Rechtbank Rotterdam 27-07-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:7267

Datum publicatie28-07-2021
ZaaknummerC/10/605277 / FA RK 20-7614
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gerechtelijke vaststelling ouderschap; DNA-onderzoek; Zorgregeling / omgang / informatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Moeder niet ontv. in verzoek tot vaststelling ouderschap, bijz. curator wel. Toewijzing mbt kind 1 en DNA-onderzoek gelast mbt kind 2. Mbt kind 1 wordt ook omgangsregeling toegewezen, ondanks verweer vader die naar zijn zeggen noodgedwongen geen contact wil.
Uit kindgesprek gebleken dat zoon grote behoefte heeft aan contact met vader. Rb doet dringend beroep op man om zijn vaderrol op zich te nemen en veroordeelt hem om één keer in de 3 maanden contact te hebben; vader zou bijvoorbeeld mee kunnen gaan naar het thaiboxen.

Volledige uitspraak


Rechtbank Rotterdam

Team familie

zaaknummer / rekestnummer: C/10/605277 / FA RK 20-7614

Beschikking van 27 juli 2021 betreffende vaststelling ouderschap, de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht en de onderhoudsbijdrage

in de zaak van:

[naam vrouw] ,

wonende te [woonplaats vrouw],

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. J.A. van Gemeren te Rotterdam.

In deze zaak is belanghebbende:

[naam man] ,

wonende te [woonplaats man],

hierna te noemen de man,

advocaat mr. N.C. Hau-Cheng te Den Haag.

In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:

[naam 1] , advocaat te Schiedam, hierna te noemen de bijzondere curator.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 02 oktober 2020;

  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 13 november 2020;

  • het aanvullend verzoekschrift, ingekomen op 17 november 2020;

  • de beschikking van deze rechtbank van 29 oktober 2020, waarbij [naam 1] is benoemd tot bijzondere curator over de minderjarigen;

  • het verslag van bevindingen van de bijzondere curator van 17 november 2020;

  • het bericht met bijlage van de zijde van de vrouw van 9 juni 2021;

  • het bericht met bijlagen van de zijde van de man van 14 juni 2021.

1.2.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 22 juni 2021. Daarbij zijn verschenen:

  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;

  • de bijzondere curator;

  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 2].

1.3.

De oudste minderjarige is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier gebruik van gemaakt.

1.4.

Na de mondelinge behandeling is op verzoek van de rechtbank door de vrouw bij brief van 15 juli 2021 gereageerd op het verweer van de man inzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna: kinderbijdrage) met daarbij behorende financiële stukken.

2. De vaststaande feiten

2.1.

De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad.

2.2.

Uit de vrouw zijn geboren:

[naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2009 te [geboorteplaats kind 1];

[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2013 te [geboorteplaats kind 2],

hierna te noemen de minderjarigen.

2.3.

De minderjarigen zijn niet erkend.

2.4.

De vrouw heeft van rechtswege het eenhoofdig gezag over de minderjarigen.

2.5.

De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Braziliaanse nationaliteit.

3. De beoordeling

3.1.

Vaststelling ouderschap

3.1.1.

De vrouw verzoekt vaststelling van het ouderschap van de man met betrekking tot haar minderjarige kinderen. Zij stelt dat zij geen twijfel heeft dat de man de biologische vader van haar kinderen is.

3.1.2.

De man kan zich vinden in het verzoek van de vrouw met betrekking tot [naam kind 1].

Hij twijfelt of hij de biologische vader is van [naam kind 2].

3.1.3.

De bijzondere curator stelt dat de man aanneemt dat hij de verwekker is van [naam kind 1], maar dat hij twijfels heeft of hij de verwekker is van [naam kind 2]. De vrouw is er zeker van dat [naam kind 2] ook door de man is verwekt. Het is wenselijk dat er duidelijkheid komt over het verwekkerschap van [naam kind 2] middels een DNA-onderzoek. Het is in het belang van [naam kind 1] dat het verzoek tot vaststelling van het ouderschap nu al wordt toegewezen.

3.1.4.

De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv rechtsmacht, omdat de vrouw woonplaats in Nederland heeft.

3.1.5.

Of en onder welke voorwaarden ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt op grond van artikel 10:97 lid 1 BW bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.

3.1.6.

Omdat de vrouw en de man hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is derhalve Nederlands recht van toepassing op het verzoek tot vaststelling van het vaderschap.

3.1.7.

De moeder moet het verzoek indienen binnen vijf jaren na de geboorte van het kind of, in geval van onbekendheid met de identiteit van de vermoedelijke verwekker dan wel onbekendheid met zijn verblijfplaats, binnen vijf jaar na de dag waarop de identiteit of de verblijfplaats aan de moeder bekend zijn geworden. De vrouw heeft het verzoek op

2 oktober 2020 ingediend, terwijl [naam kind 1] is geboren op [geboortedatum kind 1] 2009 en [naam kind 2] op [geboortedatum kind 2] 2013. De vrouw wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.

3.1.8.

De bijzondere curator neemt het verzoek tot vaststelling van het ouderschap van de man met betrekking tot de minderjarigen over. Aan de mogelijkheid om door middel van gerechtelijke vaststelling het ouderschap te vestigen is voor het kind, vertegenwoordigd door de bijzondere curator, geen termijn vastgesteld. Dit betekent dat het kind een in tijd onbeperkte mogelijkheid tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap krijgt. De bijzondere curator is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.

3.1.9.

De rechtbank zal het verzoek van de vrouw met betrekking tot [naam kind 1] als niet weersproken en voldoende onderbouwd en aangetoond toewijzen.

3.1.10.

Alvorens verder te beslissen heeft de rechtbank ten aanzien van [naam kind 2] behoefte aan een onderzoek door een deskundige, waarbij aan de hand van DNA-onderzoek wordt onderzocht of de man al dan niet de biologische vader van deze minderjarige kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid. De rechtbank acht een dergelijk onderzoek ook noodzakelijk in verband met de openbare orde.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank na te noemen deskundigenbericht gelasten.

3.1.11.

De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.

3.1.12.

De deskundige heeft de aan het onderzoek verbonden honorering en kosten begroot op € 685,-. Hierbij kunnen nog extra kosten komen indien partijen aparte afspraken maken voor de afname.

3.1.13.

Omdat aan de man op grond van de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend en de vrouw de kosten van het DNA-onderzoek niet vergoed krijgt van haar rechtsbijstandsverzekering, zal aan partijen geen voorschot worden opgelegd.

3.1.14.

Over de vraag wie uiteindelijk de kosten van het DNA-onderzoek moet dragen, overweegt de rechtbank alvast het volgende. In familiezaken is het gebruikelijk de proceskosten, waaronder de kosten van de deskundige vallen, te compenseren in die zin dat ieder van partijen de helft van deze kosten moet dragen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien de kosten zijn veroorzaakt door toedoen van één van partijen. De rechtbank kan tot dat oordeel komen als uit het resultaat van het DNA-onderzoek blijkt dat een stelling die een partij in de procedure heeft ingenomen, onjuist is.

3.2.

Regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht

3.2.1.

De vrouw verzoekt vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling). Zij stelt dat nadat partijen definitief uit elkaar zijn gegaan het contact is verbroken. De kinderen missen het contact met hun vader en hebben zelf contact met hem gezocht. Hoewel tussen partijen, en ook met de nieuwe partner van de man, het nodige is voorgevallen, staat dit de omgang niet in de weg. Het belang van de kinderen om hun vader te kennen, prevaleert.

3.2.2.

De man voert gemotiveerd verweer. Hij stelt dat het gedrag van de vrouw een goede omgangsregeling in de weg staat. Hij heeft er noodgedwongen voor gekozen om geen omgang meer te willen hebben met de kinderen om zo spanningen bij iedereen te besparen. Op dit moment is het niet in belang van de geestelijke en de emotionele ontwikkeling van de kinderen om omgang te hebben met hem. Het verzoek dient te worden afgewezen.

3.2.3.

De raad adviseert een één op één contact met, op dit moment alleen, [naam kind 1], van één keer in de drie maanden door bijvoorbeeld het meegaan van de man naar het thaiboxen van [naam kind 1].

3.2.4.

Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling.

3.2.5.

Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd indien:

  1. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkelingen van het kind, of

  2. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of

  3. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of

  4. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.

3.2.6.

De rechtbank heeft [naam kind 1] gehoord. Hij heeft aangegeven heel graag contact met zijn vader te willen hebben. Dit hoeft voor hem geen weekendregeling te zijn. De omgang zou kunnen bestaan uit losse contacten. [naam kind 1] heeft zijn vader vroeger wel gezien, maar dat ging stiekem. Dat wil hij niet meer.

Hoewel de man geen contact wil met [naam kind 1] is de rechtbank van oordeel dat, al is het (in het begin) maar minimaal, contact in het belang van de persoonlijke ontwikkeling en de identiteit van [naam kind 1] is. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat [naam kind 1] zijn vader mist. Het is geen toeval dat [naam kind 1] net als de man een vechtsport beoefent. [naam kind 1] verlangt naar omgang met zijn vader. Het zou een enorme teleurstelling voor hem zijn wanneer zijn vader geen contact met hem wil hebben. De rechtbank doet daarom een dringend beroep op de man om zijn vaderrol op zich te nemen en, zoals ook de raad adviseert, (minimaal) één keer in de drie maanden mee te gaan naar het thaiboxen van [naam kind 1]. Dit contact kan zo mogelijk worden uitgebreid. De rechtbank zal aldus beslissen.

De rechtbank begrijpt het standpunt van de vrouw dat zij geen onderscheid wil maken tussen de kinderen zodat de man ook contact dient te hebben met [naam kind 2], maar zolang niet vaststaat dat de man de biologische vader van [naam kind 2] is, zal de rechtbank geen omgang tussen [naam kind 2] en de man bepalen. De behandeling zal hiervoor worden aangehouden tot na te melden pro forma datum.

De rechtbank geeft partijen in overweging om met elkaar in gesprek te gaan over wat er in het verleden is gebeurd en te trachten, wellicht met professionele hulp, de lucht hierover te klaren zodat de zorgen van de man dat een hernieuwd contact met de kinderen onrust zal brengen in zijn huidige relatie worden weggenomen. Indien nodig kan ook de partner van de man hierbij worden betrokken.

3.3.

Onderhoudsbijdrage

3.3.1.

De vrouw verzoekt vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna: kinderbijdrage) van

€ 250,- per maand per kind met ingang van 1 juli 2019.

3.3.2.

De man voert gemotiveerd verweer.

3.3.3.

Omdat de man, de vrouw en de minderjarigen in Nederland wonen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage.

3.3.4.

Op het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.

3.3.5.

Op grond van de artikelen 1:404 en 1:406 BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen.

Komt een ouder die verplichting niet of niet behoorlijk na, dan kan de andere ouder de rechtbank verzoeken het bedrag te bepalen dat deze ouder ten behoeve van de minderjarige zal moeten voldoen.

3.3.6.

Het verzoek van de vrouw is niet inhoudelijk behandeld tijdens de mondelinge behandeling. De behandeling wordt aangehouden tot na te melden pro forma datum om partijen in de gelegenheid te stellen financiële gegevens uit te wisselen en zo mogelijk tot overeenstemming te geraken over de kinderbijdrage voor [naam kind 1], dan wel tevens voor [naam kind 2] indien mocht blijken dat de man de biologische vader van [naam kind 2] is. Indien partijen niet tot overeenstemming geraken dienen zij uiterlijk tien dagen vóór de pro forma datum alle nog niet overgelegde stukken in het geding te brengen met daarbij een nauwkeurige en uitputtende opgave van de resterende financiële geschilpunten.

3.4.

Proceskosten

3.4.1.

Omdat nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4. De beslissing

De rechtbank:

4.1.

stelt vast dat [naam man], geboren op [geboortedatum man] te [geboorteplaats man], de ouder is van [naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2009 te [geboorteplaats kind 1], uit [naam vrouw];

4.2.

gelast de griffier een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Capelle aan den IJssel op voet van het bepaalde in artikel 1:20e lid 1 BW;

4.3.

bepaalt dat de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht tussen de man en [naam kind 1] als volgt zal zijn: één keer in de drie maanden, waarbij de man bijvoorbeeld mee kan gaan naar het thaiboxen van [naam kind 1];

4.4.

beveelt een onderzoek door een deskundige, te weten een DNA-onderzoek, ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader van de minderjarige [naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2013 te [geboorteplaats kind 2], kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid;

4.5.

benoemt tot deskundige om voornoemd onderzoek op een door deze te bepalen plaats en tijdstip uit te voeren:

[naam 3] of een van de andere geautoriseerde rapporteurs van [naam bedrijf], werkzaam bij [naam bedrijf], [adres];

4.6.

stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op een bedrag van € 685,-;

4.7.

legt aan partijen geen voorschot op;

4.8.

verzoekt de deskundige uiterlijk binnen drie maanden de uitspraak van deze beschikking een schriftelijk en ondertekend bericht ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;

en alvorens verder te beslissen:

4.9.

bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het verzoek van de vrouw tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de minderjarige [naam kind 2] in afwachting van het deskundigenbericht wordt aangehouden tot 1 oktober 2021 PRO FORMA;

4.10.

bepaalt dat - zodra de rechtbank in de onderhavige zaak het deskundigenbericht heeft ontvangen - partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden hierop schriftelijk te reageren;

4.11.

bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht met betrekking tot de minderjarige [naam kind 2], indien mocht blijken dat de man de biologische vader is van hem, en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige(n) wordt aangehouden tot 1 oktober 2021 PRO FORMA, om partijen in de gelegenheid te stellen de bijdrage in de kosten van verzorging van de minderjarige(n) in onderling overleg te regelen;

4.12.

indien partijen niet tot overeenstemming komen, dienen de advocaten van partijen uiterlijk tien dagen vóór voormelde pro forma datum alle nog niet overgelegde stukken in het geding te brengen met daarbij een nauwkeurige en uitputtende opgave van de resterende financiële geschilpunten;

4.13.

bepaalt dat partijen op de pro forma datum niet hoeven te verschijnen.

Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.J.P.M. Hulsman op 27 juli 2021.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733