Rechtbank Overijssel 13-07-2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:2916

Datum publicatie20-07-2021
ZaaknummerC/08/266860 / KG ZA 21-138
ProcedureKort geding
ZittingsplaatsZwolle
Formele relatiesHoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:3535, Bekrachtiging/bevestiging
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Zorgregeling / omgang / informatie; Family/private life / nauwe pers. betrekking
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Geschil tussen moeder (gedaagde) en voormalige vriendin (eiseres). Bezien vanuit eiseres en met name ook minderjarige (2020) is, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen minderjarige en eiseres als bedoeld in art. 8 EVRM. Minderjarige er niet bij gebaat dat het contact met eiseres (ineens) ingrijpend wordt gewijzigd: eenmaal per 2 weken omgang van donderdagmiddag tot zondagmiddag en 6 dagen vakantie in 2021, in afwachting beslissing bodemrechter.

Volledige uitspraak


RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Zwolle

team familie- en jeugdrecht

zaaknummer: C/08/266860 / KG ZA 21-138

vonnis in kort geding van 13 juli 2021

inzake

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

eiseres,

advocaat: mr. N. Groen,

en

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

gedaagde,

advocaat: mr. M.C. Dorresteijn.

1Het procesverloop

1.1

De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- de dagvaarding van 18 juni 2021;

- een op 28 juni 2021 binnengekomen conclusie van antwoord van gedaagde met bijlagen;

- een op 29 juni 2021 binnengekomen brief van gedaagde van die datum met bijlagen.

1.2

De mondelinge behandeling heeft op 30 juni 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming, verder te noemen: de raad, is verschenen C. Meilof.

2De feiten

2.1.

Uit gedaagde is geboren het navolgende minderjarige kind:

2.1

[minderjarige] , geboren te [woonplaats 1] op [geboortedatum] , hierna te noemen: [minderjarige] . Gedaagde oefent van rechtswege het gezag uit over [minderjarige] .

3De vordering in conventie

3.1.

Eiseres vordert de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- gedaagde te verplichten de tussen eiseres en gedaagde overeengekomen omgangsregeling, waarbij [minderjarige] in de ene week van donderdagmiddag 16.00 uur tot de daaropvolgende zondag 17.00 uur bij eiseres verblijft en eiseres in de andere week op vrijdag van 7.00 tot 17.00 uur met [minderjarige] doorbrengt in de woning van gedaagde alsook de vakantieregeling waarbij [minderjarige] van 23 augustus 2021 tot en met 29 augustus 2021 bij eiseres is, na te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat gedaagde zich niet aan deze veroordeling zal houden;

- dan wel subsidiair gedaagde te veroordelen mee te werken aan een voorlopige

omgangsregeling tussen eiseres en [minderjarige] waarbij [minderjarige] in de ene week van donderdagmiddag 16.00 uur tot de daaropvolgende zondag 17.00 uur met eiseres doorbrengt en de andere week iedere vrijdag van 7.00 tot 17.00 uur in de woning van gedaagde met [minderjarige] doorbrengt alsook de vakantieregeling waarbij [minderjarige] van 23 augustus 2021 tot en met 29 augustus 2021 bij eiseres is, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat gedaagde zich niet zal houden aan de veroordeling;

- dan wel meer meer subsidiair gedaagde te veroordelen mee te werken aan een voorlopige omgangsregeling tussen eiseres en [minderjarige] waarbij [minderjarige] in de ene week van donderdagmiddag 16.00 uur tot de daaropvolgende zondag 17.00 uur bij eiseres verblijft en de andere week op vrijdag tussen 7.00 en 17.00 uur op een nader te bepalen locatie te [woonplaats 1] met eiseres doorbrengt alsook de vakantieregeling waarbij [minderjarige] van 23 augustus 2021 tot en met 29 augustus 2021 bij eiseres is, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat gedaagde zich niet zal houden aan de veroordeling;

- dan wel gedaagde te veroordelen mee te werken aan een zodanig andere regeling als de voorzieningenrechter voorlopig gerade acht, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat gedaagde zich niet zal houden aan de veroordeling;

- gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2.

Eiseres baseert de vordering onder meer op het feit dat zij [minderjarige] op dit moment niet ziet, terwijl dit belangrijk is voor de hechting van en met [minderjarige] en er een omgangregeling is afgesproken die niet wordt nagekomen. Eiseres heeft een spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening.

4Het verweer in conventie

Op het verweer van gedaagde zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.

5De beoordeling

Het spoedeisend belang

5.1.

De door eiseres gestelde omstandigheden maken dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat zij een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening. Zij kan dan ook worden ontvangen in haar vordering.

Het standpunt van eiseres

5.2.

Eiseres stelt dat partijen kort voordat gedaagde zwanger werd van [minderjarige] op 28 juli 2019 een relatie kregen. Partijen verbleven sinds het begin van de relatie afhankelijk van hun werkroosters wisselend in de woning van gedaagde in [woonplaats 1] en in de woning van eiseres in [woonplaats 2] . Partijen hebben samen gekozen voor de zwangerschap en het moederschap. [minderjarige] is geboren in het bijzijn van eiseres en eiseres heeft [minderjarige] bij de gemeente aangegeven. Eiseres wordt ook op het geboortekaartje als moeder vermeld. Eiseres is nauw betrokken geweest bij de zorg van [minderjarige] . [minderjarige] ziet eiseres ook als moeder. Na het beëindigen van de relatie van partijen in augustus 2020, zijn partijen de volgende omgangsregeling voor [minderjarige] overeengekomen: [minderjarige] verblijft in de even weken van donderdagmiddag 16.00 uur tot de daaropvolgende zondag 17.00 uur bij eiseres in [woonplaats 2] en eiseres verblijft in de oneven weken op vrijdag van 7.00 tot 17.00 uur met [minderjarige] in het huis van gedaagde te [woonplaats 1] , gedurende de tijd dat gedaagde zelf aan het werk is. Gedaagde werkt sinds 27 mei 2021 niet meer mee aan omgang tussen eiseres en [minderjarige] en eiseres heeft [minderjarige] sindsdien niet meer gezien. Partijen hadden de intentie om het ouderschap samen voort te zetten. Eiseres heeft een woning in [woonplaats 1] gekocht om omgang in de toekomst met [minderjarige] makkelijk te maken. [minderjarige] heeft een eigen slaapkamer bij eiseres, die volgens afspraak tussen partijen gelijk is aan die bij gedaagde. Eiseres is meer dan een oppas. [minderjarige] zegt ook mama tegen eiseres. Er is family life tussen [minderjarige] en eiseres.

Het standpunt van gedaagde

5.3.

Gedaagde heeft zich tegen de vordering verweerd en aangevoerd dat al voordat er sprake was van een relatie tussen partijen (mei/juni 2019), gedaagde geheel zelfstandig besloten heeft om alleen moeder te worden van een haar bekende donor. Eiseres is volgens gedaagde geenszins een instemmende levensgezel dan wel een meemoeder dan wel een ouder. Dat het begin van de relatie tussen partijen ongeveer samenvalt met de eerste IVF-poging en het begin van de zwangerschap maakt dat niet anders of dat sprake is van intentioneel ouderschap. Daarvoor had gedaagde alleen reeds acht inseminatiepogingen ondernomen die niet tot een zwangerschap hebben geleid. Dat eiseres wegens praktische redenen aanwezig was bij de uiteindelijk geslaagde terugplaatsing van de bevruchte eitjes, maakt niet dat sprake was dat partijen samen hadden besloten ervoor te gaan. Te allen tijde heeft gedaagde aan eiseres duidelijk gemaakt dat van het delen van het juridisch ouderschap door erkenning of gezag geen sprake kon zijn. Gedaagde heeft alle gesprekken met de donor en de gynaecoloog zelf gedaan en belangrijke beslissingen over de baby zelf genomen, zoals wel of geen keizersnede, de naam van de baby en de opvang. Eiseres heeft voorts van het begin af aan aan gedaagde duidelijk gemaakt dat zij geen kinderwens had en dat de zwangerschap van haar niet hoefde. Terugkijkend is er volgens gedaagde tussen partijen eigenlijk nooit echt een relatie geweest en weet gedaagde niet waarom zij het contact liet voortduren. De relatie verliep moeizaam. Dit heeft gedaagde ook altijd tegen betrokken instanties aangegeven. Partijen zijn tevergeefs in relatietherapie gegaan. Na de bevalling is eiseres niet meer vertrokken uit de woning van gedaagde, wat voor gedaagde gekmakend is geweest. Eiseres nam het hele huishouden van eiseres over en het dominante gedrag van eiseres ging ten koste van de band van gedaagde met [minderjarige] . Gedaagde voelde zich onder druk gezet en gemanipuleerd door eiseres, zoals met betrekking tot het vermelden van de naam van eiseres op het geboortekaartje. Ook is gedaagde zwaar onder druk gezet door eiseres om in te stemmen met de door eiseres gestelde omgangsregeling, omdat zij bang was dat de situatie verder zou escaleren en eiseres niet uit haar huis zou vertrekken. Gedaagde heeft uiteindelijk de regeling stop gezet omdat zij spijt heeft gekregen dat zij met deze regeling akkoord is gegaan, omdat eiseres zich in de moederrol heeft gemanoeuvreerd, wat nooit de bedoeling is geweest. Gedaagde vindt dat de rol van eiseres in het leven van [minderjarige] te groot is en wenst [minderjarige] niet langer met eiseres te delen. Ook is [minderjarige] verhoudingsgewijs te weinig bij gedaagde omdat gedaagde fulltime werkt, waardoor de regeling gedaagde begon op te breken. Gedaagde wil [minderjarige] meer bij zich. Voor [minderjarige] was het ook niet meer duidelijk dat eiseres in het huis van gedaagde is als gedaagde zelf werkt. Als gedaagde dan thuis kwam bleef [minderjarige] naar eiseres toetrekken. Gedaagde heeft dit diverse keren bespreekbaar willen maken met eiseres, maar dat is niet gelukt. De emoties liepen dan hoog op. Dat eiseres nu ongeveer een jaar met enige regelmaat in het leven van [minderjarige] is maakt niet dat er sprake is van family life en er is geen verworven recht op omgang. Daarmee wordt een oneigenlijke moederrol gecontinueerd. Dat eiseres belangrijk is geweest voor [minderjarige] dient geen juridische consequenties te hebben/krijgen. Ook de donor vindt dit heel onwenselijk. Er kunnen verschillende belangrijke personen in het leven van een kind zijn, zoals ook de familie van gedaagde die op [minderjarige] past en de gastouder. Partijen hebben niet samengewoond. [minderjarige] heeft nauwelijks in gezinsverband met eiseres geleefd, alleen tijdens de periode direct na de geboorte. Door Corona verbleef eiseres regelmatig bij gedaagde in huis, maar in maart/april 2020 was gedaagde op haar eigen verzoek ook een aantal weken alleen in huis. Bij de aankoop van de woning van eiseres in [woonplaats 1] heeft gedaagde geen enkele bemoeienis gehad. Gedaagde is bang dat het voorlopig vaststellen van een omgangsregeling een opstap is naar wat eiseres nog meer wil (erkenning en gezag). Na het verbreken van de relatie is de verhouding tussen partijen grondig verstoord geraakt en ieder vertrouwen ontbreekt. Gedaagde is bovendien zwanger van een tweede kindje. Dat [minderjarige] dan contact moet onderhouden met eiseres maakt dat [minderjarige] en het tweede kindje niet onbelemmerd en evenwichtig kunnen opgroeien.

Het advies van de raad

5.4.

De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het lijkt dat er voor [minderjarige] vanaf haar geboorte twee belangrijke vrouwen / volwassenen voor haar zorgen. Om later het vertrouwen te hebben / krijgen in het opbouwen van contacten moet er zorgvuldig gekeken worden naar eventuele veranderingen in de omgang met eiseres. Het plotseling stoppen van deze omgang lijkt niet in het belang van [minderjarige] . De raad heeft er wel zorgen over wat het voor [minderjarige] betekent als de omgang doorgaat als gedaagde daarvoor niet de emotionele toestemming kan geven. De raad ziet in het algemeen geen zorgen voor [minderjarige] in het contact met eiseres na de geboorte van een tweede kindje bij gedaagde, mits de verzorgers hier achter staan. De raad adviseert eventueel hulpverlening via het Sociaal Wijkteam in te schakelen.

De beoordeling

5.5.

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.

5.6.

Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De term 'nauwe persoonlijke betrekking' wordt, krachtens de jurisprudentie van de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, ingevuld met het begrip 'family life' uit artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) .

5.7.

Personen die niet in een familierechtelijke verwantschapsrelatie tot het kind staan, zullen naar vaste jurisprudentie bijkomende omstandigheden moeten stellen waaruit voortvloeit dat er tussen hen en het kind een nauwe persoonlijke betrekking in de zin van artikel 1:377a lid 1 BW bestaat of een band die kan worden aangemerkt als family life in de zin van artikel 8 EVRM.

5.8.

Met betrekking tot de bijkomende omstandigheden overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Partijen hebben vanaf ongeveer het begin van de zwangerschap van gedaagde van [minderjarige] tot ongeveer vier maanden na de geboorte van [minderjarige] een affectieve relatie gehad. Partijen woonden niet samen in één huis maar verbleven afwisselend veel samen in elkaars woning. Eiseres heeft tijdens de eerste vier maanden na de geboorte [minderjarige] mede verzorgd. Gedaagde had het moeilijk na de bevalling en de verzorgende taak door eiseres was, mede omdat er door Corona geen anderen in huis kwamen, aanzienlijk. In die periode verbleef eiseres veel in de woning van gedaagde. In augustus 2020 is de relatie tussen partijen verbroken. Daarna is een zorgregeling overeengekomen van de hierboven vermelde omvang. Eiseres is dicht bij [minderjarige] gaan wonen en heeft een slaapkamer voor haar ingericht die gelijk is aan haar slaapkamer bij gedaagde.

5.9.

Eiseres heeft door de mede-verzorging in gezinsverband de eerste vier maanden na de geboorte van [minderjarige] en daarna door de uitvoering van de zorgregeling, een belangrijke rol in het leven en de verzorging van dit jonge kind gespeeld. Eiseres is niet zo maar een oppas of een professional. Partijen hebben in gezinsverband voor [minderjarige] gezorgd, waarna eiseres op basis van een afspraak in substantiële omvang voor [minderjarige] is blijven zorgen. Dat gedaagde achteraf een totaal andere kleur geeft aan de vaststaande feiten zoals genoemd onder 5.8 neemt niet weg dat er, bezien vanuit eiseres en met name ook [minderjarige] , naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [minderjarige] en eiseres als bedoeld in artikel 8 EVRM. [minderjarige] is er niet bij gebaat dat het contact met eiseres (ineens) ingrijpend wordt gewijzigd.

5.10.

De voorzieningenrechter stelt wel vast dat de onderlinge verstandhouding tussen partijen inmiddels grondig is verstoord. De weerstand van gedaagde om eiseres toe te laten in het leven van [minderjarige] en het feit dat het partijen op dit moment nog niet is gelukt de onderlinge communicatie over [minderjarige] te verbeteren, kan echter geen grond zijn om eiseres en [minderjarige] op voorhand hun recht op contact met elkaar te verbieden. Thans is onvoldoende onderbouwd dat contact ernstig nadeel zal opleveren voor de ontwikkeling van [minderjarige] of dat contact anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] .

5.11.

Gelet op de weerstand bij gedaagde om het contact tussen eiseres en [minderjarige] toe te staan, acht de voorzieningenrechter het in het belang van [minderjarige] dat de zorgregeling voorlopig eenmaal in de veertien dagen in de even weken van donderdagmiddag 16.00 uur tot zondag 17.00 uur bij eiseres plaatsvindt, en dat deze voorts bestaat uit een vakantieregeling waarbij [minderjarige] van 23 augustus 2021 tot en met 29 augustus 2021 bij eiseres is. De voorzieningenrechter volgt hierbij het advies van de raad inhoudende dat, gelet op het feit dat [minderjarige] op vrijdag bij een oppas is, het in het belang van [minderjarige] is dat het omgangsweekend op donderdagmiddag ingaat zodat het aantal overdrachtsmomenten wordt beperkt. Om in de andere week nog een dag omgang te bepalen acht de voorzieningenrechter op dit moment niet haalbaar gelet op de emotionele weerstand van gedaagde. De voorzieningenrechter zal bepalen dat de regeling ingaat in week 30 op 29 juli 2021, waarbij de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat [minderjarige] niet belast wordt met de emotionele weerstand van gedaagde op dit moment. De voorzieningenrechter zal gedaagde vooroordelen deze regeling na te komen.

5.12.

Dat gedaagde aangeeft dat de afgesproken regeling niet meer passend is omdat gedaagde niet meer in de weekenden werkt, dan wel dat er andere bezwaren zijn, is ter verdere beoordeling aan de bodemrechter. Partijen kunnen bovendien ook in onderling overleg (al dan niet na inschakeling van hulpverlening) een andere regeling overeenkomen als het belang van [minderjarige] dit vergt.

5.13.

Eiseres vreest voorts dat gedaagde zich niet zal houden aan de beslissingen in

onderhavig vonnis en vordert dat aan gedaagde een dwangsom wordt opgelegd. Omdat gedaagde geen enkele ruimte ziet voor contact tussen eiseres en [minderjarige] en gedaagde daarom wel enige aansporing kan gebruiken om de omgangsregeling na te komen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een dwangsom op te leggen. De gevorderde dwangsom komt de voorzieningenrechter gelet op de omstandigheden van dit geval te hoog voor, zodat de voorzieningenrechter deze zal matigen en maximeren zoals hierna bepaald.

5.14.

Gelet op de relatie die partijen met elkaar hebben gehad, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6De beslissing

De voorzieningenrechter:

6.1.

wijzigt de tussen partijen overeengekomen omgangsregeling tussen [minderjarige] en eiseres en stelt de volgende omgangregeling tussen [minderjarige] en eiseres vast:

[minderjarige] verblijft eenmaal in de veertien dagen in de even weken, voor het eerst op 29 juli 2021, van donderdagmiddag 16.00 uur tot zondag 17.00 uur bij eiseres, alsmede gedurende een vakantieregeling van 23 augustus 2021 tot en met 29 augustus 2021;

6.2.

veroordeelt gedaagde om aan eiseres een dwangsom de betalen van € 250,- per dag(deel) voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan het onder 6.1. van het vonnis bepaalde te voldoen, tot een maximum van € 5.000,-;

6.3.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

6.4.

compenseert de kosten van de procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

6.5.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Smit, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Wiersma als griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2021.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733