Gerechtshof Amsterdam 10-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2373

Datum publicatie16-08-2021
Zaaknummer200.289.243/01 NOT
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenTuchtrecht / aansprakelijkheid; Tuchtrecht/aansprakelijkheid notaris;
Erfrecht; Uitvaart / asbestemming
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Klaagster vroeg specifiek naar uitvaartwensen erflater maar kreeg nul op het rekest. Als protocolhouder had notaris zorg en verantwoordelijkheid voor de tot protocol behorende akten en van hem mocht een actievere houding jegens klaagster worden verwacht. Van notaris mocht worden verwacht dat hij begripvol en empathisch reageert en zich inspant om, binnen de mogelijkheden die hij heeft, behulpzaam te zijn. Er waren andere opties. Handelen was niet zorgvuldig en in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend notaris betaamt.

Volledige uitspraak


beslissing

___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht

zaaknummer : 200.289.243/01 NOT

nummer eerste aanleg : 682261 / NT 20-21

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 10 augustus 2021

inzake

[notaris] ,

notaris te [plaats] ,

appellant,

gemachtigde: mr. G. van Atten, advocaat te Heemstede,

tegen

[klaagster] ,

wonend te [woonplaats] ,

geïntimeerde.

Partijen worden hierna de notaris en klaagster genoemd.

1De zaak in het kort

Klaagster heeft een dag na het overlijden van haar oudste broer telefonisch contact gehad met (het kantoor van) de notaris en gevraagd of haar broer uitvaartwensen in zijn testament had opgenomen. Klaagster verwijt de notaris dat hij haar toen onwelwillend en onheus heeft bejegend.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

De notaris heeft op 1 februari 2021 een beroepschrift met een productie bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam (hierna: de kamer) van 7 januari 2021 (ECLI:NL:TNORAMS:2021:2). Op 16 maart 2021 heeft hij het beroepschrift aangevuld en producties overgelegd.

2.2.

Klaagster heeft op 30 maart 2021 een verweerschrift ingediend.

2.3.

Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg van de kamer ontvangen.

2.4.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 mei 2021. De notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota, met twee gepubliceerde uitspraken in andere zaken. Klaagster is, met berichtgeving vooraf, niet verschenen. Haar pleitnota heeft zij voordien bij het hof ingediend.

3Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. De notaris heeft tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt, omdat de opsomming onvolledig zou zijn. Het hof zal hiermee bij de beoordeling rekening houden.

Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

3.1.

Op 7 november 2019 is de oudste broer van klaagster (hierna: erflater) overleden. Erflater was ongehuwd en had geen kinderen. Erflater en klaagster hadden nog twee broers.

3.2.

Klaagster wilde het regelen van de uitvaart van erflater op zich nemen; zij had in het huis van erflater flarden van een testament van hem en een envelop van het notariskantoor van mr. [X] met daarop geschreven ‘nu [Y] B.V.’ gevonden.

3.3.

Op 8 november 2019 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met het kantoor van de notaris met de vraag of erflater wensen voor de uitvaart in het testament had opgenomen. De medewerkster van het notariskantoor heeft klaagster toen meegedeeld dat tegen betaling van € 25,- een kopie van een testament te verkrijgen is. Later heeft de medewerkster klaagster teruggebeld met de mededeling dat zij geen kopie van het testament van erflater aan klaagster kon verstrekken, aangezien klaagster geen belanghebbende was. Vervolgens heeft de notaris klaagster telefonisch te woord gestaan.

3.4.

Bij e-mailbericht van 18 november 2019 heeft klaagster jegens de notaris haar ongenoegen geuit over de manier waarop de notaris en zijn kantoor met klaagster zijn omgegaan.

3.5.

Daarop heeft de notaris klaagster bij e-mailbericht van 21 november 2019 onder meer geantwoord: “Het enkele feit dat er een testament is opgesteld, betekent

niet automatisch dat ik als notaris weet wat de uitvaartwensen van een overledene zijn. Die wensen zijn in de praktijk vrijwel nooit bij de notaris bekend. Zo ik die

uitvaartwensen al ken, dan vallen die onder mijn geheimhoudingsplicht. Dit betreft op dat moment namelijk de inhoud van een testament of ander stuk dat aan mij toevertrouwd is (…) Zoals telefonisch al aangegeven (..) mag ik als notaris niet aan iedereen die (telefonisch) contact met mij opneemt, vertellen wat er in een testament staat. In elk geval was op het moment dat u telefonisch contact zocht met mijn kantoor en uiteindelijk met mij, het nog niet mogelijk om via het Centraal Testamentenregister met zekerheid te kunnen achterhalen of en wanneer uw broer voor het laatst een testament had laten opstellen. Ik kon en kan bevestigen dat uw broer een testament heeft opgesteld bij de heer [X] . Of dit ook het laatste testament is, kan ik niet bevestigen omdat daarvoor inzage gedaan moet worden in het Centraal Testamentenregister. U hebt vervolgens gevraagd de inhoud van het bekende testament met u te delen zodat u wist welke uitvaartwensen er waren. Vooropgesteld zal dit nooit telefonisch gebeuren. Ook wanneer u wel belanghebbende zou zijn bij de inhoud van het testament, waren er meerdere controles uitgevoerd. Zoals echter ook al telefonisch aangegeven bent u geen belanghebbende bij de inhoud van het testament en zal ik de inhoud van het testament niet met u delen. Het is kennelijk destijds de keuze van uw broer geweest om u niet in zijn testament te noemen en daarmee u geen belanghebbende te willen laten zijn. (..) Samenvattend vind ik mijn geheimhoudingsplicht naar uw overleden broer van groter belang dan uw belang om de inhoud van het testament te weten te krijgen. (..)”

3.6.

Bij e-mail van 21 november 2019 heeft klaagster de notaris geschreven: “U geeft aan er niets van te begrijpen. Wat meelevender en ons op de goede weg helpen was fijn geweest, hoort ook bij de taak van notaris. Dat ontbreekt bij u. Als (…) wel belanghebbende dhr. (..) is, mijn andere broer, dan had u die kunnen spreken, die stond naast mij. (..)”

3.7.

Daarop heeft de notaris bij e-mail van 22 november 2019 geantwoord dat hij ook aan de broer van klaagster op dat moment, en zeker niet telefonisch, geen inhoudelijke mededelingen had kunnen doen, omdat hij daarmee mogelijk zijn geheimhoudingsplicht had geschonden.

4Standpunt van klaagster

De klacht van klaagster komt er – kort samengevat – op neer dat de notaris haar onheus en onwelwillend heeft bejegend toen zij de uitvaartwensen van erflater probeerde te achterhalen. De notaris heeft zich beroepen op zijn geheimhoudingsplicht en heeft niets gedaan om klaagster met haar vraag op weg te helpen. De reacties van de notaris, onder meer in de zin dat erflater er dan maar voor had moeten zorgen dat de boel op orde was en dat het wellicht voor klaagster onverteerbaar was om te ontdekken dat zij geen erfgenaam was, heeft klaagster als nabestaande als bot en kwetsend ervaren.

5Beoordeling

5.1.

De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster gegrond verklaard. De kamer heeft geen maatregel opgelegd en de notaris veroordeeld in de kosten van klager (griffierecht € 50,-).

5.2.

Ter zitting in hoger beroep heeft de notaris verklaard dat erflater een cliënt was van zijn voorganger en dat hij het protocol van deze voorganger op enig moment heeft overgenomen. Het bezwaar van de notaris tegen de beslissing van de kamer komt er in de kern op neer dat “de klaagster onwelgevallige uitkomst van het wettelijk systeem één op één wordt toegerekend (en dus verward) met gedragingen van de notaris”. Volgens de wet mag erflater bepalen wie erfgenamen zijn en wie niet en het ligt in de risicosfeer van erflater of, en zo ja, op welke wijze deze zijn uitvaartwensen bekend maakt. Het stond de notaris op grond van zijn geheimhoudingsplicht niet vrij om informatie te verstrekken aan klaagster, zeker niet telefonisch, over het testament van erflater omdat klaagster niet was te beschouwen als belanghebbende, aldus de notaris.

5.3.

Dit verweer van de notaris slaagt niet.

De vraagstelling van klaagster was specifiek gericht op de uitvaartwensen van erflater. Van een notaris mag een welwillende en coöperatieve houding worden verwacht. Klaagster wendt zich tot de notaris, omdat ze in het huis van erflater flarden van een testament van hem en een envelop van het notariskantoor van mr. [X] met daarop geschreven ‘nu [Y] B.V.’ had gevonden. Door de overname van het protocol van mr. [X] voornoemd behoort dat testament van erflater toe aan het protocol van de notaris. Als protocolhouder heeft de notaris de zorg en verantwoordelijkheid voor de tot dat protocol behorende akten en in die hoedanigheid mocht van de notaris een actievere houding jegens klaagster worden verwacht. Wanneer de protocolhouder niet thuis geeft, staat klaagster met lege handen. Onder deze omstandigheden mag van een notaris worden verwacht dat deze begripvol en empathisch reageert en zich inspant om, binnen de mogelijkheden die hij heeft, behulpzaam te zijn.

De notaris stelt terecht dat hij aan de hand van een telefonisch contact de identiteit van de beller niet kan vaststellen. Dat brengt evenwel ook mee dat hij op basis van zo’n contact niet kan bepalen of zijn gesprekspartner − in dit geval klaagster – al dan niet belanghebbende is. Daar komt nog bij dat de notaris op dat moment ook niet wist of het voorliggende testament het door het overlijden van erflater van kracht geworden testament was.

Dit alles brengt mee dat de notaris klaagster bijvoorbeeld had kunnen verzoeken naar kantoor te komen met haar legitimatiebewijs en een akte van overlijden. De notaris had het Centraal Testamenten Register kunnen raadplegen en kunnen vaststellen of het testament dat zich op zijn kantoor bevond het laatste was. Dat was dan gebleken. Nu klaagster in dat testament niet was genoemd en dus geen belanghebbende was, had hij bijvoorbeeld wel de desbetreffende belanghebbende over (het ontbreken van) de uitvaartwensen van erflater in het testament op de hoogte kunnen stellen. Door dit alles na te laten heeft de notaris niet zorgvuldig en in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend notaris betaamt, gehandeld.

Conclusie en maatregel

5.4.

Uit het voorgaande volgt dat de klacht gegrond is.

Nu van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake is, rechtvaardigt dat in beginsel een maatregel, waarbij de ernst van het verwijt mede de zwaarte van de maatregel bepaalt. Het hof acht de maatregel van een waarschuwing in dit geval passend en geboden.

5.5.

Het hof komt tot een andere beslissing dan de kamer voor zover het de op te leggen maatregel betreft. Het hof zal de beslissing van de kamer omwille van de duidelijkheid vernietigen.

Kostenveroordeling

5.6.

Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden.

5.7.

Omdat het hof de klacht gegrond verklaart en de notaris een maatregel oplegt, wordt de notaris veroordeeld in de kosten van behandeling van de klacht door het hof, zijnde € 2.000,-. Daarnaast wordt de notaris veroordeeld in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, begroot op € 1.500,- en het door klaagster aan de kamer betaalde griffierecht van € 50,-, aangezien de uitspraak van de kamer wordt vernietigd en een maatregel wordt opgelegd. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

5.8.

De notaris dient het door klaagster aan de kamer betaalde griffierecht binnen vier weken na deze uitspraak aan klaagster te voldoen. Klaagster geeft hiervoor een rekeningnummer op aan de notaris.

5.9.

De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht in eerste aanleg en in hoger beroep te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (hierna: LDCR). De termijn waarbinnen en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan, worden door het LDCR schriftelijk aan de notaris meegedeeld.

6Beslissing

Het hof:

- vernietigt de bestreden beslissing.

en, opnieuw beslissende:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van het door klaagster aan de kamer betaalde griffierecht van € 50,- binnen vier weken na vandaag.

- veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in eerste aanleg (€ 1.500,-) en in hoger beroep door het hof (€ 2.000,-) aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris wordt meegedeeld.

Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W.M. Tromp, A.D.R.M. Boumans en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2021 door de rolraadsheer.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733