Gerechtshof 's-Hertogenbosch 24-06-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1953

Datum publicatie08-07-2021
Zaaknummer20/00287
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2020:1230, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
RechtsgebiedenBestuursrecht; Belastingrecht
TrefwoordenFiscaal familierecht; Aftrekbare kosten eigen woning
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Man en vrouw (geen fiscale partners) bezitten samen een woning. Eigendom m/v: 30%/70%. De eigenwoningschuld staat op naam van de vrouw. De vrouw trekt alle hypotheekrente af. De inspecteur weigert deels de aftrek omdat de vrouw slechts een eigendomsaandeel heeft van 70% en omdat niet alle rente op de vrouw drukt. Hof: De eigenwoningschuld is van de vrouw. O.g.v. de wetsgeschiedenis en grammaticale uitleg van art. 3.121 IB is het hof van oordeel dat de aftrek niet wordt beperkt met het bedrag dat niet op haar drukt.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 20/00287

Uitspraak op het hoger beroep van

De inspecteur van de Belastingdienst,Belastingdienst PDB Den Haag

hierna: de inspecteur

en het incidenteel hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] (België),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de Rechtbank) van 12 maart 2020, nummer AWB 18/3843 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur.

1Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV over 2015 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.5.

De inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.7.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.8.

De zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021 te ‘s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende gemachtigde [gemachtigde] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.9.

Het hof heeft het onderzoek op de zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het hof belanghebbende verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of stukken in te zenden. Belanghebbende heeft aan dit verzoek voldaan.

1.10

Het hof heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk medegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2Feiten

2.1.

Belanghebbende is op huwelijkse voorwaarden gehuwd met [de echtgenoot] (hierna: de echtgenoot). Belanghebbende en haar echtgenoot wonen in 2015 het hele jaar in België.

De woning in België is gezamenlijk in eigendom bij belanghebbende en haar echtgenoot; 70% van de eigendom berust bij belanghebbende en 30% van de eigendom berust bij haar echtgenoot.

2.2.

De koopprijs van de grond voor de woning bedroeg € 145.000. Die grond is door belanghebbende voor 7/10e deel gekocht en door de echtgenoot voor 3/10e deel.

De totale bouwkosten voor de opstallen (kort gezegd: de woning) bedroegen € 416.367. De totale koop- en aanneemsom van de grond en woning bedroeg € 561.367. Voor de financiering van de woning was (in eerste instantie) door belanghebbende een bedrag van € 350.000 geleend bij de Rabobank. De lening bij de Rabobank stond uitsluitend op naam van belanghebbende. Het bedrag van de lening bij de Rabobank is later door belanghebbende geherfinancierd bij [de B.V.] (hierna: de B.V.). Belanghebbende is enig aandeelhouder van deze B.V.. De lening is uitsluitend door belanghebbende aangegaan bij de B.V. en bedroeg op 29 november 2012 € 363.000. De rentelasten in verband met de hypotheekschuld bedroegen over het jaar 2015 in totaal € 14.520.

2.3.

Belanghebbende genoot in 2015 loon uit dienstbetrekking in Nederland. Haar inkomen is belast in Nederland. Op grond van de huwelijkse voorwaarden dienen belanghebbende en haar echtgenoot in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding bij te dragen naar rato van hun netto inkomsten. Het aandeel van belanghebbende in 2015 in het gezinsinkomen bedroeg 67,6%, dat van de echtgenoot 32,4%, zodat belanghebbende in 2015 67,6% heeft moeten bijdragen aan de kosten voor de gemeenschappelijke huishouding en de echtgenoot voor 32,4%. Het inkomen van de echtgenoot is in 2015 nagenoeg geheel opgekomen in Nederland en is deels belast in Nederland en deels in België.

2.4.

In haar aangifte IB/PVV over het jaar 2015 heeft belanghebbende aangegeven dat zij aangemerkt kan worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Tevens is in de aangifte, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking

€ 73.108

Aandeel in inkomsten uit eigen woning

50%

€ 2.231

Aandeel aftrekposten eigen woning

50%

€ 7.260 -/-

Saldo overige elementen in aangifte

€ 5.462 -/-

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 62.617

2.5.

Met dagtekening 6 oktober 2017 heeft de inspecteur de aanslag vastgesteld overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte. Belanghebbende heeft op 1 november 2017 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. Het bezwaar is ongegrond verklaard.

2.6.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.062 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Voorts is de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende veroordeeld ten bedrage van € 1.050 en is gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.

3Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft de hoogte van het belastbaar inkomen uit werk en woning. Meer specifiek is in geschil voor welk deel belanghebbende de rentelasten in verband met de eigen woning in aftrek kan brengen.

3.2.

De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en vermindering van de aanslag IB/PVV tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (primair) € 55.357 respectievelijk (subsidiair) € 57.923. Meer subsidiair concludeert belanghebbende tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1.

In hoger beroep staat vast dat de woning in België aan belanghebbende en haar echtgenoot als hoofdverblijf ter beschikking staat, dat belanghebbende een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8 Wet IB 2001 is, en dat belanghebbende en haar echtgenoot in 2015 geen fiscaal partner zijn. Voor de bepaling van het eigenwoningforfait en de aftrek van de rentelasten zijn de bepalingen uit hoofdstuk 3 van de Wet IB 2001 van overeenkomstige toepassing.

4.2.

. De inspecteur is van mening dat de aftrekbare kosten met betrekking tot de woning moeten worden beperkt tot het aandeel van belanghebbende van 70% in de eigen woning. Omdat vervolgens slechts 67,6% van de totale rente op belanghebbende drukt, is per saldo volgens de inspecteur (67,6% x 70%=) 47,32% van de rente bij belanghebbende aftrekbaar.

4.3.

Belanghebbende voert in hoger beroep aan dat er op grond van de wettekst geen aanleiding is om de woning slechts voor een deel als haar ‘eigen woning’ aan te merken. Voor de aftrek van hypotheekrente is artikel 3:121 Wet IB 2001 bepalend, en omdat belanghebbende schuldenaar is van de gehele hypotheeklening, en deze hele lening is gebruikt ter financiering van de woning, is de hypotheekrente volgens haar voor het bedrag van € 14.520 bij haar aftrekbaar. Subsidiair stelt belanghebbende dat zij voor 70% juridisch eigenaar is van de woning; zij heeft voor 82,33% (€ 462.183) bijgedragen in de kosten ter verwerving van de eigen woning, dus kan zij 82,33% van de totale hypotheekrente, dus
€ 11.954 in aftrek brengen.

4.4.

Het hof overweegt als volgt. De woning staat voor het geheel aan belanghebbende en haar echtgenoot als hoofdverblijf ter beschikking op grond van eigendom (artikel 3:111 van de Wet IB 2001), waardoor de hele woning als eigen woning als bedoeld in Afdeling 3.6 van de Wet IB 2001 kwalificeert. Aangezien belanghebbende gedeeltelijk – voor 70% – juridisch eigenaar van de woning is, worden de voordelen uit de woning bij haar (ingevolge het bepaalde in artikel 3.115 van de Wet IB 200) in aanmerking genomen in de mate waarin zij tot de woning gerechtigd is, te weten voor een bedrag van € 3.123, zijnde 70% van het eigenwoningforfait.

4.5.

Op basis van artikel 3.119a, lid 2 Wet IB 2001, wordt onder schulden die zijn aangegaan in verband met een eigen woning verstaan schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning doch ten hoogste tot een gezamenlijk bedrag gelijk aan de kosten ter verwerving van de woning. Nu de schuld aan de B.V. € 363.000 bedraagt en de koop- en aanneemsom van de woning € 561.367 bedraagt, merkt het hof het hele bedrag van de schuld aan de B.V. aan als eigenwoningschuld. Het hof merkt hierbij op dat het bedrag van de lening € 363.000 bedraagt, terwijl het aandeel in de verwervingsprijs van de woning op basis van een eigendomsrecht van 70% € 392.957 zou zijn.

4.6.

In artikel 3.121 van de Wet IB 2001 is het volgende bepaald:

De aftrekbare kosten met betrekking tot een woning die voor twee of meer belastingplichtigen die geen partner van elkaar zijn samen een eigen woning is, worden voor elk van hen bepaald door hun aandeel in de schulden die zij zijn aangegaan ter verwerving van de woning en door de periodieke betalingen voor zover die op hen drukken.

In de parlementaire behandeling 1 is over dit artikel het volgende opgenomen:

‘De onderhavige bepaling stelt voor situaties waarin geen sprake is van partnerschap buiten twijfel dat voor het antwoord op de vraag op wie aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning drukken, geen betekenis toekomt aan een van de juridische schuldverhouding afwijkend feitelijk gebruik van een woning. Bijvoorbeeld indien twee personen evenveel gebruik maken van de woning, terwijl de schuld ter zake van deze woning volledig rust op een van hen, dan komen de aftrekbare kosten ter zake van deze woning volledig toe aan die schuldenaar. Wel is een technische wijziging opgenomen, waardoor verduidelijkt wordt dat het aandeel in de aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning bepaald wordt door het aandeel in de schulden. De huidige tekst is minder duidelijk, omdat die tekst de kosten toerekent aan de persoon die de schuld is aangegaan. Indien boedelmenging heeft plaatsgevonden zou twijfel kunnen bestaan of dat ook onder «aangaan» van schulden wordt verstaan.’

4.7.

In het onderhavige geval is de juridische schuld ter verwerving van de woning bij de B.V. uitsluitend aangegaan door belanghebbende, en niet door haar echtgenoot. Het aandeel in de schuld van belanghebbende bedraagt derhalve 100%. Verder staat vast dat de echtgenoot van belanghebbende voor 32,4% heeft bijgedragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, waaronder de uit de door belanghebbende aangegane schuld voorvloeiende rentelast van € 14.520 voor 67,6% feitelijk op belanghebbende drukt.

Op grond van de wettekst kan twijfel ontstaan of de aftrek van belanghebbendes aandeel in de schuld (waaruit in 2015 een rentelast van € 14.520 voortvloeide) al dan niet beperkt moet worden tot het bedrag dat feitelijk op haar drukt (te weten 67,6% x 14.520 = € 9.816). Het hof is van oordeel dat deze beperking niet aan de orde is. Enerzijds omdat de parlementaire geschiedenis enkel betekenis lijkt toe te kennen aan de juridische schuldverhouding, en anderzijds omdat er in de wettekst geen interpunctie is opgenomen tussen ‘periodieke betalingen’ en ‘voor zover’. Uit het laatste leidt het hof af dat de bijzin ‘voor zover die op hen drukken’ een bijvoeglijke bijzin betreft, die uitsluitend terugslaat op ‘periodieke betalingen’. Zo een andere lezing toch mogelijk zou zijn, dan is het hof van oordeel dat de bepaling, nu daar twijfel over is, moet worden uitgelegd in het voordeel van belanghebbende. Bij belanghebbende is derhalve een rentelast van € 14.520 aftrekbaar.

4.8.

Het overwogene in 4.4 tot en met 4.7 betekent dat het incidentele hoger beroep slaagt. De aanslag IB/PVV moet worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.249, dat als volgt is berekend.

Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking

€ 73.108

Aandeel in inkomsten uit eigen woning

70%

€ 3.123

Aandeel aftrekposten eigen woning

€ 14.520 -/-

Saldo overige elementen in aangifte

€ 5.462 -/-

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 56.249

Tussenconclusie

4.9.

De slotsom is dat het hoger beroep van de inspecteur ongegrond is, en het incidentele hoger beroep van belanghebbende gegrond.

Ten aanzien van het griffierecht

4.10.

De griffier heft van de inspecteur een griffierecht van € 541, omdat het hoger beroep ongegrond is.

Ten aanzien van de proceskosten

4.11.

Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof.

4.12.

Het hof stelt deze tegemoetkoming op 3,5 2 (punten) x € 534 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.869.

4.13.

Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5Beslissing

- verklaart het hoger beroep van de inspecteur ongegrond;

- verklaart het incidentele hoger beroep van belanghebbende gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover het betreft de vermindering van de aanslag IB/PVV en de vermindering van de beschikking belastingrente;

- vermindert de aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en van € 56.249 en vermindert de beschikking belastingrente evenredig;

- bepaalt dat de griffier van het hof het griffierecht van € 541 heft van de inspecteur;

- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij het hof van € 1.869.

De uitspraak is gedaan door M. Harthoorn, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en J.W. de Tombe, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier.

De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2021 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

    Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

    Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

    de naam en het adres van de indiener;

    een dagtekening;

    een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

    e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

1

Kamerstukken II, 2012/13, 33 405, nr. 3, p. 40 (MvT)

2

1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor het incidenteel beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en ½ punt voor het verstrekken van inlichtingen, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733