eiser] onder vermelding van het saldo dan wel de saldi op [overlijdensdatum] . Daarbij dient zij dan ook bankafschrif(en) te verstrekken waaruit het saldo dan wel de saldi op die bankrekening(en) [overlijdensdatum] blijkt. Ten slotte dient zij in dat geval, zo mogelijk, de bankafschriften tot vijf jaar voor het overlijden aan [eiser] te verstrekken, zodat [eiser] kan nagaan of giften hebben plaatsgevonden.

Alle overige informatie die van belang kan zijn voor de berekening van de legitieme portie

4.40.

[eiser] vordert inzage in en afschrift van alle overige informatie die van belang kan zijn voor de berekening van zijn legitieme portie. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat hij niet meer of andere informatie nodig heeft dan de informatie waarin hij expliciet inzage heeft gevorderd. Dit onderdeel van zijn vordering zal daarom worden afgewezen.

Slotsom

4.41.

De slotsom van het voorgaande is dat door [gedaagde sub 1] (in kopie) de volgende informatie aan [eiser] moet worden verstrekt en in het geding moet worden gebracht:

- een boedelbeschrijving zo veel mogelijk voorzien van verificatoire onderliggende bescheiden, waarop in ieder geval de onder 4.12. tot en met 4.14. genoemde onderwerpen moeten zijn vermeld,

- de definitieve belastingaangiften over 2011 tot en met 2015,

- de definitieve belastingaanslag over 2013,

- de overeenkomst van geldlening met Santander,

- een overzicht waarop (indien aanwezig) vorderingen van de nalatenschap op derden zijn vermeld, voorzien van verificatoire bescheiden waaruit de omvang van de vordering(en) op [overlijdensdatum] blijkt,

- verificatoire bescheiden waaruit de omvang van de uitkering van de verzekering bij ASR blijkt,

- een overzicht, zo veel mogelijk voorzien van onderliggende bescheiden, waarop alle giften, dus ook eventuele giften bestaande uit een geldsom, die door erflater zijn gedaan zijn vermeld,

- een overzicht waarop (indien aanwezig) (een) eventuele andere bankrekening(en) op naam van erflater dan de bankrekeningen die in deze procedure al aan de orde zijn geweest zijn vermeld, onder vermelding van het saldo dan wel de saldi op [overlijdensdatum] en vergezeld van (een) bankafschrift(en) waaruit het saldo dan wel de saldi op die bankrekening(en) op [overlijdensdatum] blijkt en voor zover mogelijk de bankafschriften van die bankrekening(en) tot vijf jaar voor het overlijden van erflater.

4.42.

Daarnaast dient [gedaagde sub 1] zich uit te laten over de volgende onderwerpen:

- de waarde van iedere tot de inboedel van erflater behorende zaak op [overlijdensdatum] ,

- het moment van de schenking van respectievelijk het modelschip, het schilderij van Delfgaauw en de barograaf. Daarbij dient zij tevens aan de hand van het wettelijk kader een standpunt in te nemen over wat dit betekent voor de vaststelling van de waarde van de legitimaire massa en, zo nodig, over de waarde van deze zaken ten tijde van de prestatie,

- het doel waarvoor de overeenkomst van geldlening met Santander is aangegaan en de omvang van de schuld op [overlijdensdatum] , zo veel mogelijk voorzien van verificatoire bescheiden,

- of en zo ja welke giften (anders dan het hiervoor al genoemde modelschip, het schilderij van Delfgaauw en de barograaf) bij de berekening van de legitimaire massa in aanmerking dienen te worden genomen en zo ja tegen welke waarde.

Dwangsom?

4.43.

[eiser] vordert dat aan de veroordeling om informatie te verstrekken een dwangsom wordt gekoppeld.

4.44.

Deze vordering zal bij eindvonnis worden afgewezen. Enerzijds omdat [gedaagde sub 1] heeft verklaard mee te werken aan de vaststelling van de legitieme portie van [eiser] en de eventueel daarvoor nog noodzakelijke informatie te zullen verstrekken en anderzijds omdat de rechtbank, in het geval [gedaagde sub 1] ondanks die toezegging niet hieraan voldoet, op de voet van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hieraan de gevolgen kan verbinden die haar geraden voorkomen.

Verder verloop van de procedure

4.45.

Uit het voorgaande volgt dat nu nog geen beslissing kan worden genomen over de vordering tot vaststelling van de legitieme portie op een bedrag van € 31.250,00 althans op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht. Aan de hand van de door [gedaagde sub 1] te verstrekken informatie zal eerst de legitimaire massa moeten worden vastgesteld. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, ligt het op de weg van [eiser] om aan de hand van de door [gedaagde sub 1] te verstrekken informatie en met inachtneming van de relevante wettelijke bepalingen concrete standpunten in te nemen over de (berekening van de) omvang van de legitimaire massa en de op basis daarvan vast te stellen legitieme portie.

4.46.

De beslissing over deze vaststelling van de legitieme portie van [eiser] zal in afwachting van de door [gedaagde sub 1] te verstrekken informatie en de uitwisseling van de standpunten naar aanleiding van die informatie worden aangehouden. Hetzelfde geldt voor alle overige beslissingen.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 8 september 2021 voor het nemen van een akte door [gedaagden] en beveelt [gedaagde sub 1] daarbij de informatie zoals hiervoor onder 4.41. genoemd in het geding te brengen en bepaalt dat [gedaagde sub 1] zich dient uit te laten over de hiervoor onder 4.42. genoemde onderwerpen,

5.2.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. N.H.J. Lafghani, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021. 1

1

type: NL



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733