Gerechtshof Den Haag 15-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1349

Datum publicatie16-07-2021
Zaaknummer200.285.685/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezagsgeschil 1:253a BW;
Familievermogensrecht; Minderjarigen en vermogensrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Grootouders schenken geld aan minderjarige kleinzoon, waarbij moeder tot bewindvoerder is benoemd. Dit is bewind zoals bedoeld in art. 7:182 BW. Dit brengt mee dat moeder gedurende minderjarigheid zoon voor wat betreft onderhavige bankrekening niet is onderworpen aan bepalingen Boek 1 BW. Moeder heeft derhalve geen toestemming van vader nodig om gelden van bankrekening zoon op te mogen nemen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.285.685/01

Zaaknummer rechtbank : 8764289 RL EXPL 20-16705

arrest van 15 juni 2021

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. L.J.W. Govers te Zoetermeer,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. B. Fresco te Voorburg.

Het geding

Bij exploot van 6 november 2020 is de vrouw in hoger beroep gekomen van een door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag in kort geding gewezen vonnis van 19 oktober 2020, hierna: het bestreden vonnis.

Bij memorie van grieven met producties heeft de vrouw drie grieven aangevoerd.

Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden.

Vervolgens hebben beide partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof gaat uit van de door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten, voor zover daartegen niet is gegriefd en daarover niet anders moet worden geoordeeld.

Enige achtergrondinformatie

2. Het gaat in deze zaak om het volgende.

3. Partijen zijn voormalige echtgenoten. Het huwelijk van partijen is op [in] 2016 door echtscheiding ontbonden.

4. Uit dit huwelijk is - voor zover hier van belang - [in] 2003 te [plaatsnaam] geboren [volgt naam] , hierna: de zoon.

5. De ouders van de vrouw (hierna: de grootouders) hebben op 29 december 2016 een onderhandse Akte van Schenking en Bewind bij de ABN AMRO bank ondertekend, waarbij zij een bedrag van € 6.578,- aan de zoon, hun kleinkind, hebben geschonken door dit bedrag over te maken naar de Royaal Rekening met nummer [nr.] (hierna: de bankrekening of: de rekening) op naam van de zoon. Het hof verwijst naar productie 5 en 6 bij de inleidende dagvaarding van de vrouw. In voormelde akte is voorts bepaald dat deze schenking en eventuele toekomstige schenkingen zullen plaatsvinden door overmaking op de desbetreffende bankrekening.

6. De zoon (in dezen vertegenwoordigd door partijen als zijn wettelijk vertegenwoordigers) heeft op 29 december 2016 eveneens de akte ondertekend en daarmee aanvaard:

- de huidige schenking;

- eventuele toekomstige schenkingen die de grootouders op dezelfde manier doen;

- de instelling van het hierna te melden bewind;

- de toepassing van de in de akte onder I en II genoemde bepalingen.

7. Bij de akte is bewind ingesteld in het belang van de zoon. Dit bewind begint volgens afspraak tussen de grootouders en de zoon (in dezen vertegenwoordigd door partijen als zijn wettelijk vertegenwoordigers) zodra de schenking op de bankrekening is bijgeschreven en eindigt op 24 april 2024. Dit is de datum waarop de zoon de 21-jarige leeftijd zal bereiken.

8. De grootouders hebben de vrouw bij de akte benoemd tot bewindvoerder en de vrouw heeft deze taak geaccepteerd door de schenkingsakte ook in haar hoedanigheid van bewindvoerder te ondertekenen.

9. Volgens randnummer 6 onder het kopje ‘I Afspraken tussen partijen’ van de onderhandse akte heeft de bewindvoerder geen toestemming van de zoon nodig voor wat zij met het bewindsvermogen wil doen, binnen de mogelijkheden die de bankrekening heeft.

Onder randnummer 8 onder genoemd kopje is opgenomen dat de bewindvoerder (delen van) het bewindsvermogen aan de verkrijger mag geven. Het bewind is dan beëindigd voor het deel dat de verkrijger heeft gekregen.

Eerste aanleg

10. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter in kort geding de vordering van de vrouw haar op grond van artikel 1:253i van het Burgerlijk Wetboek (BW) vervangende toestemming te verlenen om eenmalig ten behoeve van de betaling van het collegegeld 2020-2021, € 2.143,- van de bankrekening van de zoon op te nemen, afgewezen. Voorts is de vrouw veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg.

Vorderingen hoger beroep

11. De vrouw vordert dat het het hof moge behagen bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:

- de door de vrouw in eerste aanleg gevorderde vervangende toestemming alsnog toe te wijzen, althans te beslissen zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht;

- de overweging in sub 4.3 van het bestreden vonnis die luidt ‘Dus ook voor het collegejaar 2019-2020 bestond recht op studiefinanciering en is het collegegeld ten onrechte betaald vanaf de spaarrekening’ te vernietigen, althans te corrigeren, althans te verbeteren, althans te beslissen zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht;

- de man alsnog te veroordelen in zowel de proceskosten in eerste aanleg, gemaximeerd tot € 148,- salaris advocaat en het griffierecht, alsook in de proceskosten in hoger beroep, gemaximeerd tot € 148,- salaris advocaat en het griffierecht, althans te beslissen zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht.

12. De man concludeert dat het het hof moge behagen bij arrest en uitvoerbaar bij voorraad de grieven van de vrouw af te wijzen en derhalve het bestreden vonnis te bekrachtigen en appellante te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep.

Kern van het geschil

13. De vrouw wenst gelden op te nemen van de bankrekening van de zoon om daarmee het collegegeld van de zoon voor het studiejaar 2020-2021 te kunnen betalen. De vrouw is financieel niet in staat die kosten te dragen. Bovendien was die rekening juist bedoeld voor het voldoen van studiekosten.

De man is het daar niet mee eens. De zoon heeft volgens hem recht op studiefinanciering, zodat opnamen van de rekening van de zoon voor studiekosten niet nodig zijn. De rekening is daar ook niet voor bedoeld. Het saldo op de bankrekening van de zoon dient zo lang mogelijk intact te blijven.

Spoedeisend belang

14. Nu het onderhavige geding de betaling van studiegelden over het lopende studiejaar
2020-2021 betreft, acht het hof het spoedeisend belang van de onderhavige zaak gegeven.

Oordeel hof

15. Tussen partijen is niet in geschil dat er op 29 december 2016 een schriftelijke schenkingsovereenkomst is gesloten tussen de grootouders en de ten tijde van het sluiten van de overeenkomst minderjarige zoon, die destijds werd vertegenwoordigd door de man en de vrouw in hun hoedanigheid van zijn wettelijke vertegenwoordigers.

16. Artikel 7:182 lid 1 BW bepaalt dat bij een aanbod tot schenking dat schriftelijk is gedaan, kan worden bepaald dat het geschonkene onder bewind zal staan. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het schenkingsaanbod door uitdrukkelijke of stilzwijgende aanvaarding tot een schenkingsovereenkomst leidt.

17. Kort samengevat, bepaalt lid 2 van voormeld artikel dat het bewind, op enkele uitzonderingen na, dezelfde rechtsgevolgen heeft als een bij uiterste wilsbeschikking ingesteld bewind (een Boek 4 BW-bewind). Op grond van artikel 4:171 BW kunnen de bevoegdheden en verplichtingen van de bewindvoerder nader worden geregeld. Zij kunnen daarbij ruimer of beperkter worden vastgesteld dan uit de aan artikel 4:171 BW voorafgaande bepalingen voortvloeit. Zo kan een bewindvoering op maat worden gecreëerd.

18. In de onderhavige zaak hebben de grootouders een schriftelijk aanbod tot schenking gedaan, welk aanbod door de zoon (vertegenwoordigd door partijen als zijn wettelijk vertegenwoordigers) is aanvaard. Bij dit schriftelijke aanbod tot schenking is bepaald dat het geschonkene onder bewind van de vrouw zal staan. De vrouw heeft haar benoeming tot bewindvoerder aanvaard.

19. Gelet op de hierboven geschetste feiten en omstandigheden is het hof - onder aanvulling van de rechtsgronden als bedoeld in artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - van oordeel dat het bij onderhandse schenkingsakte ingestelde bewind van de vrouw over het geschonken vermogen op de bankrekening van de zoon een bewind zoals bedoeld in artikel 7:182 BW betreft. Dit brengt mee dat de bewindvoerder gedurende de minderjarigheid van de zoon voor wat betreft de onderhavige bankrekening niet is onderworpen aan de bepalingen van Boek 1 BW.

20. Nu de grootouders om hen moverende redenen ervoor gekozen hebben de vrouw als bewindvoerder te benoemen over het door hen aan de zoon geschonken en onder bewind gestelde vermogen op zijn bankrekening, voert zij als enige het bewind over dat vermogen. Van een gezamenlijke uitoefening van het bewind over dat vermogen met de man als bedoeld in artikel 253i lid 1 BW is geen sprake. De vrouw heeft derhalve geen toestemming van de man nodig om gelden van de bankrekening van de zoon op te mogen nemen. Zij is bij die geldopnamen enkel gebonden aan de bepalingen die daaromtrent in de schenkingsovereenkomst zijn opgenomen.

21. Dit alles leidt tot de conclusie dat in eerste aanleg het geschil ten onrechte als een geschil omtrent de gezamenlijke uitoefening van het bewind van partijen over het vermogen van de zoon als bedoeld in artikel 1:253i lid 2 BW is behandeld en beoordeeld. Nu het hof tot eenzelfde beslissing komt als de kantonrechter zal het hof het bestreden vonnis in zoverre bekrachtigen, zij het met verbetering van gronden.

22. Hetgeen partijen over en weer overigens naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel leidt.

Bewijsaanbod

23. Nog daargelaten dat een procedure in kort geding zich in beginsel niet leent voor het toestaan van een bewijsaanbod, mist het bewijsaanbod van de vrouw relevantie nu de uitkomst van de bewijslevering niet aan de boordeling van het geschil kan bijdragen. Het hof zal dit bewijsaanbod passeren.

Proceskosten

24. In acht genomen de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak zal het hof de proceskosten van het geding in eerste aanleg en het geding in hoger beroep tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof zal de proceskostenveroordeling van de vrouw in eerste aanleg derhalve vernietigen. De andersluidende vorderingen van partijen zullen worden afgewezen.

25. Mitsdien wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:

vernietigt het bestreden vonnis voor zover de vrouw daarin in de kosten van het geding is veroordeeld;

bekrachtigt - met verbetering van gronden - het bestreden vonnis voor het overige;

compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. P.B. Kamminga, F. Ibili en A.A.F. Donders en is ondertekend en uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, ter openbare terechtzitting van
15 juni 2021in aanwezigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733