Gerechtshof Amsterdam 27-07-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2383

Datum publicatie01-09-2021
Zaaknummer200.279.640/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
Formele relatiesEinduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2021:3314
RechtsgebiedenCiviel recht; Internationaal privaatrecht; Civiel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Zorgregeling / omgang / informatie;
IPR familierecht; IPR ouderlijke verantwoordelijkheid;
Familieprocesrecht; Bevoegdheid
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verzoek door gezaghebbende ouder betreffende zorgregeling met al 8 jaar in Frankrijk wonend kind. Bevoegheid hof (art. 12 lid 1 Brussel IIbis). Verwijzing naar Franse rechter op grond van art. 15 Brussel IIbis - jo art. 24 Uitvoeringswet IKO - gelet op de bijzondere band die kind met Frankrijk heeft; niet langer in belang kind wanneer NL rechter zich zou buigen over inhoud appel.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Zaaknummer: 200.279.640/01

Zaaknummer rechtbank: C/13/639072 / FA RK 17-7750 (echtscheiding)

Beschikking van de meervoudige kamer van 27 juli 2021 inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats A] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. J.A. Neslo te Almere,

en

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats B] , Frankrijk,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. M.R.P. Hoppenbrouwers te Amsterdam.

Als belanghebbende is verder aangemerkt:

- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).

In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,

hierna te noemen: de raad.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 18 maart 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

De man is op 18 juni 2020 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking.

2.2

De vrouw heeft op 2 november 2020 een verweerschrift ingediend, waarbij een beroep wordt gedaan op de exceptie van onbevoegdheid.

2.3

De man heeft op 22 december 2020 een verweerschrift ten aanzien van de exceptie van onbevoegdheid ingediend.

2.4

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een brief van de zijde van de vrouw van 5 november 2020 met bijlagen, ingekomen op 9 november 2020;

- een brief van de zijde van de vrouw van 26 november 2020 met bijlage, ingekomen op 30 november 2020;

- een brief van de zijde van de man van 16 december 2020 met bijlagen, ingekomen op 17 december 2020;

- een brief van de zijde van de man van 4 maart 2021 met bijlagen, ingekomen op 5 maart 2021;

- een brief van de zijde van de man van 16 maart 2021 met bijlagen, ingekomen op 17 maart 2021;

- een brief van de zijde van de man van 23 maart 2021 met bijlage, per faxbericht ingekomen op diezelfde datum;

- een brief van de zijde van de vrouw van 24 maart 2021 met bijlage, per e-mailbericht ingekomen op diezelfde datum.

2.5

De voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling, in aanwezigheid van de griffier, met [de minderjarige] gesproken via een videoverbinding. Ter zitting in hoger beroep heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven.

2.6

De mondelinge behandeling heeft op 29 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vrouw, aanwezig via een videoverbinding, bijgestaan door haar advocaat, welke fysiek ter zitting aanwezig was;

- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

De advocaten van partijen hebben ter zitting in hoger beroep een pleitnota overgelegd.

3De feiten

3.1

Bij (tussen)beschikking van 15 augustus 2018 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de man en de vrouw (hierna gezamenlijk ook: de ouders) is [de minderjarige] geboren [in] 2008.

De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .

3.2

[de minderjarige] en de vrouw wonen sinds 2013 in Frankrijk.

3.3

De rechtbank heeft bij genoemde (tussen)beschikking van 15 augustus 2018 onder meer als volgt overwogen:

“2.5.2 Krachtens art. 12 lid 1 van de EG-verordening nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Brussel II bis) is de Nederlandse rechter bevoegd te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarige, het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling), nu ten minste één van de echtgenoten de ouderlijke verantwoordelijkheid voor de minderjarige draagt en de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op ondubbelzinnige wijze door de echtgenoten is aanvaard op het tijdstip waarop de zaak bij deze rechtbank aanhangig werd gemaakt en door het belang van de minderjarige wordt gerechtvaardigd. Immers, beide partijen hebben over en weer verzoeken gedaan met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid, dan wel de invulling ervan en worden daardoor geacht de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ondubbelzinnig te hebben aanvaard. Het is in het belang van de minderjarige dat over deze onderwerpen zo snel mogelijk duidelijkheid komt. De rechtbank zal Nederlands recht als haar interne recht toepassen.”

3.4

Bij genoemde tussenbeschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, beslist dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben, is een voorlopige zorgregeling vastgelegd waarbij de man één keer per week telefonisch contact heeft met [de minderjarige] en heeft de rechtbank de raad verzocht aanvullend schriftelijk te adviseren ten aanzien van de in het belang van [de minderjarige] zijnde gezagsverhouding en zorgregeling en daartoe een onderzoek te verrichten, waarbij de raad de resultaten van het door partijen te volgen traject bij het Centrum voor Relationele Therapie meeneemt in het onderzoek.

3.5

Hierna is de zaak meermalen pro forma aangehouden. De raad heeft meerdere verslagen bij de rechtbank ingediend.

3.6

De rechtbank heeft op 11 april 2019 een proces-verbaal van bevindingen aan partijen doen toekomen.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de man een zorgregeling te bepalen, afgewezen.

4.2

De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, opnieuw rechtdoende te beslissen dat tot herstel van de eerder opgelegde contactregeling zal worden overgegaan, en dat de vrouw wordt gelast om haar medewerking te verlenen aan wekelijkse belmomenten tussen de man en [de minderjarige] , totdat een uitbreiding van de contact- en zorgregeling, op grond van gedegen en of deskundig onderzoek, mogelijk is, met opneming van de uitbreiding van de contact- en zorgregeling in de te wijzen beschikking.

4.3

Primair verzoekt de vrouw dat het hof zich onbevoegd verklaart van de verzoeken in hoger beroep kennis te nemen, subsidiair verzoekt zij de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen. Meer subsidiair heeft de vrouw, naar het hof begrijpt, verzocht de zaak naar de Franse rechter te verwijzen op grond van artikel 15 van de verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (hierna te noemen: Verordening Brussel II bis).

4.4

De man verzoekt het primaire verweer van de vrouw af te wijzen, zodat het hof zich bevoegd acht kennis te nemen van dit hoger beroep. Subsidiair verzoekt de man dat het hof de Franse rechtbank op grond van artikel 15 lid 2 onder c Verordening Brussel II bis verzoekt, de bevoegdheid te laten uitoefenen door dit hof.

5De motivering van de beslissing

5.1

Het hof stelt vast dat de verzoeken van de man en de vrouw vallen binnen het materieel toepassingsgebied van Verordening Brussel II-bis.

Nu de rechtbank zich op grond van artikel 12 lid 1 Verordening Brussel II bis bij tussenbeschikking van 15 augustus 2018, bevoegd heeft geacht te beslissen op de verzoeken zoals die in eerste aanleg voorlagen, waaronder de zorgregeling, acht het hof zich op grond van artikel 12 lid 2 onder b Verordening Brussel II bis, ook bevoegd kennis te nemen van dit geschil, nu door het hoger beroep van de man, een beslissing in de procedure betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid nog niet definitief is geworden.

5.2

Partijen verschillen van mening over de mogelijkheden van [de minderjarige] voor contactherstel met de man. De man voert hiertoe aan dat al jaren sprake is van oudervervreemding, hetgeen dient te worden onderzocht. De man ziet echter dat bij [de minderjarige] ruimte lijkt te zijn ontstaan waardoor hij mogelijk minder afwijzend staat tegenover contact met zijn vader. De vrouw betwist dat er sprake is van oudervervreemding of -verstoting en is van mening dat met de huidige wens van [de minderjarige] om zijn vader niet te hoeven zien, rekening dient te worden gehouden. Indien [de minderjarige] weer contact wenst, zou de vrouw hem daartoe in de gelegenheid stellen.

5.3

Het hof overweegt als volgt.

5.4

Uit de stukken blijkt dat [de minderjarige] en de vrouw sinds medio 2013 in Frankrijk wonen. [de minderjarige] was vijf jaar oud toen hij met zijn moeder naar Frankrijk verhuisde. Hij is na de verhuizing enige tijd naar verschillende scholen gegaan en heeft later thuisonderwijs van de vrouw ontvangen. Sinds september 2019 gaat [de minderjarige] weer naar school. Thans zit hij op een middelbare school in [woonplaats B] , Frankrijk. [de minderjarige] doet het goed op school. Hij heeft vrienden en neemt deel aan verschillende buitenschoolse activiteiten.

5.5

Ingevolge het bepaalde in artikel 15 lid 1 Verordening Brussel II-bis kunnen de gerechten van een lidstaat die bevoegd zijn om ten gronde over een zaak te beslissen, bij wijze van uitzondering, indien naar hun inzicht een gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft beter in staat is de zaak of een specifiek onderdeel daarvan te behandelen, in het belang van het kind de behandeling van de zaak of het betrokken onderdeel daarvan aanhouden en de partijen uitnodigen om overeenkomstig lid 4 een daartoe strekkend verzoek te richten aan het gerecht van die andere lidstaat of het gerecht van een andere lidstaat verzoeken zijn bevoegdheid overeenkomstig lid 5 van dit artikel uit te oefenen. Dit kan geschieden op verzoek van een van de partijen of op initiatief van het (bevoegde) gerecht of op verzoek van het gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft, overeenkomstig lid 3 van dat artikel.

5.6

Een bijzondere band met de lidstaat wordt onder meer aangenomen wanneer het kind zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft verkregen, of zijn gewone verblijfplaats daar voordien had, of de nationaliteit van die lidstaat heeft, of een van de personen met de ouderlijke macht zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft.

5.7

Vast staat dat [de minderjarige] al ruim acht jaar samen met zijn moeder in Frankrijk woont en zijn leven zich daar afspeelt, zodat sprake is van een bijzondere band met Frankrijk. Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het thans in hoger beroep niet langer in het belang van [de minderjarige] is wanneer de Nederlandse rechter zich zou buigen over de inhoud van dit hoger beroep. De Nederlandse rechter heeft thans geen goed, althans onvoldoende, zicht (meer) op [de minderjarige] doordat hij in Frankrijk woont en leeft. [de minderjarige] is daar geworteld en heeft daar zijn sociale- en schoolleven. Hoewel geprobeerd is vanuit Nederland verschillende vormen van hulpverlening tot stand te brengen, heeft dit onvoldoende resultaat gehad. Ook de raad is in de afgelopen jaren betrokken geweest, heeft gerapporteerd en heeft contacten gelegd met de hulpverlening en de raad in Frankrijk maar heeft vanwege het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij zijn moeder in Frankrijk geen concrete opties kunnen bieden om de zaak in Nederland vooruit te helpen. Naar verwachting zal de Franse rechter beter in staat zijn een goed zicht te krijgen op [de minderjarige] . Derhalve is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is wanneer de Franse rechter deze zaak behandelt en een beslissing zal nemen op het verzoek van de man. De door de man genoemde bezwaren tegen een procedure in Frankrijk, te weten het feit dat hij geen Frans spreekt en hij voor de procedure ver zal moeten reizen, zijn begrijpelijk maar wegen in deze minder zwaar dan de belangen van [de minderjarige] bij een behandeling van de zaak in Frankrijk.

5.8

Verwijzing op initiatief van het gerecht kan slechts plaatsvinden indien dit door ten minste een van de partijen wordt aanvaard. De vrouw heeft het hof verzocht de zaak te verwijzen naar de Franse rechter op grond van artikel 15 Verordening Brussel II bis. De vrouw heeft hiermee aangegeven akkoord te zijn met de verwijzing naar de Franse rechter zodat voldaan is aan de hierboven genoemde voorwaarde. Het hof zal dan ook, door tussenkomst van de Liaisonrechter, de bevoegde Franse rechter verzoeken de bevoegdheid om over de onderhavige kwestie te oordelen, over te nemen, op grond van artikel 15 lid 1 onder b jo. lid 2 onder b Verordening Brussel II bis.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er thans een procedure over, onder meer, de schoolgang van [de minderjarige] aanhangig is bij de Franse rechtbank in Tarascon. Op 31 augustus 2020 heeft hier een zitting plaatsgevonden . De (kinder)rechtbank van Tarascon heeft in die procedure bij vonnis van 3 september 2020 een maatregel van pedagogische ondersteuning ten behoeve van [de minderjarige] opgelegd en, naar het hof begrijpt, een vertrouwenspersoon benoemd die in ieder geval tot 3 september 2021 bij hem betrokken zal zijn. Nu de Franse rechter in Tarascon reeds betrokken is bij [de minderjarige] , geeft het hof in overweging deze zaak te verwijzen naar deze rechtbank. Omdat niet duidelijk is of die rechtbank de onderhavige zaak kan behandelen zal het hof in het dictum een (algemene) verwijzing naar de Franse rechter opnemen.

Op grond van artikel 15, lid 6, van de Verordening Brussel II-bis juncto artikel 24, lid 6, van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming zal aan de Franse rechter worden verzocht zijn bevoegdheid overeenkomstig artikel 15, lid 5, Verordening Brussel II-bis uit te oefenen. Dit zal geschieden door tussenkomst van de in artikel 24, lid 1, van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming bedoelde liaisonrechter. Het hof zal in verband daarmee bepalen dat de griffier een afschrift van de onderhavige beschikking per e-mail zal zenden aan de liaisonrechter. Het nader aan te wijzen Franse gerecht wordt verzocht op korte termijn – doch in ieder geval binnen zes weken – mee te delen of het de bevoegdheid overeenkomstig artikel 15, lid 5, Verordening Brussel II-bis aanvaardt.

Het hof houdt iedere verdere beslissing aan, pro forma voor zes weken, in afwachting van nader bericht van de liaisonrechter dan wel de nader te bepalen Franse rechter over de uitoefening van de bevoegdheid overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de Brussel 11-bis Verordening

5.9

Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6Beslissing

Het hof:

- verzoekt de nader te bepalen Franse rechter zijn bevoegdheid overeenkomstig artikel 15 lid 5 Verordening Brussel II-bis uit te oefenen terzake het voorliggende verzoek ten aanzien van de omgang tussen de man en [de minderjarige] ;

- bepaalt dat de overdracht van voormeld verzoek aan de Franse rechter zal geschieden door tussenkomst van de liaisonrechter en bepaalt dat de griffier daartoe een afschrift van de onderhavige beschikking per e-mail zal doen toekomen aan de liaisonrechter door toezending daarvan aan het navolgende e-mailadres: blik@rechtspraak.nl;

- houdt het verzoek ten aanzien van de omgang tussen de man en [de minderjarige] aan tot 10 augustus 2021 pro forma in afwachting van bericht van het Franse gerecht met betrekking tot aanvaarding van de bevoegdheid.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.T. Hoogland en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 27 juli 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733