Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 08-07-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6708

Datum publicatie19-07-2021
Zaaknummer200.257.451/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Hoofdverblijfplaats; Zorgregeling / omgang / informatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Zorgen rond stiefvader. Argumenten raad om HVP kind bij vader te bepalen nog onverkort vt. Veilige omgeving essentieel, opdat kind zich onbelast kan ontwikkelen. Belang kind meest gediend indien haar HVP bij vader wordt bepaald. Feitelijk zijn de zorgen over haar veiligheid die jaren geleden bij moeder zijn gezien nog steeds vt. Deze zorgen niet weggenomen door plan moeder apart van haar partner te gaan wonen, nu haar relatie met hem wel blijft bestaan. Moeder lijkt daarmee onvoldoende in staat in belang kind te handelen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.257.451/01

(zaaknummer rechtbank C/19/121858/ FA RK 18-245)

beschikking van 8 juli 2021

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. L.J.A. Eshuis-Nijmeijer te Almelo,

en

[verweerster] ,

wonende op een geheim adres,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. F.B. Flooren te Groningen.

1Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1

Voor het verloop van het geding tot 21 november 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.

1.2

Het verdere verloop blijkt uit:

- een brief van Yorneo van 17 december 2020 met als bijlage de eindbrief van het traject Hulp na Scheiding van 4 december 2020, alsmede de reacties van beide ouders;

- een journaalbericht namens de vader van 14 januari 2021;

- een journaalbericht namens de moeder van 18 januari 2021 met productie(s);

- een journaalbericht namens de vader van 22 januari 2021;

- een faxbericht namens de moeder van 1 februari 2021;

- een journaalbericht namens de moeder van 1 juni 2021 met productie(s).

1.3

Op 10 juni 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [A] verschenen.

2De motivering van de beslissing

2.1

Aan de orde is de beslissing bij wie van de ouders hun dochter [de minderjarige1] , geboren [in] 2014 haar hoofdverblijf dient te hebben en op welke basisschool zij mag worden ingeschreven, alsmede welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) vastgesteld dient te worden.

2.2

Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in zijn (tussen)beschikking van

21 november 2019 voor zover hierna niet uitdrukkelijk anders wordt overwogen. De in die beschikking weergegeven feiten en achtergronden van de zaak kunnen als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

Onder meer blijkt daaruit dat de relatie van partijen al voor de geboorte van [de minderjarige1] is verbroken. [de minderjarige1] heeft sinds haar geboorte haar hoofdverblijfplaats bij de moeder en de ouders zijn lange tijd in staat geweest in het belang van [de minderjarige1] samen te werken en afspraken te maken. Zij oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit en er was sprake van een ruime zorgregeling. Vanaf dat [de minderjarige1] een jaar werd tot ongeveer medio januari 2018 verbleef zij gemiddeld 12 tot 13 dagen per maand (met ook overnachtingen) bij de vader. Later is de communicatie tussen de ouders en hun verstandhouding verslechterd, waarvoor zij verschillende redenen hebben genoemd. Inmiddels verschillen zij meer dan drie jaar van mening over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] .

2.3

De raad heeft in 2018 een uitgebreid onderzoek verricht naar het hoofdverblijf van

[de minderjarige1] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. In zijn rapport van 29 november 2018 heeft de raad geconcludeerd en geadviseerd om het hoofdverblijf van [de minderjarige1] bij de vader te bepalen.

De vraag bij wie [de minderjarige1] haar hoofdverblijf dient te hebben was voor de raad destijds niet eenvoudig te beantwoorden. De raad concludeerde in zijn rapport dat beide ouders een goede band hebben met [de minderjarige1] en een grote rol spelen in haar verzorging en opvoeding. Ook concludeerde de raad dat beide ouders voldoende pedagogische mogelijkheden hebben en dat zij beiden in staat zijn [de minderjarige1] veel te bieden. Een co-ouderschapsregeling werd echter door de raad, vanwege het ontbreken van goede communicatie en vanwege de geografische afstand, niet in het belang van [de minderjarige1] geacht. Na weging van alle feiten en omstandigheden concludeerde de raad dat het belang van [de minderjarige1] het meest werd gediend indien haar hoofdverblijf bij de vader zou worden bepaald. In de situatie bij de moeder was er op dat moment sprake van onrust en instabiliteit, hetgeen hoofdzakelijk verband hield met de toen recente veroordeling van de partner van de moeder, zijn verplichte reclasserings- en hulpverleningscontacten en de tot dan toe onopgeloste situatie tussen hem en zijn ex-partner. De raad was van mening dat de situatie van de vader meer aansloot bij de behoefte van [de minderjarige1] aan stabiliteit, rust en structuur dan de situatie van de moeder. Daarnaast woog de raad mee dat het de vader beter dan de moeder lukte om de niet-verzorgende ouder op de hoogte te brengen/houden van het wel een wee rondom [de minderjarige1] en dat de vader in praktisch opzicht vanwege de mogelijkheden die hij had voor het invullen van zijn werkuren meer beschikbaar was voor [de minderjarige1] .

2.4

De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking van 30 januari 2019 – in afwijking van het advies van de raad – het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] afgewezen. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat uit het rapport van de raad blijkt dat het om nuanceverschillen gaat in de beide opvoedsituaties. De rechtbank heeft het daarom het meest in het belang van [de minderjarige1] geacht dat zij in de voor haar vertrouwde omgeving blijft wonen en naar school blijft gaan, en dat hierin geen wijziging wordt gebracht.

De rechtbank heeft in diezelfde beschikking een zorgregeling vastgelegd, waarbij [de minderjarige1] per drie weken telkens twee weekenden achter elkaar van vrijdag uit school tot zondagmiddag 18.30 uur bij de vader zal verblijven, alsmede 60% van de vakanties en een deel van de feestdagen en verjaardagen.

2.5

In de (tussen)beschikking van 21 november 2019 heeft het hof, na hierover intensief met partijen te hebben gesproken op de zitting van 4 november 2019, partijen in de gelegenheid gesteld (opnieuw) deel te nemen aan een hulpverleningstraject bij Yorneo vanwege het belang dat [de minderjarige1] heeft bij verbetering van de onderlinge communicatie en verstandhouding tussen de ouders. In afwachting daarvan is iedere verdere beslissing aangehouden.

2.6

Uit de nadien bij het hof ingediende stukken en de daarop gegeven toelichtingen, blijkt dat het traject bij Yorneo een voldoende basis heeft gelegd voor een positieve ontwikkeling tussen de ouders. Zowel de moeder als de vader hebben zich gehoord gevoeld en zijn positief over de gemaakte afspraken en de verbetering in hun communicatie. Als er belangrijke dingen besproken moeten worden, of bij onduidelijkheden, bellen de ouders elkaar op of maken ze een afspraak, zodat [de minderjarige1] niet belast wordt met de ontstane spanning tussen hen beiden. Er is een terugval geweest maar met hulp van Yorneo hebben de ouders de positieve ontwikkeling in de onderlinge communicatie herpakt.

Niettemin constateert het hof ook dat door het bij de vader bestaande wantrouwen jegens de moeder en door de bij de moeder levende angst voor de reacties van de vader, het gevaar van escalatie (verbale agressie) is blijven bestaan. De moeder vindt het nog steeds spannend om met de vader te bellen en de vader maakt zich nog steeds/opnieuw grote zorgen om [de minderjarige1] in de thuissituatie bij de moeder.

2.7

De vader wijst erop dat er in de afgelopen maanden wederom een aantal gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die hebben geleid tot meldingen bij Veilig Thuis. Deze meldingen zijn gedaan omdat de veiligheid van [de minderjarige1] in het gedrang was. De zorgen van de vader houden met name verband met de aanwezigheid van de partner van de moeder. Volgens de vader is de thuissituatie bij de moeder al jarenlang instabiel, waardoor de veiligheid van [de minderjarige1] steeds meer in het gedrang komt en de zorgen zich blijven opstapelen. De vader hecht er daarom aan dat het hoofdverblijf van [de minderjarige1] bij hem wordt bepaald. De vader stelt dat hij en zijn partner [de minderjarige1] een stabiele, veilige thuissituatie kunnen bieden, met rust en regelmaat.

Daarnaast is er in de door de vader verzochte wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling een extra veiligheid bij de moeder ingebouwd, omdat de moeder in die regeling in de weekenden vrij is. De moeder zal dus steeds zicht hebben op [de minderjarige1] op de momenten dat [de minderjarige1] bij de moeder is en haar niet alleen hoeven te laten met haar partner.

2.8

Ter zitting van het hof is vastgesteld dat er dit jaar een tweetal zorgmeldingen zijn gedaan bij Veilig Thuis, waarvan één zeer recent.

De eerste melding betreft door [de minderjarige1] gedane uitlatingen, waarbij [de minderjarige1] heeft aangegeven dat de huidige partner van de moeder vaak heel boos zou zijn wanneer de moeder afwezig is. Ook zou hij haar knijpen, aan haar oor trekken en haar broertje [de minderjarige2] (het kindje van de moeder en haar partner, geboren [in] 2019) in het gezicht slaan. De vader heeft de uitlatingen van [de minderjarige1] aan de medewerker van Yorneo voorgelegd en er heeft op advies van Yorneo een gesprek tussen de ouders plaatsgevonden, waarbij dit is besproken. Ook heeft er een gesprek met beide ouders en [de minderjarige1] plaatsgevonden, waarin [de minderjarige1] het vorenstaande heeft herhaald. Afgesproken is dat de moeder voortaan vaker thuis zal zijn, zodat [de minderjarige1] minder vaak met haar partner alleen is.

De moeder betwist niet dat [de minderjarige1] dergelijke uitlatingen heeft gedaan over haar huidige partner. Zij heeft dit met haar partner besproken. Hij kan zich niet vinden in de uitlatingen. De moeder wijst er overigens op dat zij nooit dergelijk gedrag bij haar partner heeft gezien, niet jegens [de minderjarige1] en ook niet jegens [de minderjarige2] . Bovendien heeft [de minderjarige1] nooit eerder dergelijke opmerkingen gemaakt.

Yorneo heeft daarop een zorgmelding bij Veilig Thuis gedaan – zoals partijen hebben verklaard – met daarbij het verzoek geen onderzoek te openen, omdat partijen de zaken hebben besproken bij Yorneo en zijn overeengekomen dat er een schoolmaatschappelijk werkster wordt ingeschakeld voor [de minderjarige1] .

2.9

De tweede, zeer recente melding bij Veilig Thuis is de week voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij het hof gedaan door de politie in verband met een incident in de thuissituatie bij de moeder. Er heeft toen volgens moeder een discussie tussen haar en haar partner plaatsgevonden, waarbij de moeder de hulp van de politie heeft ingeroepen om haar partner het huis uit te krijgen. Voor de politie is dit aanleiding geweest om een zorgmelding te doen bij Veilig Thuis.

De moeder heeft verklaard dat het voor haar en haar partner een emotionele gebeurtenis was, maar heeft benadrukt dat [de minderjarige1] niet betrokken is geweest bij dit incident. De kinderen waren tijdens het incident thuis en [de minderjarige1] heeft de politie ook bij haar thuis gezien en daarom is door de politie de melding gemaakt. Voor [de minderjarige1] is daarop de hulp ingeschakeld van een maatschappelijke werkster zodat zij hierover in gesprek kan. Door Veilig Thuis wordt opnieuw onderzoek ingesteld. De politie en Veilig Thuis hebben over het incident contact gezocht met de vader.

2.10

Ter zitting is verder, pas na doorvragen, gebleken dat de moeder en haar partner wegens problematiek van haar partner (op papier) uit elkaar gaan. De moeder heeft verklaard de samenwoning te stoppen. Het geregistreerd partnerschap gaat (om financiële redenen) ontbonden worden, waardoor er meer rust kan komen, en haar partner beter aan zichzelf kan werken. Hij heeft gesprekken bij de GGZ, mede om beter om te gaan met gevoelens van afwijzing en emoties. De samenwoning wordt weliswaar beëindigd, maar de moeder heeft verklaard dat dit niet geldt voor de relatie. Haar partner blijft nog steeds een belangrijke rol vervullen in het leven van [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ). Zo zijn de moeder en haar partner van plan om binnenkort samen met [de minderjarige2] en [de minderjarige1] op vakantie te gaan.

De moeder is van mening dat er door deze ontwikkelingen geen zorgen meer hoeven te zijn over de thuissituatie bij de moeder omdat zij deze plannen binnen een paar maanden kan effectueren. Alle zorgen van de vader zijn dan weggenomen en dan is er ook geen reden om het hoofdverblijf van [de minderjarige1] te wijzigen. Zij verzoekt het hof daarom de verzoeken van de vader af te wijzen, dan wel – als het hof meent dat er nog ‘losse eindjes” zijn en dat nog moet worden bezien hoe het verder moet – de beslissing in afwachting van het onderzoek door Veilig Thuis en de effectuering van haar plannen aan te houden. De moeder vindt de door de vader verzochte wijziging van de hoofdverblijfplaats voor [de minderjarige1] te ingrijpend. Zij acht het niet in het belang van [de minderjarige1] om haar uit haar vertrouwde omgeving te halen.

2.11

De raad was niet op de hoogte van de meldingen van Veilig Thuis en heeft aangeboden om nader onderzoek te doen. Daarbij is aangegeven dat sprake is van een wachtlijst en dat ondanks de urgentie die wordt gevoeld eerst op een termijn van een half jaar een rapport en advies kan worden gegeven. De raad schat in dat [de minderjarige1] een wijziging van het hoofdverblijf aankan maar een zorg is wel dat mogelijke gevoelens van onveiligheid bij haar blijven bestaan. De raad adviseert om ofwel een onderzoek te gelasten ofwel de beslissing aan te houden in afwachting van het onderzoek van Veilig Thuis, en voor de tussenliggende periode te bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige1] bij de vader is.

Het hof acht zich echter voldoende geïnformeerd en zal een eindbeschikking geven. Het hof ziet namelijk in genoemde feiten en omstandigheden voldoende aanleiding om nu duidelijkheid voor de ouders en ook [de minderjarige1] te bieden.

2.12

Het hof vindt dat het hoofdverblijf van de minderjarige [de minderjarige1] bij de vader moet worden bepaald, zoals de raad eerder heeft geadviseerd in zijn rapport van 29 november 2018. In de periode erna zijn, de zorgen en de belemmeringen die indertijd al aan de kant van de moeder door de raad zijn gesignaleerd bevestigd. Ook toen is al vastgesteld dat de situatie rondom haar partner zorgt voor onrust in de opvoedingssituatie bij de moeder. In de problemen die de stiefvader had met zijn toenmalige partner is opgevallen dat hij moeite heeft met het reguleren van emoties en niet altijd overziet welke gevolgen zijn handelen heeft. Dat heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling. Dezelfde problemen doen zich nu opnieuw voor.

Het hof vindt dat de argumenten van de raad om het hoofdverblijf van [de minderjarige1] bij de vader te bepalen nog onverkort van toepassing zijn. [de minderjarige1] is weliswaar inmiddels wat ouder maar zij bevindt zich onveranderd in een leeftijdsfase waarin zij in belangrijke mate is aangewezen op de zorg van haar opvoeders en verzorgers. Een veilige omgeving is essentieel, opdat [de minderjarige1] zich onbelast kan ontwikkelen. Zij heeft baat bij stabiliteit, rust en structuur en het hof vindt daarom dat het belang van [de minderjarige1] het meest wordt gediend indien haar hoofdverblijf bij de vader wordt bepaald. Feitelijk zijn de zorgen over de veiligheid van [de minderjarige1] die jaren geleden bij de moeder zijn gezien nog steeds van toepassing. Deze zorgen worden bij het hof niet weggenomen door het voornemen van de moeder om apart van haar partner te gaan wonen nu haar relatie met hem wel blijft bestaan. De moeder lijkt daarmee onvoldoende in staat in het belang van [de minderjarige1] te handelen.

De woonomgeving bij de vader is, anders dan de moeder betoogt, wel vertrouwd voor [de minderjarige1] , omdat ze al veel, en ook nachten, bij de vader verblijft. Verder is er geen aanleiding aan te nemen dat het wisselen van school zoveel impact op [de minderjarige1] zal hebben dat zij dit niet aan zou kunnen. Het hof is het met de raad eens dat een wijziging van het hoofdverblijf niet de mogelijke onveiligheidsgevoelens van [de minderjarige1] wegneemt. Mocht het onderzoek van Veilig Thuis daartoe aanleiding geven, dan zal er passende hulp voor [de minderjarige1] (en haar ouders) moeten worden ingezet en zullen de ouders daar hun medewerking aan moeten verlenen.

2.13

Het hof zal daarom de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader bepalen. Het hof gaat ervan uit dat de moeder bij dat gegeven haar medewerking aan inschrijving van [de minderjarige1] op een basisschool in de woonplaats van de vader zal verlenen. Zekerheidshalve, om nieuwe procedures te voorkomen en rust te behouden, zal het hof aan de vader vervangende toestemming verlenen om [de minderjarige1] in te schrijven op een basisschool in zijn woonplaats. De vader heeft aangegeven dat hij en zijn partner voornemens zijn om medio november 2021 te verhuizen naar een andere woning in [woonplaats1] en dat hij daarom – indien de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] wordt gewijzigd – verzoekt om vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [de minderjarige1] op CBS [naam] , een school dichterbij de nieuwe woning.

2.14

Omdat de hoofdverblijfplaats bij de vader zal worden bepaald, is de vraag aan de orde welke zorgregeling tussen [de minderjarige1] en de moeder dient te worden vastgesteld.

De vader heeft verzocht een ruime zorgregeling voor de moeder vast te stellen, dezelfde als de vader nu heeft, maar dan omgekeerd. Dit komt neer op een zorgregeling waarbij [de minderjarige1] per drie weken telkens twee weekenden achter elkaar van vrijdag uit school tot zondagavond 18.30 uur bij de moeder verblijft, alsmede 60% van de vakanties en dat de feestdagen en verjaardagen in onderling overleg zullen worden verdeeld.

Partijen zijn het erover eens dat de huidige regeling goed verloopt. Gebleken is dat zij in voldoende mate in staat zijn gezamenlijk afspraken te maken omtrent de uitvoering daarvan en dat zij zich gezamenlijk inzetten om de overgang van [de minderjarige1] goed te laten verlopen.

Het doet recht aan de onderlinge verhouding van partijen en aan de belangen van [de minderjarige1] dat, nu de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] zal worden bepaald bij de vader, thans tussen [de minderjarige1] en de moeder een spiegelbeeldige zorgregeling wordt vastgesteld als die tussen [de minderjarige1] en de vader gold.

2.15

Het hof zal de datum van de wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling bepalen op 1 augustus 2021. Daarbij geldt wel dat de bestaande zorgregeling wat betreft de zomervakantie 2021 in stand blijft, zodat de vakantieplanning van de ouders voor deze zomer niet wordt doorkruist.

Het hof overweegt hierbij dat – zoals ter zitting is gebleken – er inmiddels een verdeling is gemaakt voor deze zomervakantie (de moeder 2,5 weken en de vader 3,5 weken) en dat beide ouders ook plannen hebben gemaakt om daaraan invulling te geven.

3De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

4De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 30 januari 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat [de minderjarige1] , geboren [in] 2014, met ingang van 1 augustus 2021 haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft;

verleent de vader (zo nodig) vervangende toestemming voor inschrijving van [de minderjarige1] op CBS [naam] met ingang van het schooljaar 2021-2022;

verdeelt met ingang van 1 augustus 2021 de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus - dat [de minderjarige1] per drie weken telkens twee weekenden achter elkaar van vrijdag uit school tot

zondagmiddag 18.30 uur bij de moeder zal verblijven, waarbij de moeder [de minderjarige1] op vrijdag ophaalt en de vader [de minderjarige1] op zondag ophaalt,

- dat [de minderjarige1] 60% van de vakanties bij de moeder zal verblijven, met dien verstande dat in afwijking daarvan de zorgregeling in de zomervakantie van 2021 plaatsvindt overeenkomstig de nu reeds bestaande regeling/afspraken en de daarop gebaseerde vakantieplanning van de ouders,

- dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens feestdagen en verjaardagen in onderling overleg zal worden geregeld;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.P. den Hollander en
C. Koopman, bijgestaan door mr. M. Marsnerova, als griffier, en is op 8 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733