Gerechtshof Den Haag 29-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1338

Datum publicatie15-07-2021
Zaaknummer200.266.735/01
ProcedureHoger beroep kort geding
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Burgerlijk procesrecht; Civiel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Ongehuwd samenleven; Verdeling;
Familieprocesrecht; Kort geding art. 254 Rv; Hoger beroep; Overeenkomst / convenant / OP
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Nu partijen tot overeenstemming zijn gekomen is sprake van een contractuele verdeling. Dan heeft de rechter geen rechtsmacht meer ter zake de verdeling.
Partijen hebben verzocht om het verdelingsconvenant aan het arrest te hechten om te bewerkstelligen dat ex art. 819 Rv de afspraken over de verdeling in het arrest zouden worden opgenomen. Dat is echter alleen mogelijk in een echtscheidingsprocedure tussen echtgenoten en in dit geval is sprake van samenwoners buiten huwelijksverband.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie

Zaaknummer : 200.266.735/01

Rol-/zaaknummer rechtbank : C/10/574838 / KG ZA 19-476

arrest d.d. 29 juni 2021

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. H.J. van Smaalen te Rotterdam,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. M. Doganer te Rotterdam.

Het geding

De vrouw is bij exploot van 23 september 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 12 september 2019 van de rechtbank Rotterdam, team handel en haven, gewezen tussen de vrouw als gedaagde en de man als eiser, hierna: het bestreden vonnis.

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.

De vrouw heeft in de dagvaarding 8 grieven geformuleerd en tevens een incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingediend.

De man heeft een memorie van antwoord tevens antwoordconclusie in het incident genomen.

Het hof heeft bij arrest van 26 november 2019 de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis geschorst.

Partijen hebben het hof op 10 maart 2020 bericht dat zij overeenstemming hebben bereikt middels een convenant.

De vrouw heeft vervolgens haar procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Enige relevante informatie

1. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, welke relatie in 2017 is geëindigd. Uit deze relatie zijn twee kinderen geboren, die bij de vrouw wonen. Partijen waren ongehuwd en hadden geen geregistreerd partnerschap.

2. In juli 2012 hebben partijen gezamenlijk en ieder voor de helft een woning gekocht. Zij zijn hiertoe gezamenlijk een hypothecaire geldlening aangegaan, met daaraan gekoppeld een spaarpolis.

3. De man heeft in februari 2018 de woning verlaten. Omdat de man niet langer in de onverdeelde gemeenschap wenste te blijven en hij van mening was dat de vrouw geen actie ondernam om tot verdeling van de woning over te gaan, is de man een procedure in kort geding gestart om tot een einde te komen van de onverdeeldheid van de hiervoor genoemde woning.

4. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter beslist dat de vrouw, indien zij niet in staat is om de woning conform een nieuw uit te voeren taxatie over te nemen, haar onvoorwaardelijke en onherroepelijke medewerking dient te verlenen teneinde de woning zo spoedig mogelijk te verkopen en te leveren aan een derde.

5. Het hof heeft in eerdergenoemd arrest in incident van 26 november 2019 overwogen dat het als ordemaatregel bevelen van de verkoop en levering van een gemeenschappelijk goed (aan een derde) de facto een wijze van verdelen is als bedoeld in artikel 3:185 BW. De onderhavige beslissing van de voorzieningenrechter is door het hof gekwalificeerd als een verdelingshandeling als bedoeld in artikel 3:185 BW, welke is voorbehouden aan de bodemrechter. Een zodanige definitieve en ingrijpende beslissing kan niet als een (voorlopige) ordemaatregel worden genomen. Het hof heeft dan ook op grond van een juridische misslag de vordering van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis toegewezen.

Oordeel hof

6. Partijen hebben thans overeenstemming bereikt en de tussen hen gemaakte afspraken vastgelegd in een convenant. Dit convenant is door beide partijen op 3 maart 2020 ondertekend.

7. Partijen hebben het hof verzocht om de door hen gemaakte afspraken bij arrest vast te stellen. Zij hebben het hof verzocht daartoe het bestreden vonnis te vernietigen en, voor zover mogelijk, het convenant te bekrachtigen door dat aan het door het hof te wijzen arrest te hechten.

8. In het convenant hebben partijen afspraken gemaakt ter zake de woning en de aan die woning verbonden hypothecaire geldlening en daaraan gekoppelde spaarpolis.

9. Nu partijen tot overeenstemming zijn gekomen is sprake van een contractuele verdeling. De rechter heeft op basis van vaste rechtspraak geen rechtsmacht meer ter zake de verdeling. Het hof kan niet in het dictum de (wijze van) verdeling vaststellen. Partijen zijn wel aan deze contractuele verdeling gebonden. Het hof kan ook niet, zoals door partijen is verzocht, het convenant bekrachtigen door dit aan het onderhavige arrest te hechten.

10. Het hof merkt nog op dat partijen middels hun verzoek om de gemaakte afspraken bij arrest vast te stellen en het convenant aan het arrest te hechten hebben getracht te bewerkstelligen dat op de voet van artikel 819 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de afspraken over de verdeling in het arrest zouden worden opgenomen. Nog daargelaten of dit artikel van toepassing is in de dagvaardingsprocedure, zou dit alleen mogelijk zijn in het kader van een echtscheidingsprocedure tussen echtgenoten en in dit geval is sprake van samenwoners buiten het huwelijksverband.

11. Gelet op de door partijen bereikte overeenstemming heeft de vrouw geen belang meer bij haar hoger beroep, zodat zij in dit hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

Proceskosten

12. De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de procedure in beide instanties.

13. Het hof ziet geen aanleiding om, nu het een procedure in de familierechtelijke sfeer betreft en partijen onderling tot overeenstemming zijn gekomen, de vrouw te veroordelen in de proceskosten en zal deze kosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:

verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;

compenseert de kosten van dit hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en F. Ibili en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2021 door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733