Gerechtshof Den Haag 08-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1346

Datum publicatie16-07-2021
Zaaknummer200.272.962/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Verdeling;
Pensioen; Pensioenverevening
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Huwelijk ontbonden op 18 juli 2014. Vanaf 2016 betalen pensioenfondsen aan vrouw haar aandeel in pensioen man. Hof wijst aanspraak van vrouw jegens man op haar aandeel in zijn pensoen over tussenliggende periode (2014-2016) toe. Verweer man dat vrouw de vereveningsformulieren laat aan pensioenfondsen heeft toegestuurd wordt gepasseerd: man had kunnen weten dat zijn pensioen verevend moest worden. Dat hij dit niet heeft meegenomen bij vaststellen van zijn draagkracht voor kinderalimentatie komt voor zijn rekening en risico.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.272.962/01

Zaak- rolnummer rechtbank : 7327077/ CV EXPL 18-4953

Arrest van 8 juni 2021

Inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. B. Beekma te Noordwijk,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. I.J. Pieters te Leiden.

Het verloop van het geding

De vrouw is op 30 december 2019 in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2019 tussen partijen gewezen.

Bij memorie van grieven heeft de vrouw 4 grieven geformuleerd.

Bij memorie van antwoord heeft de man verweer gevoerd.

Op 30 oktober 2020 heeft de vrouw nog een akte genomen tot het in geding brengen van stukken.

Op 30 oktober 2020 heeft er een pleidooi plaatsgevonden en is de zaak door de beide advocaten nader toegelicht.

De beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1.Voor zover tegen de feiten geen grieven zijn geformuleerd gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de rechtbank in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.

Vordering van de vrouw

2. Door de vrouw wordt gevorderd dat het hof moge behage bij arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

Het vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2019 te vernietigen voor zover het gaat om de toewijzing van de helft van de huurpenningen over de periode 1 juli 2016 tot 1 juni 2017 aan de man, de afwijzing van de vorderingen van de vrouw omtrent eigenaarslasten van de woning en kosten van onderhoud van de woning en afwijzing van de vordering achterstallige pensioenverevening en opnieuw rechtdoende;

  1. De vordering van de vrouw ten aanzien van achterstallige pensioenverevening ten bedrage van € 6.806,63 alsnog toe te wijzen en de man te veroordelen dit bedrag aan haar te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;

  2. De vordering van de vrouw ten aanzien van door haar meer gedragen lasten van onderhoud ten behoeve van de voormalige echtelijke woning en de verkoop daarvan tot een bedrag van € 5.231,12 alsnog toe te wijzen en de man te veroordelen dit bedrag aan haar te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;

  3. De vordering van de vrouw ten aanzien van door haar meer gedragen eigenaarslasten van de voormalig echtelijke woning tot een bedrag van € 11.807,50 alsnog toe te wijzen en de man te veroordelen dit bedrag aan haar te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;

  4. Primair, de vordering van de man ten bedrage van € 6.600, - zijnde de helft van de huurpenningen over de periode 1 juli 2016 tot 1 juli 2017 alsnog af te wijzen, zodat de man wordt veroordeeld dit bedrag inclusief de wettelijke rente te rekenen vanaf 1 mei 2018 tot en met 31 oktober 2019 aan de vrouw terug te betalen en dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening. Subsidiair, de vordering van de man ten aanzien van de huurpenningen over de periode 1 juli 2016 tot 1 juni 2017 te beperken tot een bedrag van € 6.072,- conform het eigendomsdeel ad 46% van de man, zodat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van
    € 528,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2018 tot en met de dag der algehele voldoening;

  5. Primair, met veroordeling van de man in de proceskosten, subsidiair, de proceskosten te compenseren.

Pensioenverevening

3. Uit de eerste grief van de vrouw volgt dat zij een vordering op de man heeft inzake pensioenverevening en wel voor een bedrag van € 6.806,63. In haar toelichting op haar grief heeft zij gesteld dat het huwelijk op 18 juli 2014 is ontbonden en zij vanaf die datum recht heeft op een deel van de door de man opgebouwde pensioenrechten. De betreffende pensioenfondsen hebben respectievelijk tot 1 augustus 2016 en 1 september 2016 het pensioen volledig voldaan aan de man. Na vermelde data zijn de pensioenfondsen het aandeel van de vrouw in het pensioen aan haar gaan uitbetalen. De vrouw is van mening dat de man alsnog haar aandeel in het pensioen aan haar dient uit te betalen.

4. Door de man is verweer gevoerd. De man verwijt de vrouw dat zij laat de formulieren inzake pensioenverevening aan de pensioenfondsen heeft toegestuurd. De man vindt het niet redelijk dat hij alsnog de pensioenaanspraken van de vrouw aan haar dient te betalen. Hij stelt voorts dat als hij alsnog moet betalen er sprake is van een onaanvaard rechtsgevolg. In randnummer 8 van zijn memorie van antwoord stelt hij dat het door de vrouw gevorderde bedrag onjuist is omdat hij over de ontvangen pensioenuitkering reeds belasting heeft betaald.

5. Het hof overweegt als volgt. De aanspraak van de vrouw jegens de man is gebaseerd op de Wet verevening pensioenrechten. De man wist dan wel kon weten dat hij vanaf datum ontbinding van het huwelijk met de vrouw diende over te gaan tot pensioenverevening. De man had er dus rekening mee te houden dat hij een deel van het ontvangen pensioen aan de vrouw zou dienen door te betalen. Bij het vaststellen van zijn draagkracht inzake kinderalimentatie had hij dit als een vaststaand feit kunnen meenemen, dat hij dat niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico. Voorts is het hof van oordeel dat de man op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat er voor hem een noodsituatie ontstaat indien hij een bedrag van € 6.806,63 aan de vrouw moet betalen. Door de verkoop van de woning van partijen beschikt de man over een aanzienlijk vermogen. De man bestrijdt niet de hoogte van de vordering van de vrouw, met dien verstande dat hij slechts aanvoert dat hij al belasting heeft betaald over het bedrag. Dit argument acht het hof niet relevant, aangezien de man het aan de vrouw te betalen bedrag van € 6.806,63 in fiscale aftrek kan nemen terwijl de vrouw over het ontvangen bedrag belasting verschuldigd zal zijn. De grief van de vrouw treft dus doel.

Onderhoudskosten

6. In haar tweede grief stelt de vrouw aan de orde de onderhoudskosten die zij heeft moeten maken om de gemeenschappelijke woning verkoop klaar te maken. Zij heeft de kosten gemaakt op advies van de makelaar. De man heeft volgens de vrouw steeds geweigerd om mee te betalen aan de onderhoudskosten. De man heeft aangeboden om het onderhoud zelf te komen verrichten maar de vrouw heeft dit geweigerd gezien de zeer slechte verhouding tussen de man en de vrouw. De totale kosten die de vrouw heeft voldaan zijn € 11.372,59 waarvan de man 46% dient te voldoen.

7. Door de man is verweer gevoerd. Door de man is aangevoerd dat hij zelf het onderhoud wenste te verrichten. Voorts wordt door hem ontkend dat er sprake was van huiselijk geweld. Voorts vindt de man het ook niet redelijk dat hij zou moeten bijdragen aan deze kosten aangezien hij heeft afgezien van een gebruiksvergoeding en hij zelf ook hoge huurlasten had. In randnummer 11 van zijn memorie van antwoord geeft de man nog aan dat hij heeft willen meewerken aan een snelle verkoop.

8. Het hof overweegt als volgt. Het woonhuis behoort partijen in mede-eigendom toe. Uit artikel 3:168 BW volgt dat de deelgenoten het genot, het gebruik en het beheer gemeenschappelijk kunnen regelen. Als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken kan de kantonrechter een regeling treffen. Vaststaat dat de vrouw gedurende vele jaren het genot heeft gehad van de villa in Noordwijk. In artikel 3:170 BW is een regeling gegeven met betrekking tot het onderhoud van het gemeenschappelijk goed. Uit de regeling, zoals opgenomen in voormeld wetsartikel, volgt dat beide partijen gezamenlijk het onderhoud dienen te verrichten tenzij het onderhoud niet uitgesteld kan worden. De vrouw erkent dat de man geen toestemming heeft gegeven voor de werkzaamheden, voorts wordt door de vrouw erkend dat de man zelf het onderhoud wenste te verrichte. Gelet op wat het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat de vrouw de door haar gemaakte kosten zelf dient te dragen. De vrouw had geen toestemmening van de man voor het verrichten van de werkzaamheden. De grief treft dus geen doel.

Eigenaarslasten

9. De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij de eigenaarslasten geheel moet voldoen. De vrouw stelt in de toelichting op haar grief dat de rechtbank te gemakkelijk uitgaat van een afspraak die tussen partijen tijdens de echtscheiding is gemaakt. De vrouw maakt een koppeling tussen de huurpenningen die zij heeft ontvangen en met de man alsnog moet delen en de afspraak die zij heeft gemaakt met betrekking tot de eigenaarslasten. Zij stelt in haar toelichting: Indien de vordering omtrent de huurpenningen van de man niet alsnog wordt afgewezen uit hoofde van verrekening op grond van de redelijkheid en billijkheid vanwege de ontstane mismatch, dan is de vrouw van mening dat zij alsnog een vordering heeft op de man.”.

10. Door de man is verweer gevoerd. De man heeft onder meer gesteld dat de rechtbank niet anders kon dan terugvallen op de afspraken die door de echtscheidingsrechter in 2014 in de beschikking zijn opgenomen. De eigenaarslasten waren voor rekening van de vrouw en de man zag af van een gebruiksvergoeding. Uit het verweer van de man volgt dat hij van mening is dat zijn aandeel in de huuropbrengst niet mag worden verrekend met de eigenaarslasten.

11. Het hof overweegt als volgt. Uit de beschikking van 23 juni 2014 volgt dat partijen het navolgende met elkaar zijn overeengekomen: “Partijen zijn ter terechtzitting overeengekomen dat de vrouw, zolang zij in de echtelijke woning verblijft en tot de datum van overdracht van de echtelijke woning, de volledige eigenaarslasten voor haar rekening neemt. De man zal op zijn buurt geen aanspraak maken op een gebruiksvergoeding.”. De woning van partijen was een kapitale villa in Noordwijk, er was bovendien sprake van een aanzienlijke overwaarde. De man heeft gedurende lange tijd zijn aandeel in de overwaarde niet kunnen investeren in een ander huis of anderszins. De vrouw heeft de woning van partijen zonder toestemming van de man aan een derde verhuurd. Het hof acht het redelijk dat de man zijn aandeel in de huuropbrengst krijgt zonder verdere verrekening. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist en neemt deze over, de afspraken tussen partijen waren helder en redelijk.

Verdeelsleutel huurpenningen

12. In haar vierde grief geeft de vrouw aan dat in haar visie de huuropbrengst moet worden verdeeld conform ieders aandeel in het goed. De vrouw had een aandeel van 54% en de man had een aandeel van 46% in het goed. Op basis van deze verdeling heeft de man slechts aanspraak op een bedrag van € 6.072, - in plaats van € 6.600, -.

13. De man geeft aan in zijn verweer dat het meer dan redelijk is dat hij de helft van de huuropbrengst krijgt.

14. Het hof overweegt als volgt. Het hof beschouwt de huur als een vrucht van het goed en de opbrengst dient dus conform ieders aandeel in het goed zijnde 54% en 46% te worden verdeeld. De man moet dus aan de vrouw terug betalen een bedrag van € 528,- indien de vrouw conform de veroordeling in eerste aanleg reeds het bedrag van € 6.600,- aan de man heeft betaald. In zoverre treft de grief dus doel.

Proceskosten

15. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten compenseert het hof de proceskosten in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:

vernietigt het betreden vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2019 tussen partijen gewezen voor zover daarbij:

  • de vrouw aan de man een bedrag moet betalen van € 6.600,-,

  • de vordering van de vrouw ter zake pensioenverevening is afgewezen,

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt de vrouw om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen de somma van € 6.072,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2018 tot een de dag der algehele voldoening;

veroordeelt de man om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te voldoen – ter zake pensioenverevening – een bedrag van € 6.806,63 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;

compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten voldoet;

wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en W. Burgerhart en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2021 door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733