Rechtbank Limburg 14-07-2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:5755

Datum publicatie21-07-2021
ZaaknummerC/03/276474 / HA ZA 20-190
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMaastricht
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenErfrecht; Schulden nalatenschap; Executeur nalatenschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Rechtbank corrigeert rekening en verantwoording executeur, wegens onterecht opgevoerde kosten verkoop woning (verkoop was niet nodig om schulden te voldoen en vond plaats zonder overleg met en toestemming van erfgenaam), kosten woning en advocaatskosten executeur (terzake diens verweer tegen verzochte ontslag, maar procedure geëindigd in schikking).

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer / rolnummer: C/03/276474 / HA ZA 20-190

Vonnis van 14 juli 2021

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eiser,

advocaat mr. E.R. Peeters te Valkenburg aan de Geul,

tegen

[gedaagde]

in persoon en in hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van wijlen [erflaatster] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagde,

advocaat mr. R.Ph.E.M. Cratsborn te Wittem.

Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties 1 tot en met 13;

- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7;

- de dagbepaling van de mondelinge behandeling van 8 juli 2020;

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 maart 2021;

- het B-16 formulier van [eiser] van 7 april 2021;

- de akte uitlaten van [gedaagde] van 7 april 2021 met productie 8;

- de rolbeslissing van 14 april 2021, waarbij een deel van de akte van [gedaagde] niet is geaccepteerd.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

[erflaatster] (hierna: erflaatster) is op [overlijdensdatum] overleden. Partijen zijn de kinderen van erflaatster.

2.2.

Erflaatster heeft een testament laten opstellen. Daarin heeft zij partijen tot haar enig erfgenamen benoemd. Partijen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.

2.3.

Erflaatster heeft bij testament [gedaagde] tot executeur van de nalatenschap benoemd. [gedaagde] heeft die benoeming aanvaard. In het testament is opgenomen dat [gedaagde] geen recht heeft op executeursloon. Zij heeft wel recht op vergoeding van de door haar in hoedanigheid van executeur gemaakte kosten.

2.4.

Op 5 december 2018 heeft [eiser] een verzoek ingediend bij de kantonrechter, strekkende tot ontslag van [gedaagde] als executeur. [gedaagde] heeft een tegenverzoek ingediend, inhoudende dat [eiser] moet worden veroordeeld om medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning van erflaatster. Die procedure is beëindigd als gevolg van een tussen partijen op 14 mei 2019 ten overstaan van de kantonrechter getroffen regeling. Partijen hebben daarbij onder andere afspraken gemaakt over de verkoop van de woning van erflaatster. Daarbij zijn zij overeengekomen dat de verzoeken over en weer worden ingetrokken en dat de kosten van de procedure worden gecompenseerd.

2.5.

De woning van erflaatster is verkocht en op 2 september 2019 aan de kopers geleverd.

2.6.

[gedaagde] heeft op 2 november 2019 rekening en verantwoording afgelegd en een voorstel tot verdeling van de nalatenschap aan [eiser] gestuurd. [eiser] heeft meegedeeld het niet eens te zijn met de rekening en verantwoording.

2.7.

De nalatenschap is nog niet verdeeld.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. voor recht verklaart dat de nog te verdelen nalatenschap van erflaatster per datum van het te wijzen vonnis een door de rechtbank te bepalen bedrag omvat, uitgaande van de somma van € 54.864,46 per 1 november 2019, dit laatste bedrag te vermeerderen met de door de rechtbank vast te stellen eventuele rente en baten en te verminderen met de door de rechtbank vast te stellen eventuele lasten, althans te bepalen dat de voornoemde nog te verdelen nalatenschap per 1 november 2019 € 54.864,46 bedroeg;

2. [gedaagde] in hoedanigheid van executeur veroordeelt om aan [eiser] te betalen de helft van het overeenkomstig vordering 1 bepaalde bedrag en dat bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen vonnis;

3. [gedaagde] in persoon veroordeelt in de kosten van de procedure.

3.2.

[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de door [gedaagde] opgestelde rekening en verantwoording terzake een aantal posten onjuist is. Met name zijn hierop kosten vermeld die niet ten laste van de nalatenschap, maar ten laste van [gedaagde] in persoon dienen te komen.

3.3.

[gedaagde] voert verweer. Zij voert aan dat alle door [eiser] aangevochten posten zien op kosten die door [gedaagde] in haar hoedanigheid van executeur zijn gemaakt. De kosten dienen volgens haar dan ook ten laste te komen van de nalatenschap.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Inleiding

4.1.1.

Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] bij de rekening en verantwoording de volgende posten terecht als schulden van de nalatenschap heeft opgevoerd:

- makelaarskosten ad € 356,95;

- WML ad € 222,03;

- gas en elektriciteit ad € 3.010,96;

- tuinwerkzaamheden ad € 5.187,00;

- advocaatkosten ad € 7.705,22.

4.1.2.

Bij de beoordeling van de in geschil zijnde posten neemt de rechtbank het volgende in acht. Artikel 4:7 lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat de kosten van executele, met inbegrip van het loon van de executeur, schulden van de nalatenschap zijn. Als de executeur gelet op zijn taak en de vervulling daarvan in redelijkheid niet had kunnen komen tot het maken van deze kosten of het ontstaan daarvan had kunnen voorkomen, kan er aanleiding zijn te oordelen dat de executeur deze kosten geheel of gedeeltelijk zelf moet dragen. Daarbij zijn in elk geval van belang de aard van deze kosten, de reden voor het ontstaan daarvan, de verwijtbaarheid en de vermijdbaarheid daarvan en de omvang van de nalatenschap. 1

4.1.3.

Daarnaast bepaalt artikel 3:170 lid 1 BW dat handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, door iedere deelgenoot zo nodig zelfstandig kunnen worden verricht. Op grond van artikel 3:172 BW worden de daarbij gemaakte kosten door de deelgenoten gedeeld naar evenredigheid van hun aandeel in de gemeenschap.

4.2.

Makelaarskosten

4.2.1.

[eiser] stelt dat de kosten van makelaar Aelmans onnodig zijn gemaakt en daarom voor rekening van [gedaagde] moeten blijven. Bovendien heeft [gedaagde] volgens [eiser] geen overleg met hem gevoerd over de beëindiging van de opdracht.

4.2.2.

[gedaagde] betwist dat de kosten onnodig zijn gemaakt. Zij heeft daarbij toegelicht wat de redenen voor de beëindiging waren. Daarnaast stelt [gedaagde] dat de kosten van Aelmans zijn besproken tijdens de zitting in de ontslagprocedure en dat de kosten daarom deel uitmaken van de destijds getroffen regeling. Deze kosten kunnen nu niet meer opnieuw ter discussie worden gesteld, aldus [gedaagde] .

4.2.3.

Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] , dat partijen een regeling hebben getroffen terzake de kosten van Aelmans , slaagt niet. De stelplicht terzake het bestaan van een dergelijke overeenkomst rust op [gedaagde] . Zij heeft echter niet onderbouwd waarom uit het enkele feit dat tijdens een zitting over de kosten van Aelmans is gesproken, volgt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over een regeling. Voorts heeft [gedaagde] niet gesteld wat die overeenstemming concreet zou inhouden. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt evenmin van een regeling op het punt van de makelaarskosten. [gedaagde] heeft dan ook niet aan haar stelplicht voldaan.

4.2.4.

Uit artikel 4:144 lid 1 BW volgt dat de executeur tot taak heeft om de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen, die tijdens zijn beheer uit die goederen behoren te worden voldaan. Daarnaast bepaalt artikel 4:147 lid 1 BW dat de executeur bevoegd is door hem beheerde goederen te gelde te maken, voor zover dit nodig is voor de tot zijn taak behorende voldoening van schulden van de nalatenschap en de nakoming van de hem opgelegde lasten. Uit deze twee wetsbepalingen volgt dus dat de executeur de goederen van de nalatenschap uitsluitend te gelde mag maken als dat nodig is om schulden van de nalatenschap te voldoen.

4.2.5.

[eiser] heeft onbetwist gesteld dat de verkoop van de woning niet noodzakelijk was om de schulden van de nalatenschap te voldoen. Ook uit de door [gedaagde] opgestelde rekening en verantwoording blijkt dat de verkoop daartoe niet noodzakelijk was. Dientengevolge viel de verkoop van de woning niet onder de taken en bevoegdheden van [gedaagde] als executeur. Zij had daarom geen beslissingen terzake de verkoop mogen nemen zonder overleg met en toestemming van [eiser] . Daaronder vielen in ieder geval de beslissing om de woning al dan niet met beperking van aansprakelijkheid te verkopen aan de eerste potentiële koper als ook de beslissing om de aan Aelmans verstrekte bemiddelingsopdracht te beëindigen.

4.2.6.

[gedaagde] heeft niet betwist dat zij geen overleg heeft gevoerd met [eiser] terzake het beëindigen van de aan Aelmans verstrekte bemiddelingsopdracht. Evenmin heeft [gedaagde] aangevoerd dat sprake was van bijzondere omstandigheden die overleg met [eiser] onmogelijk maakten. De kosten die zijn gemaakt als gevolg van de eenzijdig genomen beslissingen om de bemiddelingsopdracht te beëindigen, zijn dan ook geen kosten die in redelijkheid zijn gemaakt binnen de uitoefening van de aan [gedaagde] toekomende executeursbevoegdheden. Die kosten komen daarom niet voor rekening van de nalatenschap.

4.3.

WML, gas en elektriciteit vanaf november 2018

4.3.1.

[eiser] heeft gesteld dat de woning al in 2018 had kunnen worden verkocht en dat de verbruikskosten vanaf de niet benutte verkoopmogelijkheid voor rekening van [gedaagde] in persoon moeten blijven. Als de woning destijds was verkocht, zouden deze kosten namelijk niet meer zijn gemaakt.

4.3.2.

[gedaagde] heeft toegelicht dat zij het bod in oktober 2018 heeft afgeslagen, omdat zij de erfgenamen voor potentiële aansprakelijkheden wilde behoeden. De potentiële kopers wilden destijds volgens [gedaagde] namelijk niet instemmen met de door haar voorgestelde ouderdoms- en asbestclausules. De kopers die de woning een jaar later hebben gekocht, hebben wel ingestemd met die clausules.

4.3.3.

Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, had [gedaagde] in overleg met [eiser] moeten treden over de verkoop van de woning van erflaatster en had zij de toestemming van [eiser] nodig om beslissingen te nemen die daarmee verband hielden. Een van die beslissingen was die om de woning al dan niet te verkopen aan de eerste potentiële koper. Door geen overleg te voeren met [eiser] en in plaats daarvan eenzijdig het bod af te wijzen, heeft [gedaagde] [eiser] de mogelijkheid ontnomen om zijn mening kenbaar te maken en om zo nodig de beslissing van de rechter in te roepen. De beslissing om zonder overleg met [eiser] af te zien van de verkoop van de woning past dan ook niet binnen de taken en bevoegdheden van [gedaagde] als executeur. De kosten die het gevolg zijn van die beslissing komen daarom niet voor rekening van de nalatenschap. Specifiek zijn dit de kosten van WML, gas en elektriciteit vanaf november 2018.

4.3.4.

[gedaagde] heeft zich niet verzet tegen de berekening van [eiser] terzake de kosten voor gas en elektriciteit (punt 15 van de spreekaantekeningen), zodat de rechtbank die berekening volgt. Dit betekent dat voor de post ‘gas en elektriciteit’ een bedrag van € 1.440,02 ten onrechte op de rekening en verantwoording is vermeld.

4.3.5.

Terzake de post ‘WML’ blijkt uit de rekening en verantwoording dat in de periode van november 2018 tot en met april 2019 (zes maanden) maandelijks een bedrag van € 8,50 in rekening is gebracht. In mei 2019 heeft een afrekening voor het daaraan voorafgaande jaar plaatsgevonden. Die afrekening bedroeg € 0,00. Vanaf juni 2019 tot en met september 2019 (vier maanden) is maandelijks € 8,00 in rekening gebracht. In oktober 2019 heeft een afrekening voor diezelfde periode plaatsgevonden. Deze bedroeg € 40,36. Dit betekent dat voor de post ‘WML’ een bedrag van in totaal € 123,36 ten onrechte op de rekening en verantwoording is vermeld.

4.4.

WML, gas en elektriciteit tot en met oktober 2018

4.4.1.

[eiser] stelt dat ook de kosten voor water-, gas- en elektriciteitsverbruik tot en met oktober 2018 niet voor rekening van de nalatenschap kunnen komen. Volgens [eiser] zijn deze kosten namelijk uitsluitend gemaakt omdat [gedaagde] herhaaldelijk de woning van erflaatster voor privédoeleinden heeft gebruikt. De kosten passen ook niet bij een leegstaande woning.

4.4.2.

[gedaagde] heeft de stellingen van [eiser] betwist en aangevoerd dat zij noodzakelijkerwijs in de woning verbleef om de woning en tuin te onderhouden. De verbruikskosten waren volgens [gedaagde] bovendien noodzakelijk om schade aan de woning te voorkomen. Zij zijn, gelet op de grootte van de woning, niet ongebruikelijk hoog.

4.4.3.

Voor zover in de posten ‘WML’ en ‘gas en elektriciteit’ vaste lasten zijn opgenomen, geldt dat deze naar het oordeel van de rechtbank strekken tot behoud van de woning. Zonder een aansluiting voor nutsvoorzieningen zal de woning immers achteruitgaan, bijvoorbeeld doordat deze niet kan worden verwarmd en leidingen bevriezen. [gedaagde] was daarom op grond van artikel 3:170 lid 1 BW als deelgenoot in de nalatenschap bevoegd om deze vaste lasten te voldoen namens de erfgenamen.

4.4.4.

Ten aanzien van de verbruikskosten die zijn opgenomen in de hier besproken posten, geldt het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht om de woning en tuin te onderhouden. Daarbij zullen gas, water en elektriciteit zijn verbruikt. Deze kosten zouden bovendien ook zijn ontstaan als [eiser] het onderhoud van de woning voor zijn rekening had genomen.

4.4.5.

Voor zover [eiser] stelt dat extra verbruikskosten zijn ontstaan doordat [gedaagde] de woning van erflaatster ook heeft gebruikt op momenten dat zij geen gewoon onderhoud aan de woning uitvoerde, is die stelling onvoldoende onderbouwd in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] . [gedaagde] heeft namelijk een overzicht overgelegd waarop is vermeld op welke dagen zij de woning heeft onderhouden. Het had op de weg van [eiser] gelegen om aan te voeren dat het overzicht van [gedaagde] onjuist of onvolledig is. Dat heeft [eiser] echter niet gedaan en zodoende heeft hij niet aan de op hem rustende stelplicht voldaan. [eiser] heeft ook niet gesteld dat de verbruikskosten niet in verhouding staan tot de op het genoemde overzicht opgenomen werkzaamheden. Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde] bevoegd was om ook de verbruikskosten op grond van artikel 3:170 lid 1 BW te voldoen namens de erfgenamen.

4.4.6.

De posten ‘WML’ en ‘gas en elektriciteit’ zijn, voor zover zij zien op kosten die zijn gemaakt tot en met oktober 2018 (zijnde de maand waarin de aan Aelmans verstrekte bemiddelingsopdracht is ingetrokken) terecht op de rekening en verantwoording vermeld. Specifiek gaat het om een bedrag van € 98,67 voor WML. Voor gas en elektricteit gaat het om een bedrag van € 1.570,94 (€ 3.010,96 minus € 1.440,02; de rechtbank verwijst hierbij naar overwegingen 4.1.1 en 4.3.4 van dit vonnis).

4.5.

Tuinwerkzaamheden

4.5.1.

[eiser] stelt dat [gedaagde] ten onrechte een vergoeding met betrekking tot door haar uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden aan de woning van erflaatster heeft opgenomen op de rekening en verantwoording. Het gaat om reisuren en gewerkte uren. Volgens [eiser] had ook hij de werkzaamheden kunnen uitvoeren, maar mocht dat niet van [gedaagde] . Ten aanzien van de vergoeding voor gewerkte uren is volgens [eiser] sprake van verkapt executeursloon, waar [gedaagde] geen recht op heeft.

4.5.2.

[gedaagde] stelt dat de kosten voor tuinwerkzaamheden al zijn besproken tijdens de zitting in de ontslagprocedure en dat de kosten daarom deel uitmaken van de destijds getroffen regeling. Bovendien is het door [gedaagde] opgevoerde uurtarief lager dan wat een tuinman zou vragen. Tot slot heeft [eiser] volgens [gedaagde] uitdrukkelijk gezegd dat hij het onderhoud niet zelf wilde uitvoeren.

4.5.3.

Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] , dat partijen een regeling hebben getroffen terzake de kosten van tuinwerkzaamheden, slaagt niet. Ten aanzien van de tuinwerkzaamheden is niet gebleken dat partijen een regeling hebben getroffen. De rechtbank verwijst ter toelichting van dit oordeel naar overweging 4.2.3. van dit vonnis.

4.5.4.

De rechtbank stelt vast dat in het testament is bepaald dat [gedaagde] geen recht heeft op executeursloon. De door [gedaagde] opgevoerde vergoeding van uren komt neer op een vergoeding van executeursloon. Voor zover [gedaagde] de uren op grond van artikel 3:170 lid 1 BW in combinatie met artikel 3:172 BW ten laste van de nalatenschap wil brengen, geldt dat in de genoemde artikelen slechts over uitgaven wordt gesproken. Op basis daarvan kan [gedaagde] dus evenmin aanspraak maken op vergoeding van gewerkte uren. Hetzelfde geldt voor de door [gedaagde] opgevoerde reisuren.

4.5.5.

Op de door [gedaagde] opgestelde specificatie van de post tuinwerkzaamheden is te zien dat zij een vergoeding van € 0,19 per gereden kilometer heeft opgenomen. Ook deze kosten komen niet ten laste van de nalatenschap. In beginsel biedt artikel 3:170 lid 1 BW in combinatie met artikel 3:172 BW weliswaar een grondslag voor vergoeding van uitgaven in het kader van het verrichten van gewoon onderhoud, maar die grondslag ontvalt als die uitgaven onnodig zijn gemaakt. Dit volgt uit de in het genoemde artikel gebezigde bewoordingen ‘zo nodig’. Anders dan [gedaagde] stelt, heeft [eiser] wel aangeboden om het onderhoud uit te voeren. Uit het door [gedaagde] als productie 7 overgelegde e-mailbericht van [eiser] blijkt namelijk dat hij geen sleutel van de woning van erflaatster heeft en dat hij daardoor niet meer kan doen dan “bomen zien groeien”. [eiser] biedt in datzelfde bericht ook uitdrukkelijk zijn hulp aan terzake werkzaamheden met betrekking tot de woning. Hij schrijft immers “Mocht je, wat het huis betreft hulp nodig hebben, dan kun je die van mij, zover mogelijk, krijgen.”. Aangezien [eiser] onbetwist heeft gesteld dat [gedaagde] die hulp niet heeft aanvaard en dat hij geen sleutel van de woning had, komt de rechtbank tot de conclusie dat de door [gedaagde] gemaakte reiskosten onnodig zijn gemaakt. [eiser] woonde immers dichter bij de woning van erflaatster en als hij de werkzaamheden had kunnen uitvoeren, zouden geen reiskosten zijn gemaakt.

4.5.6.

Gelet op het voorgaande zijn de posten die betrekking hebben op vergoeding van uren en reiskosten van [gedaagde] terzake uitgevoerde tuinwerkzaamheden ten onrechte in de rekening en verantwoording opgenomen.

4.6.

Advocaatkosten

4.6.1.

[eiser] stelt dat [gedaagde] niet in hoedanigheid van executeur in de ontslagprocedure is betrokken en dat de door haar gemaakte advocaatkosten daarom niet voor rekening van de nalatenschap komen. Bovendien hebben partijen in de ontslagprocedure een regeling getroffen. Die regeling hield onder meer in dat proceskosten werden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten zou dragen. Dit betekent volgens [eiser] dat [gedaagde] de door haar gemaakte advocaatkosten niet ten laste van de nalatenschap kan laten komen, ook niet als zij de kosten in hoedanigheid van executeur heeft gemaakt.

4.6.2.

[gedaagde] betoogt dat zij in hoedanigheid van executeur in de procedure bij de kantonrechter is betrokken. De door haar gemaakte advocaatkosten waren volgens haar noodzakelijk om verweer te voeren tegen haar ontslag als executeur en zijn daarom te scharen onder de kosten van executele. Het begrip proceskosten ziet volgens [gedaagde] slechts op het griffierecht en het liquidatietarief en niet op de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten.

4.6.3.

[eiser] heeft een verzoek ingediend strekkende tot ontslag van [gedaagde] als executeur. Een dergelijk verzoek kan slechts zien op [gedaagde] in hoedanigheid van executeur. Anders dan [eiser] stelt, zijn de advocaatkosten die [gedaagde] heeft gemaakt in de ontslagprocedure dus niet in privé gemaakt, maar in haar hoedanigheid van executeur. Het beroep van [gedaagde] op rechtspraak waaruit volgt dat advocaatkosten van de executeur na een succesvolle verdediging in een ontslagprocedure ten laste van de nalatenschap komen, gaat desondanks niet op. In de aangehaalde zaken zijn de ontslagprocedures namelijk geëindigd in een beschikking van de kantonrechter waarbij werd geoordeeld dat de executeur geen fouten heeft gemaakt. In de onderhavige zaak is de ontslagprocedure echter beëindigd als gevolg van een regeling en is geen uitspraak gedaan over de juistheid van het handelen van de executeur. Bovendien hebben partijen een regeling getroffen en verschillen zij van mening of met die regeling is afgeweken van de door [gedaagde] ingeroepen rechtspraak.

4.6.4.

De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het namelijk aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. 2

4.6.5.

[gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser] de overeenkomst redelijkerwijs zo mocht begrijpen dat de door die overeenkomst getroffen kosten niet ten laste van de nalatenschap zouden komen. Zij heeft slechts betwist dat onder het begrip compensatie van kosten ook advocaatkosten zijn begrepen. De rechtbank stelt voorop dat het begrip compensatie van kosten aansluit bij de in artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gebezigde terminologie. De overeenkomst dient daarom zo te worden uitgelegd dat partijen hebben willen aansluiten bij het wettelijk systeem. Uitgangspunt daarvan is dat bij een compensatie van kosten de andere partij niet wordt geconfronteerd met kosten die de andere partij heeft gemaakt. Verder neemt het wettelijk systeem tot uitgangspunt dat een eventuele proceskostenvergoeding niet bedoeld is om de daadwerkelijk gemaakte kosten volledig te dekken. Gelet hierop, dient de overeenkomst zo te worden uitgelegd dat partijen alle door hen gemaakte kosten zelf zouden dragen en dat deze niet op enigerlei wijze ten laste van de andere partij zouden komen. De door [gedaagde] gemaakte advocaatkosten in de ontslagprocedure zijn daarom ten onrechte in de rekening en verantwoording opgenomen.

4.7.

Omvang van de onverdeelde nalatenschap

4.7.1.

[eiser] heeft gevorderd dat de rechtbank primair voor recht verklaart wat de omvang van de onverdeelde nalatenschap is per datum van dit vonnis en subsidiair voor recht verklaart wat de omvang van de onverdeelde nalatenschap was per datum van de afgelegde rekening en verantwoording.

4.7.2.

[gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat na het moment van rekening en verantwoording de bank maandelijks nog kosten in rekening heeft gebracht, waardoor het banksaldo is verminderd. Partijen hebben zich niet uitgelaten over de actuele hoogte van de bankkosten. De rechtbank zal daarom het saldo van de nalatenschap niet per datum van dit vonnis, maar per 2 november 2019 vaststellen.

4.7.3.

De rechtbank stelt het saldo van de onverdeelde nalatenschap per 2 november 2019 vast op € 53.194,85. Daarbij heeft de rechtbank de door [gedaagde] opgestelde rekening en verantwoording tot uitgangspunt genomen waaruit een omvang van € 38.382,30 per 2 november 2019 blijkt.

Aangezien hierop een aantal bedragen ten onrechte als lasten zijn opgevoerd, heeft de rechtbank het saldo met de volgende bedragen vermeerderd:

- makelaarskosten € 356,95

- WML € 123,36

- gas en elektriciteit € 1.440,02

- tuinwerkzaamheden € 5.187,00

- advocaatkosten € 7.705,22

4.7.4.

[eiser] heeft recht op de helft van het saldo van de nalatenschap. Het hiervoor vastgestelde saldo is inmiddels lager in verband met in rekening gebrachte bankkosten. De rechtbank zal [gedaagde] daarom in haar hoedanigheid van executeur, nu daartegen geen verweer is gevoerd, veroordelen om aan [eiser] de helft van het saldo van de nalatenschap dat resteert na aftrek van de bankkosten te betalen. De bankkosten dienen te worden verantwoord met verificatoire bescheiden. Zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd, dient haar wel een redelijke gelegenheid te worden geboden om te betalen. De rechtbank zal daarom een betalingstermijn van zeven dagen opnemen in de beslissing en de wettelijke rente toewijzen vanaf de achtste dag vanaf de datum van dit vonnis.

4.8.

Kosten van deze procedure

4.8.1.

Partijen zijn broer en zus. De rechtbank zal de kosten van deze procedure daarom compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. De rechtbank heeft ten aanzien van een aanzienlijk deel van de in geschil zijnde posten geoordeeld dat zij ten onrechte zijn opgenomen in de rekening en verantwoording. Daarbij is met name van belang dat de onterecht opgevoerde kosten zijn gemaakt als gevolg van beslissingen van [gedaagde] die niet passen binnen haar bevoegdheden en taken als executeur. De kosten die [gedaagde] in verband met deze procedure heeft gemaakt, zijn daarom geen kosten die zij in redelijkheid heeft gemaakt in de uitoefening van haar executeurstaken. [gedaagde] kan de door haar in hoedanigheid van executeur gemaakte kosten in verband met deze procedure dus niet ten laste van de nalatenschap brengen.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

verklaart voor recht dat het saldo van de nog te verdelen nalatenschap van [erflaatster] per 2 november 2019 € 53.194,85 bedroeg;

5.2.

veroordeelt [gedaagde] in hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflaatster] om binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen de helft van het saldo van de nalatenschap als hiervoor vermeld onder 5.1, verminderd met de in rekening gebrachte bankkosten vanaf 3 november 2019, en - voor het geval volledige betaling niet binnen deze termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de achtste dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;

5.3.

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.4.

verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad;

5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2021. 3

1

De rechtbank verwijst voor deze maatstaf naar het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 19 februari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1587.

2

Arrest van de Hoge Raad van 13 maart 1981, NJ 1981/635 (Haviltex).

3

type: TD



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733